donderdag 7 juni 2012

Tommy Cooper - Willy Walden.


Wat een stom leven is het toch, hoorde ik mezelf hardop zeggen. Direct sloeg ik mijn hand voor mijn mond, zeggend: 'sorry, dat zei ik hardop he?' Twee paar verbaasde ogen kijken me aan, de bruine van Hennie, de oude grijsblauwe van mijn moeder.
Ze vragen wat ik bedoel.
Tja.

We zitten bij een coffeecorner in een groot Duits winkelcentrum. Ik met mijn rug tegen een plastic nep-stenen muur. Naast ons zitten drie jonge meisjes van een jaar of vijftien, misschien zestien, van alles te doen behalve koffie te drinken. Ze nemen af en toe een slok van hun zelf meegebrachte flesje cola en ze bespreken de artikelen uit een of ander roddelblad dat op tafel ligt. Vriendinnen.
Maar daarom zei ik niet wat een stom leven. Het ging om het contrast. Behalve wij en de meisjes zijn alle tafeltjes bezet door heel oude en krakkemikkige mensen. Ik zie schedels door de haren heen glanzen, brilletjes, gebogen ruggen, moeizame knieën, schuifelende voeten, hier en daar een petje en veel terlenka-achtige kleding. Alle rimpels verhuld in Onkreukbaar en Onverslijtbaar Beige.

Dus ik antwoord op hun vraag: het leven is stom omdat als je jong bent je het geluk ervan niet beseft. We doen stomme dingen als we jong zijn, riskeren ons leven of gezondheid, nemen ongehoorde risico's. Geen geld te makken, je zou van alles willen en kunnen maar je moet continu op je geld letten. Dan ben je wat ouder, besef je dat je je jeugd kwijt bent, besef je wat een stomme dingen je gedaan hebt, en om je heen vallen er allemaal mensen weg. En uiteindelijk ben je bejaard. Je voelt dat dat je is overkomen, je bent het opeens. Oud. Je beseft dat die pijntjes niet meer overgaan, en dat die leeftijd echt bij jou hoort, ook al kan je je niet voorstellen dat dat gerimpelde hoofd en lijf echt van jou is. Geld heb je zat want je geeft niks meer uit. En je wilt niks dus waaraan zou je het uitgeven?
Wat een stom stom stom leven.
En, voeg ik toe, je maakt continu stomme fouten tijdens je leven. Mijn zus wil weten wat voor stomme fouten ik bedoel. Als voorbeeld noem ik mijn eigen geschiedenis. In mijn jeugd ben ik pittig bestraald, een experiment van onze huisarts die dacht dat dat bestralen wel eens kon helpen tegen eczeem. Niet dat hij er ervaring mee had, maar goed. Mijn moeder, niet meer wetend wat te doen aan mijn pijn en slapeloze nachten, stemde er mee in. Daar heeft ze spijt van, nog steeds, na al die jaren. Want dat bestralen heeft schade toegebracht.
Als mijn moeder ook maar voor een fractie had geweten of vermoed dat dat bestralen niet zo onschuldig was als de dokter deed voorkomen, had ze er niet mee ingestemd.
Terwijl ik het zeg zit mijn moeder naast me te knikken, naar de reep grond kijkend die zichtbaar is tussen het tafelblad en haar knieën. Nee, zegt ze, ik zou het nooit goed gevonden hebben.
Maar zo gaat het in het leven. Stom is natuurlijk niet het juiste woord, maar ik wist even geen ander.

Op de achtergrond staat inmiddels zo'n breekbaar stel te kletsen met andere mensen die aan een tafeltje zitten. Klein vrouwtje, lange man. De vrouw blijft praten maar de man komt onze kant op, spreekt de meisjes naast ons aan, terwijl hij met zijn armen op hun tafeltje leunt. Ik volg het gesprek niet maar ik zie wel de meisjes opeens opstaan, ze lachen wat gegeneerd en willen zo te zien er vandoor. Maar de man blijft praten. Dan slaat de oude man zijn armen om een van de meisjes heen en omhelst haar uitgebreid, zeggend: je bent toch ook mijn kind (maar dan in het Duits). De andere meisjes schieten in de lach. Opeens hebben ze heel veel haast, grijpen met rode hoofden hun spulletjes, vergeten zelfs nog een tasje en vliegen zowat de deur uit.
De oude man zakt op de vrijgekomen plaats neer en wenkt zijn vrouw. Ik ren met het vergeten tasje achter de meisjes aan.

Tot hier vind ik het al een mooi verhaal. Een slimme ouwe man die een plaatsje verwerft met ongewenste intimiteiten.

Dan komt de vrouw die bij de 'omhelzer' hoort aanschuifelen, zet zich behoedzaam op het bankje naast me maar buigt zich direct naar me over en begint te praten. Ze ziet er mooi en verzorgd uit. Roze vestje, kanten bloes. Is zeker al ver in de tachtig. Ik spreek geen Duits maar versta het goed en omdat zij geen woord Nederlands begrijpt schraap ik wat (misschien ter plekke verzonnen) Duitse of Duits klinkende woorden bij elkaar om mezelf duidelijk te maken. Zij vertelt terwijl haar man naar de counter loopt om koffie te halen dat zij 'niet van hier' komt. Zij kwam van een plaatsje dat na de oorlog aan Polen is toegewezen (of het al was). Zij behoorde tot die groep Duitsers die kort na de oorlog uit dat gebied moesten vertrekken met alleen de spullen die zij konden dragen. Om haar mond ligt een bittere trek terwijl ze de woorden uitspuugt, wegwerp gebaren maakt met een smalle hand. Zij reisde naar het gebied rond Papenburg en ontmoette daar later haar man, met wie ze nu 58 jaar getrouwd is. Dat is zeldzaam zegt ze, want tegenwoordig blijven de mensen niet bij elkaar.
Dan komt haar man teruglopen en bekijk ik hem wat beter, een kruising tussen Tommy Cooper en Piet Muyselaar. Een hoofd en gebaren alsof hij continu een show opvoert. Met hoog opgetrokken wenkbrauwen showt hij het dienblad en wat er op staat: koffie en broodjes ham met een gekookt eitje erop. Zij zegt: dat nemen we altijd. Altijd! Al jaren. En tegen haar man: deze mensen zijn Nederlanders. Waarop hij met nadrukkelijk scherpe g's in het nederlands zegt: hoe gaat het met u? Goed? De vrouw lacht trots en zegt: zie je wel, mijn man spreekt Nederlands!

Wij lachen vriendelijk terug, ik voel me een beetje ongemakkelijk en wil weg, maar de man wil zijn kennis van de Nederlandse taal spuien. Met de omhelzing van de meiden vers in gedachten heb ik inmiddels zelfs een beetje haast en terwijl de man de broodjes neerzet en nog wat nederlandse zinnen naar ons toestrooit rapen wij onze spulletjes bij elkaar, helpen ma in haar jas en willen verdwijnen. De man buigt galant en biedt aan ons dienblad met vuile kopjes weg te zetten. Dat doet hij dan ook en wij bedanken hem, weglopend, groetend. Als wij gedag zeggen tegen de vrouw maakt zij weer die wegwerpbeweging met haar hand en zegt: neem hem maar mee. Weer lachen we allemaal wat onhandig bij die opmerking. Wij lopen richting draaideur van het winkelcentrum en ik kijk nog even terug, de coffeecorner in. Het stel zit naast elkaar, zwijgend, hun broodje klein snijdend en om zich heen kijkend.