woensdag 31 augustus 2011

Vrije Koe.

Deze was ik nog vergeten te plaatsen, en dat vond ik jammer. Bij deze, you go girl!


Vluchteling.

Het hoort er allemaal bij, bij het leven: orkanen, overstromingen, stofstormen, aardbevingen, hittegolven, branden. Vaak is het zo dat als het hier vreselijk regent, het superdroog is in Australië. Of in de Hoorn van Afrika.

Alsof we aan de natuur onze handen niet vol hebben zijn er ook nog massa's landen in oorlog, met de buren of nog erger, met elkaar. Het is raar verdeeld. In India, wonen schathemelrijke mensen naast heel arme. Het merendeel heeft geen fatsoenlijke woning, geen douche en toilet, kan geen kraan opendraaien en een slokje water nemen. Wij in Nederland boffen maar.

Pas een mooi boek gelezen dat niet over de droogte gaat, maar wel als een rode draad door het boek slingert (omslag: de potjes en pannetjes staan klaar om de regen op te vangen):



Toch was het ooit anders, ook hier in Nederland, we zouden het bijna zijn vergeten. Ooit was er een watersnood, in '53 en dan was er ook nog DE oorlog. De watersnood liet in Rotterdam ook sporen na, maar die zijn verwaarloosbaar. Nee, dan Zeeland, ik gruw van de foto's van mensen op daken, dode paarden en koeien die met bolle buiken in het water drijven.
De oorlog is voor mij van een heel andere orde, om wat mijn vader mondjesmaat vertelde (pas laat in zijn leven), om wat ik soms droom, en mijn oma ons een brief heeft nagelaten.
Ze stuurde hem naar mijn moeder, in 1944, en die moest hem aan haar zus en rest van de familie laten lezen.

Het was in de hongerwinter, en mijn oma had nog een dochtertje thuis (Miep, toen zo'n 10 jaar), mijn moeder was ondergebracht in het café van haar opoe/oom, aan de Katendrechtse Lagedijk, nr. 300. De iets jongere zus van mijn moeder zat ergens in Duitsland, wat en waarom weet mijn moeder niet meer. 
In het café was er altijd wat te eten, er werd druk gehandeld en geruild voor drank. Het café is er nog, zelfs het biljart dat mijn moeders oom ooit kocht staat er nog, het raampje in de kelder waar kort onderduikers hebben gezeten is dichtgemetseld. Maar ik dwaal af.

Mijn oma had nog één zakje bruine bonen, en dat was het. Ze wist niet hoe ze nog aan eten kon komen. Dus ze gaf het zakje bruine bonen aan haar zus, die er dolgelukkig mee was, en stapte samen met haar jongste dochtertje op wrakke fietsen fietsen richting Groningen, waar familie haar wel kon gebruiken om naaiwerk te doen (oma was coupeuze), betaling: kost en inwoning.  
Ze maakte een reisverslagje van de fietstocht naar Groningen:







  
Mijn oma was niet zo lang bij haar familie, toen het naaiwerk gedaan was had de Groningse familie geen zin om arme kostgangers (mijn oma en haar dochtertje Miep) te houden. Mijn moeder vindt het vervelend dat ik het opschrijf, te cru om het zo te zeggen, maar het is helaas waar. 
Er was een juwelier in Wildervank wiens vrouw ernstig ziek was, hij had hulp nodig. Oma ging daar werken, later overleed de vrouw van de juwelier, maar mijn oma mocht samen met haar dochtertje blijven, werkend als huishoudster. 

Toen Nederland bevrijd werd in mei '45 stapte mijn moeder op de trein, samen met haar iets jongere zus (die inmiddels ook teruggekeerd was naar huis) richting het noorden om hun moeder op te zoeken. Ze kwamen rond zessen aan in Assen, daar kregen ze een lift van de Amerikanen, in een open Jeep naar Rolde, daar konden ze weer meerijden met een andere soldaat, tot aan Gieten. Daarna was er geen vervoer meer, dus ze liepen naar Bareveld, daarna Wildervank en kwamen rond half 12 's nachts aan. 
Mijn moeder en haar zus zijn na een paar dagen weer naar huis gegaan, hoe weet ze niet goed meer. Mijn oma kwam wat later samen met haar dochtertje ook naar huis, maar niet voordat ze een huwelijksaanzoek van de juwelier had gekregen, ze konden goed met elkaar opschieten en hij was aan haar gehecht geraakt. Mijn oma heeft hem vriendelijk bedankt, maar nee, ze ging naar huis.  

Ze had al van mijn moeder gehoord dat ze hun huis (Katendrechtse Lagedijk 113) nog had, omdat mijn moeder trouw de huur had betaald met het geld dat ze in het (officieel gesloten) café met schoonmaken verdiende. Eind goed al goed, behalve voor de grote bouvier van oom, Beertje, die altijd in of bij het café rondliep, hij was in de oorlog gestolen door een man die vlees (zwart, zonder voedselbon) kwam verkopen.  

Het woord vluchteling heeft nu een andere lading. Ik zie, vaak donkere, mensen bij het asielzoekerscentrum wandelen, en dat is het. Niemand die hier op de deur komt kloppen en een boterham vraagt, of wat te drinken. 
In de krant lees ik regelmatig over de vluchtelingen die aankomen op Lampedusa. Gruwelijke verhalen, dode mensen die onderin die boten liggen, of onderweg overboord gegooid zijn, wrakke boten die soms halverwege zinken. 
'Lampedusa', een naam als een vakantieoord, net als 'Tripoli', namen waar je blij van zou moeten worden.
'Vluchtelingen', dat klinkt als ver-weg maar ook als mensen die geholpen moeten worden. Maar waar bestaat dat "helpen" uit? Want mensen die hier komen omdat ze een betere toekomst willen, krijgen het label: economische vluchteling, die moeten terug, tenzij ze aan kunnen tonen dat ze direct vermoord worden als ze teruggaan naar hun thuisland. 

Mijn blog wordt regelmatig gelezen door mensen in Amerika en Canada. Misschien zelfs nog door economische vluchtelingen uit Nederland? Want dat is wat de Nederlanders op grote schaal deden na de oorlog: emigreren naar Canada, Australië, naar Amerika, om, zoals wij het nu zouden noemen "economische redenen". Goddank waren zij welkom.



dinsdag 30 augustus 2011

Over mijn schouder.


Sommige mensen hebben er een bloedhekel aan als er over hun schouder wordt meegelezen. Ik niet. 
Lees maar rustig mee, de meeste berichtjes zijn van vandaag, sommige van vorige week. 
Uit  De Trouw, NRC Next, en de Happinezzzzzzz. Niet allemaal leuke berichtjes, sorry. 

PS als je op de foto's klikt vergroten ze. 























30 augustus 2011.




Wie had dat gedacht, vandaag voor het eerst terug het huis in gelopen om mijn (liefdevol door mijn zus gebreide) vingerloze wanten te voorschijn te halen.

Niet de warmste (die worden al jaren door mijn andere zus gebreid), maar de iets koelere. 't Is natuurlijk nog geen winter, koukleum die ik ben.




Opstaan met een liedje in je hoofd.




Nog even over de invloed van positieve en negatieve gedachten (of woorden) op ons lichaam (lees ook vorig berichtje).

Wakker wordend van een nachtmerrie: ik reed met iemand mee die hulp verleende, een beetje zoals die strandwachten waar programma's over worden gemaakt (Bondi Beach of zo), maar mijn hulpverlener zat niet in een kek zwembroekje maar in een blauw uniform.
We sloegen de weg in naar Sellingen, een prachtige door bomen omzoomde weg. Het was wat donker weer. Het zwaailicht ging aan en ik zag dat een deel van de weg was afgezet en vroeg: wie regelt dat. "Dat doet de politie" kreeg ik als antwoord.
Ook verderop schenen zwaailichten tegen de bomen en wij voegden ons tussen het verkeer. Slechts een moment later kwam uit tegengestelde richting in volle galop een op hol geslagen paard met wagen aandenderen, naast het wilde paard twee in volle galop meerijdende agenten. Oorverdovend kletterden de hoeven op de straat, in een fractie van een seconde waren ze voorbij en zag ik ze de hoek omgaan als in een te snel afspelende film.

Kortom, ik schrok wakker, en hetzelfde moment raasde er een auto hard langs op het smalle weggetje hiernaast, de luchtverplaatsing een klap gevend op mijn raam, en nog een auto, en nog een. Verderop is de weg afgezet, en nu nemen de mensen sluiproutes, en de snelheden zijn absurd. Ik werd boos, en dat op de vroege morgen.

Ik lag even bij te komen, stapte uit bed, deed de gordijnen open, kuste de hondjes goeiemorgen die opgerold op de bank lagen. Zette theewater op en deed wat oefeningen voor mijn pijnlijke schouders. Ondertussen vlogen de auto's met regelmaat langs, ik dacht aan hoe belangrijk het was om de dag goed te beginnen, dacht aan mijn zwager Karel die in ons boekje "Stille Genoegens" op de eerste bladzijde staat met het mooiste citaat: "mijn stille genoegen is opstaan met een liedje in mijn hoofd".

Geen stil maar groot genoegen: ik stapte terug in bed met mijn kopje thee. Jip kwam aanslenteren. Ik klopte op het dekbed en zei: "kom maar liefje". Het liefje kwam naast me liggen, genietend van zijn groot en meestal verboden genoegen: bij mij op bed. Hij rolde zich warm en gezellig op naast mijn benen. Op de muur tegenover me zag ik de spiegel het beginnende daglicht weerkaatsen met het vervaagde, maar nog duidelijk leesbare "liefdevol" er op. De auto's die te hard voorbij reden ..... ik hoorde ze niet meer.









Parel in de Kroon.





Ik heb al eerder over Parel geschreven, maar niet hoe ze aan haar naam komt. Een aanloopkatje.
Mijn moeder had haar al een paar keer langs zien komen, had gezegd: zo'n mooi katje heb ik nog nooit gezien. Ze liep in de tuin, maar niet de tuin bij het huis, het stuk dat wat verborgen ligt, achter het vogelbosje. Alleen.

Het katje keek op een afstandje toe hoe ik in het gras ging zitten. Kwam voorzichtig naderbij, gaf een kopje aan mijn uitgestoken hand. Al snel liet ze zich aaien, en ik herkende in haar het katje dat telkens lag te slapen in mijn schuurtje of plat onder het afdak, bovenop de houtstapel.
Ze had een wat dunne vacht, en een rare plek in haar oksel, alsof het nat was. Ik ving haar en ging met haar naar het asiel.

De dierenarts had een snelle analyse: ongesteriliseerd poesje, misschien met jongen en al gedumpt (ik ving in die tijd ook nog een heel jong katje, dat mijn moeder nu heeft), heeft vlooienbandje om gehad, dat heeft ze geprobeerd af te doen, pootje tussen bandje en kop gekomen, oksel kapot, lastig om te helen.
Ik liet haar achter, ze zouden haar steriliseren, daarna zou ik ze weer "uitzetten", want een baasje voor katten die al een tijdje los rondlopen vind je niet zo een twee drie.

Ze werd gesteriliseerd, en ik kreeg medicijnen voor de oksel. Ik ga niet het hele verhaal doen, maar ik ben bij verschillende dierenartsen geweest, en tot op de dag van vandaag heeft ze nog een wond in haar oksel.
Van het "uitzetten" kwam dus niks. Ze moest verzorgd, ik gaf haar eten, ze is nooit meer weggegaan. Ik gaf haar namen die pasten bij een katje dat er onverzorgd uitziet, Plukkie enzo.
Tot ik het boekje las van Dr. Masaru Emoto: De boodschap van Water.

Waar gaat dat boekje over. Het komt hierop neer dat water te beinvloeden is, zowel positief als negatief. Scheld er tegen en het water wordt vuil, zeg er liefdevolle woorden tegen en het water blijft helder. Het verschil wordt pas goed zichtbaar als het water bevriest, het positieve water vormt prachtige ijskristallen, het negatief beïnvloede water valt als het bevriest a.h.w. "uiteen". Voorbeelden en een interview vind je onder dit linkje
Wij bestaan voor een groot deel uit water, kunnen wij ons leven en onze gezondheid positief beïnvloeden puur door liefdevolle gedachten? Of is dit geitenwollensokkenpraat? Terwijl ik dit opschrijf kijk ik over mijn laptopje heen naar de spiegel waar mijn vriendin jarenlang geleden "liefdevol" op heeft geschreven met lippenstift, die boodschap om altijd liefdevol met elkaar om te gaan werkt. 

Ik vind die Emoto interessant. Vanuit tai chi-oogpunt, en omdat het dagelijkse leven je zat voorbeelden geeft. Maar kijk en luister eens naar hem via de linkjes, en denk er eens over na wat er gebeurt als iemand naar je glimlacht. Of beter, glimlach gewoon eens terwijl je alleen bent, en voel. Grappig niet? Ik zou er meer over kunnen schrijven, ook over Darwin die er onderzoek naar heeft gedaan, andere keer.





Als wij uit zoveel water bestaan, dan dieren toch ook? Ik dacht na over een naam voor dit katje. Er zat rood in, en een rode kater heet al gauw bij ons Karel. Er zat wit in, maagdelijk spierwit, zoals in Queenie. Er zaten grijze strepen in, zoals in mijn geliefde Muisje.
Met het boekje in gedachten van Emoto noemde ik haar Parel, en je gelooft het niet, iedere keer als ik haar roep word ik blij van haar naam, en volgens mij zijzelf ook, je zou haar moeten zien huppelen.

Raar toeval: ik zocht een plaatje op het internet van een waterkristal, koos er twee (de ander staat op het berichtje hierna) en zag zojuist bij het boven het berichtje plaatsen wat er in het hartje van de ijskristal zat: een parel!







maandag 29 augustus 2011

De Klimroos.


Twee liedjes: Dank u voor deze nieuwe morgen, dank U voor deze nieuwe dag, dank u dat ik met al mijn zorgen, bij u komen mag.

en:

Stilte over alle landen in dezen nacht. Vouwen wij tezaam de handen voor deze nacht. Welke zonden wij bedreven, wil de Here ons vergeven. God wil goede rust ons geven in deze nacht.

tekst dankzij Google, want ik wist nog maar een enkel regeltje.

Mijn zusjes en ik waren lid van De Klimroos, een clubje met religieuze grondslag, maar dat gaf niet, we waren van de straat. Ik weet niet eens wat we er deden behalve dat ze er verhalen vertelden over Jezus en zijn discipelen.

Eens studeerden we een toneelstukje in, waarbij ik, omdat ik toevallig een grijs jasje bezat met een bontje langs mijn capuchon, de woorden mocht zeggen "ik ben een eskimo en ik woon in een heel ver land". Ik was zenuwachtig dat ik mijn tekst zou vergeten. Maar het ging goed. Zes of zeven jaar was ik, een kleine eskimo dus.

Met de kerst was er een feest, waarbij we een cadeau kregen, tenminste, als je wekelijks braaf naar de Klimroos was gekomen. Ik kwam niet zo vaak want ik was veel ziek, ik had continu keelontstekingen die er niet om logen. Maar toen het kerstfeest kwam was ik van de partij. Er werd voorgelezen, liedjes werden gezongen en op het eind cadeau's uitgedeeld. Iedereen kreeg een sinaasappel en een boek.
Wat een teleurstelling dat ik een heel dun boekje kreeg, het schoot bijna onder mijn nagel, zo klein en dun was het, en dat terwijl mijn zusjes een prachtig boek met platen hadden gekregen. En ook naar die sinaasappel kon ik fluiten. "Dan had je maar vaker moeten komen", was het verweer van de leidster toen ik ging klagen over mijn flutboekje.
Tot op de dag van vandaag ben ik blij dat ik mijn beklag ben gaan doen, zeer in tegenstrijd met de tijdgeest, want vroeger zei je altijd netjes dankjewel (kindertjes die vragen, worden overgeslagen!).

We gingen zomers een weekje op kamp, mijn zusjes en ik, onder leiding van De Klimroos.

Overdag waren we veel buiten, spelletjes doen, wandelen, en door al dat buiten zijn rammelden we allemaal van de honger.
We zaten op lange houten banken aan lange tafels die op schragen stonden. De entourage deed denken aan Middeleeuwse vreetfestijnen maar helaas was het eten schaars. De boterhammen dun, en het beleg snel op. Enthousiast riep iemand van de leiding: wie wil er een boterham met duif. Nou ja zeg, wat kon mij het schelen, ik had honger! Dus ook ik stak mijn hand op om daarna een droge boterham te krijgen, de duif was weggevlogen zei ze. Brood met tevredenheid hadden ze trouwens ook nog in de aanbieding, die was hetzelfde als de boterham met duif. Bij het avondeten kregen we een gebakken schijf boterhamworst, zout, maar beter dan niks.

s' Avonds, als het redelijk weer was was er soms een kampvuur en leerden we liedjes in canon zingen: god zal voor ons allen zorgen tot de dagen van de morgen, etc. Dat vond ik geweldig, dat zingen bij het kampvuur en het klonk zo mooi in de donkere buitenlucht. Het is hierdoor dat ik dat kamp nooit ben vergeten, nog vaak de liedjes zong, soms samen met mijn zusjes.

Slaapzakken waren duur, veel kinderen hadden gewoon een deken bij zich, ook wij, maar die van ons was een dunne ruwe zwarte paardendeken. Lakens hadden ze daar ook niet, waar mijn moeder wel op had gerekend. Slapen onder die ruwe deken, in die enorme tent was bitter koud. Mijn zusjes lagen niet bij mij in de buurt, misschien moest ik eerder gaan slapen omdat ik zo jong was. We sliepen gewoon op de grond, of heb ik dat verzonnen omdat het allemaal al zo sober en armoedig was?

Wie schetst mijn verbazing toen ik op een ochtend klem in een slaapzak naast een jongetje wakker werd, een jongen die (oh grote schaamte) vlakbij mij woonde, Dick Zwaneveld, de broer van Lia. Ik wriemelde mijzelf uit de slaapzak, daarbij Dick wakker makend die me verbaasd aankeek. Het was wel heerlijk warm geweest moet ik zeggen, en voor het eerst dat ik daar was had ik prima geslapen. Een typisch gevalletje van slaapwandelen, wat ik wel vaker deed.
Dick Zwaneveld. Zijn ouders waren een patatzaak begonnen in de viszaak die van Scheel was geweest, een steenworp van ons vandaan en ik vreesde dat ik nog lang uitgelachen zou worden voor mijn nachtelijke toenadering. Dat gebeurde niet, hij heeft het er nooit over gehad. Pas later realiseerde ik me dat hij zich, als iets ouder jongetje, misschien ook wel geneerde. Geen idee, die nacht heb ik in ieder geval lekker warm gelegen.

De foto waarop het uithangbord van de patatzaak (Vis) vaag te zien is, kreeg ik dankzij Bas, mijn buurjongen op nr. 123.



zondag 28 augustus 2011

Prins Bernhard


We gingen wandelen met het hele stel : tantes, ooms, alle kinderen, pa en ma, Blaricummers en Rotterdammers bij elkaar. Op het plein liepen we langs een kerk met een Mariabeeld ervoor.
"Kijk", riep mijn zusje (of ik, de meningen verschillen) en een vingertje wees naar het beeld "prins Bernhard!". Mijn oom Wim is er bijna in gebleven, zo lachte hij.


Essent is de baas!


Deze week, opluchting bij Greenpeace en vele anderen. De bouwvergunning voor de kolencentrale aan de Eemshaven was door de Raad van State vernietigd. Tegen het vonnis is geen beroep mogelijk. Je zou denken dat er dan met de bouw wordt gestopt, immers, er moeten nieuwe vergunningen worden aangevraagd, waarbij meer rekening met het milieu wordt gehouden. Wel lastig hoor voor Essent (een Duits bedrijf!), dit zou veel vertraging gaan opleveren. Of toch niet? Het eerste berichtje stond op 25 augustus in de krant, de laatste op 27 augustus. Goh, wat een hoop vertraging heeft die uitspraak door de Raad van State opgeleverd.










Koningin Maria Elisabeth I.





Ik had twee zeer verschillende oma's. Ik kan me niet herinneren dat mijn oma van mijn vaders kant ons ooit heeft opgezocht op de Katendrechtse Lagedijk. Het zal wel, maar het zal niet vaak zijn geweest. Als ik terugdenk aan oma's trotse houding en me haar voorstel in het decor van ons huis, in de smalle gang, de donkere hoge trappen, het klein keukentje, nee, ik kan het me niet herinneren.
Daarentegen was mijn andere oma vaak bij ons thuis, wollen borstrokken breiend voor ons of andere ouderwets gezellige dingen doend, borduren of zo, altijd gekleed in een donkere- of bloemetjesjurk. Thee drinkend, met een wolkje melk. Deze oma mocht niet oud worden. De ouders van mijn vader wel, op de foto hierboven vieren zij hun 70ste trouwdag.

Misschien kwam het omdat mijn vader allemaal zussen had, zeven stuks in totaal, dat zijn moeder zo jong bleef. Ze had gepermanente haren (tot op de dag dat ze stierf had mijn andere oma een lange vlecht die ze altijd oprolde in een knotje), ze droeg moderne kleding, en toen ik ze eens gearmd met mijn opa in de straat zag lopen viel ik van bewondering en herkenning bijna om: de Koningin ! Lach niet, ik vermoed het eigenlijk nog steeds, ondanks dat ze kleinbehuisd waren. (een mooi boek schiet me te binnen: twee vorstinnen en een vorst, van R.J. Peskens).

Mijn opa en oma hadden een trotse houding, mijn vader en zussen hebben die houding geërfd, en ik hoop ook ik een beetje.
Ze woonden in de Utenhagestraat, niet zo ver bij ons vandaan. Op zondagen liepen we er regelmatig heen, de Katendrechtse Lagedijk uit tot aan de Pleinweg, sloegen op de hoek bij De Gruyter rechtsaf, liepen naar de stoplichten, staken over (snel snel, je haalde het vaak niet in één keer), Ebenhaezerstraat in, dan rechtsaf de Utenhagestraat in. Aan de ene zijde woonde een oudere zus van mijn vader aan de andere zijde mijn opa en oma en hun jongste dochter, een nakomelingetje met prachtig roodblond haar, Coby. Maar het kon zo maar zijn dat de volgende keer dat we oma gingen opzoeken mijn tante en oma van huis hadden gewisseld, dat is een paar maal gebeurd.

Als ik naar binnen ging was het eerste waar ik naar keek de zacht tingelende metalen windgong die in de gang hing, ik sprong altijd naar boven en haalde flink uit om er een lel tegen te geven, maar ik was te klein. Eens raakte ik hem, tot ongenoegen van oma. Binnen stond het huis vol rook, en het lawaai was oorverdovend. De tantes kletsten onophoudelijk, maar vlak de mannen ook niet uit. Kopjes rinkelden, oma en tantes liepen af en aan met koffie, de soeppan stond op. De mannen zaten bij elkaar en het gesprek ging over werk, oorlog, en het verzet. Het was immers nog niet zo lang geleden dat de oorlog was afgelopen en Rotterdam was: opengebroken straten, bouwputten, de geur van vette modder en zand, houten plankieren om over te lopen, het geluid van ijzer op beton en gesis van de heiende machines. Tssss: KENG, tsssss KENG, dagen, weken, maandenlang. Jarenlang.

Er waren nichtjes van me aanwezig, en soms ook neven. De neef die ik het vaakst zag heette Chris, hij woonde aan de overkant.
Het was een brede grote jonge man, licht krullende donkerblonde haren, een verlegen glimlachje om de mond. Ze noemden hem in de straat Tarzan omdat hij, net als zijn vader, ongekend sterk was, de meisjes draaiden om hem heen zodra hij buiten kwam.

Toen wist ik het niet, maar ik sloeg al die geluiden en beelden in me op, de gesprekken zo levendig dat het leek of niemand naar elkaar luisterde, de geur van soep en koffie, sigarettenrook, de houding van de mannen, sommige zelfverzekerd en andere wat stil en terughoudend. Zelfs mijn vingertoppen sloegen het gevoel op van het pluchen tafelkleed, van dik geverfde deuren, van bakelieten lichtschakelaars, van de stof van de stoelen waarop de mannen zaten en waarachter ik me verborg om zoveel mogelijk van de gesprekken op te vangen.

Er kwam natuurlijk een dag dat ik begreep dat mijn oma niet de Koningin was, hoe paars haar haarspoeling soms ook was, hoe slank haar enkels (enkels die mijn zus Marijke als enige van ons erfde), hoe mooi oma zich kleedde, hoe adelijk vastberaden zij haar kin ook naar voren stak.

Niet verwonderlijk, gezien het verhaal hierboven, dat ik meende dat niet alleen mijn oma de Koningin was, ik beschouwde Rotterdam als mijn wettelijk erfgoed. Nee, nu lieg ik, maar toch voelde het wel zo, overal, echt overal woonde namelijk wel iemand die familie van me was, van vaders of van moeders zijde.
Veel later heb ik zo'n vijf jaar pal naast mijn opa en oma gewoond, zes hoog, in Zwijndrecht, in een tijd dat veel van onze familieleden Rotterdam al hadden verlaten vanwege de slechte huizen en aanhoudende woningnood. Ik was inmiddels getrouwd, werkte, maar zat regelmatig even bij opa en oma op de koffie, mijn vingers het tafelkleed herkennend, in de rook van mijn opa's Pall Mall-sigaretten, naar buiten kijkend waar een brede rivier traag door oneindig laagland ging, nee weer lieg ik, die brede rivier lag er wel, maar aan de overzijde lag Dordrecht mooi te zijn.
Ooit biechtte ik oma op dat ik als kind in haar de Koningin had herkend, had gedacht dat ze op zijn minst familie was van Juliana. Ze lachte gevleid, sterk en met haar trotse houding, goed gekleed, naar de keuken lopend met die prachtige slanke enkels.

Een wens.

Jip slaat aan en ik ben klaarwakker, luister, en slinger mijn benen over de rand van het bed. Weer luister ik ingespannen, verdomd, ik hoor wat. Zonder bril, op blote voeten en in mijn nachtpon loop ik onhandig door het donkere huis, loop tegen een stoel aan. Steek mijn handen uit naar waar ergens Jip op de bank moet liggen, streel hem even. Trek het gordijn opzij, weer ingespannen luisterend. Ik vervloek mijn domheid dat ik mijn bril niet heb opgezet, en, waar is mijn bril eigenlijk? Er slaat een autodeur en ik hoor vaag stemmen, wat heel ongebruikelijk is hier op het platteland, op dit uur.
In de weerspiegeling van het raam van de buren verderop zie ik dat er ver op de weg een auto moet staan, de remlichten branden. Of zie ik het verkeerd? Ik stommel terug naar de slaapkamer, en weer blaft Jip zodra ik de kamer verlaat. Ik vind mijn bril in de badkamer, loop weer terug naar het raam en nu zie ik het duidelijk: verderop staat een auto stil op de weg. Nou ja, dat kan.
Naar de keuken: 2.19 uur. Ah, het kan bezoek zijn dat weggaat bij iemand. Maar toch, vrij ongewoon gezien de plaats van de auto.

Ik doe het licht aan in de hal.
Even sta ik stil te wachten, luister, kijkend naar de weerspiegeling van remlichten, dan rijdt de auto weg. Ik ga terug naar bed, een paar muggebeten rijker.

In bed weet ik, ik had mijn bril op een vaste plek moeten leggen, er hadden sloffen moeten staan, ik had snel wat aan moeten kunnen trekken, er had geen stoel in de weg mogen staan, en, ergst van alles, ik wist niet eens waar mijn telefoon lag.
Dan denk ik aan de lessen van mijn vader: leg bij het slapen gaan altijd binnen handbereik je belangrijke spullen, kleren op een stapeltje voor het grijpen, in geval van brand ..... of wat dan ook ..... Lessen die ik niet vergeten ben, maar niet navolg, perslot van rekening heb ik geen oorlog meegemaakt, niet in een kamp gezeten.
Ik weet, morgen zal ik ook mijn moeder weer aan haar hoofd zeuren dat ze standaard haar alarm om moet doen, etc.
Dan sta ik weer op, ga klaarwakker achter mijn laptopje zitten, terwijl de rest van het huis in duister is gehuld, Jip en Davo weer rustig liggen te slapen.

Het komt door de mensen die ziek zijn, mensen waar ik van hou, dat ik me onzekerder voel, het gevoel van onveiligheid sterker. Er wordt aan mijn basis gerammeld en dat wil ik niet. Er komt boosheid in me op, ongeduld, ik wil dat alles hetzelfde blijft, ik wil leven in een wereld waar de kopjes van oma altijd gevuld worden met koffie, de geur van soep je bij de voordeur tegemoet slaat, ondanks wat ik eerder schreef.
Ik moet ophouden met ijsberen, 'ga slapen!' zeg ik tegen mezelf! Mijn mond is droog en ik loop naar de badkamer, neem een slokje water, voel even met mijn vinger aan de barst in het glazuur van de wasbak.

zaterdag 27 augustus 2011

Avond in Groningen.

Deze foto's moet ik gewoon laten zien. We mopperen veel op het weer deze zomer, ook ik. Maar de luchten zijn vaak zo mooi en vanavond werden in het avondlicht zelfs de rookpluimen boven de fabrieken mooi.
We gingen wandelen met de honden, we zagen in de verte buurkinderen vliegeren, en ook van de andere kant kwamen lachende kinderstemmen aanwaaien. Nogmaals, een prachtige avond.








Daagje Otterloo. 1958.



Oom Hans was een neef van mijn moeder, zijn moeder en mijn moeders moeder waren zussen geloof ik. Arm was hij, net als wij. Ome Hans was leuk, hij lachte graag en hard, en dan zag je zijn slechte gebit, lange voortanden die los van elkaar stonden, als roestige spijkers, als een oud paard. Van de doden niets dan goeds, maar het was gewoon zo. Hij was getrouwd met Truus en ze hadden twee dochters van onze leeftijd.

Ondanks de armoe had zowel mijn vader als ome Hans een auto. Nou ja, auto, vijftiger jaren, havenarbeiders, je snapt het wel. Misschien hadden we zelfs een auto dankzij oom Hans, want dat was een knutselaar in hart en nieren. Het was in 1958, als ik de foto's goed inschat, dat we een daagje naar de bossen bij Otterloo gingen, ome Hans met zijn T-ford, wij met de Opel Olympia. Een prachtige dag.
Mijn vader wilde altijd dat wij op tijd weer thuis waren, op tijd in bed lagen. Waarom hij nooit een uitzondering maakte, geen flauw idee. Het enige dat ik kan bedenken is dat hij altijd gejaagd was, zorgzaam en zorgelijk en hij zich zelden echt kon ontspannen.

We gingen, maar oom Hans vond het nog zo vroeg, die stelde voor dat we via Apeldoorn zouden gaan, dat was een mooie route. Pa ging akkoord. We stapten allemaal in, pa startte, maar er kwam geen enkel geluid uit de auto. De auto hoeste zelfs niet toen mijn vader het sleuteltje omdraaide. De motorkap ging open, de mannen discussieerde en liepen rond de auto. Ergens zat sluiting, vermoedelijk in de binnenverlichting want daar pullekte mijn zusje nogal eens aan, dacht men. Ook de richtingaanwijzers waren een bron van zorg, want dat waren kwetsbare oranje lichtjes die naar buiten klapten. En die lichtjes trok ik er regelmatig uit als de auto voor de deur stond, maar dat wist mijn vader gelukkig niet. Hoe dan ook, de accu was leeg. Duwen dus met zijn allen en toen de auto liep gingen we richting Apeldoorn.

Maar plotseling ging oom aan de kant, panne. Nu ging zijn motorklep open en de diagnose was dat de ventilatorriem gebroken was. "Truus" zei hij tegen zijn vrouw, "trek je nylons uit", wat ze deed. Vraag me niet hoe maar van de nylons maakte hij een noodriem en we konden verder, tenminste, nadat we onze auto hadden aangeduwd.
In Voorthuizen moest getankt worden en bij het pompstation zag mijn vader een voorraad ventilatorriemen hangen. Hij kocht er een en een klein stukje verder was een plein waar de auto's op werden gereden om de ventilatorriem aan te brengen. Het regende inmiddels en tante Truus trok haar witte regenjas uit zodat oom daar op kon liggen terwijl hij aan de auto sleutelde. Mijn vader stond via de motorkap te helpen, wij zaten in de auto te wachten.

Terwijl de mannen zo aan het sleutelen waren ging de kerk uit, mensen stroomden op het plein, liepen met afkeurende blikken langs de sleutelaars, en sommigen bleven even staan om commentaar te leveren. Misschien liet God het daarom regenen, zodat ze niet lang bleven staan.
Toen het karwei geklaard was duwden wij onze auto weer aan, en ook oom Hans startte zijn Fordje. Terwijl we wegreden en nog even omkeken zagen we de regenjas van tante Truus, liggend op het verder lege plein, als een witte vlag. Die zijn we nog even op wezen halen.
We kwamen pas om half elf 's avonds thuis, mijn zusjes en ik lagen achterin te slapen.



vrijdag 26 augustus 2011

Papegaai.


en waar is de rest dan van die 70 vogels? En wat is een "instelling'. Jeetje, een positief bericht maar ik blijf met allerlei vragen zitten.

donderdag 25 augustus 2011

Oewa.


'Oewa kom Appeka?' Kinderstemmen roepen het, gezichten naar boven gericht naar daar waar het donker is, het trapgat van de tweede verdieping. Het klinkt alsof het Afrikaanse kinderen zijn, maar dat zijn ze niet, ze spreken hun eigen taal, tweelings. Woorden die de eeneïge tweelingzusjes gebruikte voor respectievelijk mijn moeder en zusje: 'buurvrouw komt Marijke' (buiten spelen).
De tweeling woonde op de etage onder ons.

De huizen waren niet gemaakt om riant in te leven, arbeiderswoningen noemden ze het. We leefden met ons gezin van vijf, later zes personen, in een voor- tussen- en achterkamer. Er was geen douche, de zinken teil kwam zaterdags te voorschijn (en oh de schaamte toen ik in 'bad' zat en de buurjongen kwam binnen!).

De buren en wij hadden een gezamenlijke voordeur en trap. Op de overloop van de eerste etage was de voordeur van de buren, de trap die verder recht naar boven ging eindigde bij onze overloop, daarna kwam nog een trap naar zolder.
Op zolder hing vaak de was te drogen, de kolen lagen er opgeslagen, en alle kinderen speelden er. De buren en wij hadden er ook nog een zolderkamer.
Alle kinderen liepen dus altijd rond bij ons, want bij de buren kon de voordeur dicht, maar bij ons was de overloop een soort van verzamelplatform.

In de ogen van de tweeling was ik een worm, want twee jaar jonger. Ze speelden voornamelijk met mijn zusje, Appeka. Ik draaide vaak om hen heen, maar echt meespelen, nee, dat mocht alleen als ik een lijdend voorwerp in het spel wilde zijn. Letterlijk. Hun oudere broer was een ondernemend joch, vol streken.

De tweeling was niet mis, en het was pittig om tegen hen op te boksen, geeft niks, goed voor mijn ontwikkeling zullen we maar zeggen. Op een dag maakte een van hen het wat bont, ze duwde me ruw om en ik viel tegen de wand van de overloop. Ik was zo'n vier jaar volgens de overlevering. Mijn moeder was aan het schoonmaken en had het gezien, zei tegen het buurmeisje dat ze dat niet leuk vond. Ze droop af.
Toen ik dat gemene buurmeisje een minuutje later weer de trap op hoorde komen pakte ik de veger die op de grond lag en wakka, zodra haar hoofd zichtbaar werd gaf ik er een flinke lel op. Het gevolg was een hoop gerommel, armen en benen maaiden in de rondte terwijl ze van tweehoog de trap af stuiterde. De buurvrouw trok haar deur open, zag haar dochtertje op haar overloop liggen, jankend als een sirene, en was flink nijdig op me. Wist ik veel dat dit de andere zus was, ze leken echt heel veel op elkaar.

Onlangs zocht ik de tweeling via Schoolbank.nl. Ze waren niet te vinden, maar wel hun broer. En die reageerde op mijn korte berichtje. Toentertijd een halve puber, rottigheid uithalend op zolder, mijn moeder de stuipen op het lijf jagend door heel stil op de zoldertrap te staan en plotseling tevoorschijn te springen, rondfietsend op zolder op een fiets zonder banden wat een enorm kabaal maakte, maar als was in mijn moeders handen als ze zei dat hij de liefste jongen was van het hele pand. Dat loog ze dus niet, hij was de enige. Hij was veertien toen mijn broertje geboren werd en hij vroeg aan mijn moeder of hij nog steeds de liefste jongen van het pand was. Tja, dat kon mijn moeder niet meer in alle oprechtheid zeggen. Hij was jaloers en ik kan me voorstellen dat hij zich buitengesloten heeft gevoeld. Zeker toen bleek dat zijn zusjes mijn broertje adoreerden. Geen moment lieten ze voorbij gaan om met hem rond te sjouwen. Ons huis was voller dan ooit.

Hij mailde me uitgebreid terug, hij die ooit de liefste jongen van het pand was. Inmiddels 66 of 67 jaar oud. Hij is vroeg met pensioen gegaan en daarna heeft hij veel weeskinderen opgehaald voor adoptie.
Lid van Wereldkinderen, adoptiebabies opgehaald uit o.a. Korea en India. Heeft een stichting opgezet. En nu is hij een zorgboerderij aan het bouwen voor 32 gehandicapte kinderen van 2 tot 29 jaar, dichtbij Mumbai. Ridder in de Orde van Oranje Nassau, ook dat nog.
Net zo dol op kinderen als zijn zusjes waren. En wat mailde hij me (o.a.) nog meer: hoe is het met Appeka! Goed hoor, en met Oewa ook.


Foto: Marijke (Appeka) !




Mist.


Ik voel me door de zon een beetje verraden. Dat is niks bijzonders want dat gebeurt iedere zomer, ik wil altijd dat de zomer langer duurt. Ditmaal duurt de zomer echt gewoon te kort.
Ik kan me een zomer herinneren dat ik de kussens geen enkele avond van de stoelen haalde, het regende toch niet, en de dagen regen zich in zon aaneen.

Toch heeft dit weer ook wat, gisteravond stond ik met de honden buiten, het was prachtig rustig weer, geen wind, de zon had mooi afscheid genomen en een wolk had zich op het veldje naast me gevlijd, en ook verderop zag ik de mist boven het veld hangen. Ik mijmerde, hoe kan een wolk nou zomaar daar voor het grijpen liggen? Hij hoort boven je hoofd te hangen. Ik snap niet goed hoe het kan ook. Denkt zo'n wolk: ik ga even liggen, ik ben moe?
Ik weet het wel, vocht verdampt en stijgt op, Maar waarom stijgt deze wolk dan niet op? Luchtdruk? Ik weet het echt niet. Of is de hemel al vol? Te weinig wind .... ?

De morgen is net zo. Lekker stil door de mist, een mooiere geluidsisolatie kan je niet bedenken, of toch : sneeuw. Maar waar sneeuw je met stomheid slaat door de schoonheid is mist mysterieus en inspirerend, dat vond ik als kind al. Mensen zeggen altijd: "de wereld is nu zo klein", nee nee, juist niet want het mysterie is zoveel groter! Je zou overal op de wereld kunnen staan, Finland of de Himalaya, pas als de mist optrekt ben je gewoon weer thuis.



woensdag 24 augustus 2011

Meiendaal 19, deel 2.



Ik kan er gewoon niet over ophouden. Het was zo'n mooie tijd. Ik weet niet eens meer wat ik over het Gors al geschreven heb, maar het kan me niet schelen.

Eerst gingen we er op de fiets heen, ik voorop de fiets bij mijn vader. Hoe oud zal ik geweest zijn, drie? vier? Die fietstocht, heerlijk, de wind in mijn gezicht, in zo'n metalen zitje, voetjes op steuntjes, veilig mijn vader achter me wetend. Een herinnering die bij me boven komt als ik kinderen voor op de fiets zie zitten, ik ken dat gevoel.

Eens kwam er een verschrikkelijk onweer aan, mijn ouders fietsten lekker in de zon, en mijn moeder zei: wat is het heerlijk weer. Waarop mijn vader antwoordde: zet je zonnebril eens af Hen! Dat was schrikken, de lucht was inmiddels paarszwart. We hebben staan schuilen bij het station van Brielle (van het moordenaartje, het treintje tussen Rotterdam en Oostvoorne). Het was volgens mij zo'n 30 a 35 kilometer vanaf Charlois naar Oostvoorne, en ook ik heb het ritje als kind een keer zelf gefietst. Kijk, dat was ik nou vergeten, maar mijn oudere zus vertelde me dat onlangs, ook dat ze bewondering voor me had dat ik dat hele eind fietste met die kleine beentjes. Op een "doortrappertje". Rood.

Later had mijn vader een auto, nou ja, wat voor een auto moest doorgaan. Er werd flink gesleuteld door mijn vader en door oom Hans (Zweeres) om hem aan de praat te houden. Starten was al een heel feest. Hoe vaak we niet met het hele gezin achter een auto hebben lopen duwen .... ik zou het niet meer weten. Ik dacht dat het zo hoorde.

Ik kon niet tegen autorijden. Misselijk dat ik altijd werd, verschrikkelijk. Als we over de Groene Kruisweg Den Briel naderden ging ik altijd soebatten: laat me eruit, laat me eruit, ik loop het laatste stukje wel. Geen haar op mijn vaders hoofd die er aan dacht om mijn smeekbede te voldoen, ik moest ook de laatste zes kilometers uitzitten.

Als we dan eindelijk rechtsaf sloegen, het weggetje richting Kruininger Gors, langs de vuilnisbelt die altijd rookte (en waar soms zigeuners stonden, echte), langs het huis waarvoor een kioskje stond waar ze ijs verkochten, de slinger maakten over de dijk, hopend dat er geen tegenligger aan de andere kant van de dijk ons tegemoet kwam, een enge bocht bovenop namen, en dan naar beneden reden ..... dan zag ik eindelijk de ingang van ons park, de parkeerplaats. Mijn vader stopte, ik deed de deur open en stond dan een tijdje naar te zijn, diep in te ademen om de misselijkheid te overwinnen, de geuren in te ademen van wat ik nou noem de geuren van mijn jeugd: frisse lucht, gras, bloeiende meidoorn. Ach, ik huppelde gewoon het park in, ons huisje in de Meiendaal lag vlakbij, ik hoor het koolas onder mijn huppelende voeten kraken.


Nerds

Gisteravond zag ik voor de zoveelste maal (een stukje van) de film met Leonardo di Caprio, nee, niet die met dat zinkende schip waar ik gewoon thuis op de bank bij tijd en wijle ontzettend claustrofobisch van werd, ik bedoel de film dat hij als 16-jarige van huis gaat en, appel valt niet ver van de boom, zich door het leven slaat door cheques te vervalsen en zich voor te doen als piloot, dokter, advocaat. En dat gaat hem goed af. Een waar gebeurd verhaal trouwens, degeen die model stond voor de film ging later werken bij het anti-fraude team van de FBI. Eind goed al goed.
Even googelen: Catch me if you can, 2002.

Je had deze oplichter een nerd kunnen noemen, hij was goed in wat hij kon, verbeterde zich aldoor en had geen echt contact met de buitenwereld. Hij creëerde zijn eigen wereld en de rest moest zich daar aan aanpassen. Zelfs de vrouw met wie hij ging trouwen wist zijn echte naam niet.

Ik Googel weer even en wat zie ik:

Leonardo Dicaprio heeft zijn Fisker Karma

Leonardo Dicaprio en zijn Fisker KarmaWe wisten al een tijdje dat de eerste Fisker Karma die afgeleverd zou wordenbedoeld was voor acteur Leonardo Dicaprio. En nu is Leo al gespot met zijn nieuwe $100.000 kostende Fisker Karma. Als stoere celebrity kan je namelijk echt niet meer gezien worden in een Prius.

Dat Leo een voorliefde heeft voor “groene” auto’s bleek ook al uit het feit dat hij Tesla steunde bij de Tag Heuer & Tesla World Tour. En nu rijdt hij dus door Hollywood in een 408 pk sterke Fisker. Overigens schijnen binnenkort ook de eerste exemplaren in Nederland afgeleverd te worden.


Ik zoek altijd naar hoopgevende berichtjes in de krant, dat heb ik schijnbaar nodig om de dag te beginnen. Is dit nou hoopgevend? Dat een miljonair een "groene" auto koopt?
Hm, ik raak de kluts een beetje kwijt. Ik wilde een stukje schrijven over "de nerd", die had je vroeger niet. Niet zo veel in ieder geval.
Het zijn (meestal) jongens die goed zijn in één ding, zich daarop toeleggen en contact verliezen met de buitenwereld. Jongens die graag aangetrokken worden door grote maatschappijen omdat ze zich totaal focussen op (bijvoorbeeld) het product, overigens vaak zonder zich al te veel zorgen te maken wat voor effect het product op de buitenwereld kan hebben.
Ik googel even op : Albert Einstein. Zou die onder de noemer 'nerd' gevallen zijn? Vier pagina's citaten van Einstein zitten onder het linkje. Aan de uitspraken te zien was hij niet contact gestoord.

Gisteren stonden in de krant deze berichtjes:



Dat is grappig, worden er nerds aangetrokken om telefoon en computeraanpassingen te ontwikkelen, ontwikkelen ze er zoveel dat mensen niet meer toekomen aan hun eigen ideeën.

Oh gelukkig, ik weet weer waarom ik dit ging schrijven, dit berichtje:


De hele pagina ging over een milieubewust bedrijf, door studenten opgezet: GreenBlue. Was interessant, en hoopgevend, want jeugd is de toekomst.

Helemaal onderaan in dit laatste krantenberichtje stond nog een tip, een praktische, want je hoort veel theorieën over hoe het allemaal groener en beter kan, maar soms is het heel eenvoudig. Ook de heren studenten: je kranten apart inleveren, glas in de glasbak! Nee, die kreet over de placebo's hoort er niet bij, alhoewel die wel milieuvriendelijk zijn.
Zou die Leonardo trouwens zijn flessen in de glasbak doen?