Ik moet een pakketje versturen. Dat is geen kleinigheid als je ergens buiten woont. Ik heb gezocht of er in Winschoten een agentschap van Post NL zit. Er zit er nog eentje, in een zaak die kantoorartikelen verkoopt.
Het is er stil, een eenvoudige opstelling van wat bureau's, kantoorstoelen. Aan de wand een lang rek met kopieerpapier, enveloppen, verpakkingsmateriaal. De verlichting is schaars. Twee dames liepen net voor mij naar binnen en worden nu geholpen. Ze hebben problemen met de verhuis-service van de post. Alles moet via internet, en de dames zijn al wat ouder .... De dame van het agentschap haalt haar schouders op, het is niet anders, zo gaat dat tegenwoordig. De dames druipen af.
Ik ben aan de beurt. Mijn pakketje staat al op de weegschaal. Ik betaal en mopper ondertussen op de service van Post NL. Vorig jaar heb ik namelijk twee maal een klacht ingediend omdat ik het schandalig vind dat de brievenbussen overal worden weggehaald. Op de eerste klacht reageerde niemand. De tweede maal werd ik teruggebeld. De vriendelijke medewerkster zei dat er op haar papieren stond dat ik binnen 700 meter een andere brievenbus kon vinden. Ik vertelde haar dat dat niet waar was. De dichtstbijzijnde brievenbus staat hier zo'n 10 autominuten vandaan. Als test heb ik met de fiets een brief gepost in een nabijgelegen dorpje. Er stond een pittig windje. Ik deed ruim een half uur over het ritje, en toen moest ik ook nog terug.
Dit vertelde ik de medewerkster. Zij zoekt in haar computer nadat ik mijn postcode heb opgegeven en vind geen brievenbussen in de buurt. Nee, dat had ik al verteld. Ze noteert mijn klacht en voegt daarbij mijn opmerkingen dat ik navraag heb gedaan bij de gemeente en dat de ambtenaren ontkennen dat Post NL de brievenbussen heeft verwijderd in overleg met de gemeente. Post NL vermeldde ook dat er geen brievenbussen zouden verwijderd worden op plekken waar mensen oud, slecht ter been/invalide waren, of geen vervoer hadden. Ook dit klopt niet want in dit straatje wonen in verhouding veel mensen boven de 65, invaliden, en zelfs mensen zonder internet.
In twee regeltjes vertel ik dit nu aan de medewerkster van het agentschap. Ze zegt: alles is zo zakelijk geworden. En ik voeg toe: zeg maar rustig onmenselijk. Dat beaamt ze en betreurt ze: 'Vroeger' werd er veel meer rekening met mensen gehouden, nu draait alles om geld. Ondertussen stickert ze mijn pakje, betaal ik met mijn pasje, en zet ze het pakje achter haar neer.
Ondertussen schuifelt een heel oude man naar de balie en hij vraagt in het Duits of hij naar het toilet kan. Een walm van sigarenrook als een cocon om hem heen. Nee, zegt de medewerkster, maar u kunt naar het toilet bij de Hema. De man begrijpt niet wat ze bedoelt dus zegt ze, nu iets harder en naar het licht van de ramen wijzend: DE HEMA! De man vraagt nogmaals wat ze bedoelt en weer wijst de vrouw en roept: DE HEMA, nu een stapje naar de deur doend, wat specifieker in de richting van de Hema wijzend. De man loopt moeizaam naar de deur en verdwijnt, nagekeken door ons. Ik kijk naar de vrouw, de balie tussen ons is leeg, er is verder niemand, de winkel zwijgt. Ze ziet mijn blik als kritiek en zegt: 'het kan echt niet, vroeger mochten de mensen gebruik maken van ons toilet maar het kan echt niet meer'.
'Drugs?' vraag ik. Een hand maait door de lucht: 'praat me er niet van'. Ik zucht om al die verloren menselijkheid, de oude man was duidelijk een roker, geen drugsgebruiker. De vrouw achter de balie knijpt haar lippen strak op elkaar, vastbesloten en zeker van haar gelijk.
Ik stop het verzendbewijsje in mijn zak en loop door de stille zaak naar de buitendeur. Buiten is het lente. Een stukje verderop zie ik de oude man lopen. Hij loopt niet echt in de richting die de vrouw had gewezen, ik wacht even om te zien of hij wel de goede kant op gaat. Hij staat even stil, kijkt om zich heen, zoekend, slaat dan een smalle steeg in naast de groenteboer.
Een stukje van een gedicht van Guido Gezelle over de lente schoot me te binnen zonder dat ik precies kan benoemen waarom, maar het heeft iets te maken met kwetsbaarheid en dat alles voorbij gaat ('om't gene ik late vare, om 't gene ik vangen kan'). Mijn oma van moeders kant bewonderde hem en schreef zijn gedichten over, beverige smalle letters in een vergeeld schriftje:
L E N T E G R O E N
't Is lentegroen genoeg, voor honderdduizend oogen; eilaas, 'k en hebbe er ik, o grondig groene zee, maar twee: wie kander moedeloos, den dwang mij doen gedoogen van 't geen mij tegenhoudt nen tocht in al dat groen te doen. Gij vlerkendragend volk, gij allerhand gezwinde doorvliegers van de lucht, de lieve lente lacht zoo zacht; en gij, gij vliegt haar in 't gemoet, bij lork en linde, in 't nieuwgeboren gers, in 't onkruid en in 't riet: ik niet! Gij bietjes ongeteld, gij tienmaalhonderdduizend in 't rood, in 't geel, in 't blauw gepinte pepels, haait en draait en drentelt, op en neêr, eer 't zonnelicht, verhuizend van hier, u, 't lieve groen, en mij, de moede nacht ontkracht! o Grondig groene zee, 'k ben visschende op de baren van uwe oneindigheid van groen, en mijn gewin daarin verheugt mijn arem herte: om 't gene ik late varen, om 't gene ik vangen kan, en..... God gebenedijd mij zijt! |