donderdag 16 augustus 2012

Dagbesteding.


Meer dan vijftig jaar geleden. Ik loop aan haar hand, vandaag hebben we een schoolreisje en mijn moeder brengt me weg. Mijn blik gaat telkens naar beneden, naar mijn favoriete gele korte broek, blote benen, sokjes, schoenen.
Mijn volgende herinnering is dat ik tussen de andere kinderen de bus in stuiter, ik zoek een plek helemaal voorin want ik word altijd ziek in de bus. Mijn ogen dwalen continu over de mensen die buiten achter blijven. Lawaai van kinderen, de motor van de bus die gestart wordt. Dan zwaait iedereen, brult dáhág. Geen idee waar mijn moeder staat tussen de mensen, ik zwaai.

Vanmorgen ging het een beetje net zo. We wachten op het busje van de dagbesteding waar ma voor het eerst naar toe gaat.
Vanmorgen vroeg was ik al bij haar, kijken of ze op was. Dat was ze. Ze zat in haar pyjama aan de tafel. Er stond al wel een schaaltje met fruit dat ze schoongemaakt had, maar de havermoutpap had ze er niet bijgedaan. Ik zet het gas aan, warm de pap een beetje op, giet het over het fruit en zet het voor haar neer. Ze zit nu met blote benen, want terwijl ik de pap warmde ging ze zich alvast uitkleden, niet zo handig merk ik op, maar ze schurkt onverschillig met haar schouders, begint haar pap te eten. Mijn moeder is van slag, merk ik.
Ik loop terug naar huis, haal mijn honden op en loop in het revalidatie-tempo voor Davo (een bijna drafje) ons rondje. Op de terugweg loop ik langs het huis van mijn moeder, ik neem aan dat ze opgehaald is, het is nu bijna half tien.

Net achter de voordeur tref ik mijn moeder aan, zittend in een stoel, netjes aangekleed, schoenen aan, tasje naast haar op de grond. Ze zit voorover gebogen en staart naar de grond maar kijkt op als ik de deur opendoe en onzinnig opmerk: is het busje je nog niet komen halen? Ze schudt 'nee'.
Ik vraag of ik de deur open zal laten, het is heerlijk fris buiten.
Is dat niet raar? Als ze me komen halen staat die deur open, zegt ze.
Wat kan dat nou schelen, zeg ik.
Ach, laat maar open staan ook, zegt ze.
Ik breng de honden naar huis waar ik ze te eten geef, dan loop ik direct weer terug naar het huis van mijn moeder. De buitendeur staat nog wijd open, en ik zie mijn moeder zitten zoals ik ze net heb achtergelaten: voorovergebogen, starend naar de grond.

Nu word ik narrig, jeminee ma, ze zullen je toch niet vergeten zijn? Ze haalt haar schouders op.
Ik loop de keuken in, pak de telefoon, de folder van de dagbesteding, en ik zet gelijk wat water op voor thee.
De taxi is wat verlaat heb ik begrepen, zegt de begeleider van de dagopvang.
We drinken, nog steeds in de hal gezeten en met de deur wijdopen, onze thee en ma zegt dat ze er zenuwachtig van is, tegen deze dag opziet.
Ik begrijp het, ondanks dat deze dagbesteding voor ouderen door de zorg geroemd werd om de gezelligheid, was onze eerste kennismaking wat teleurstellend. Een groot zwijgen van oude mensen rondom een enorme tafel, snurkende rustende mensen een klein stukje verderop. Niet de geroemde gezelligheid waar ik blij van werd, laat staan mijn moeder.
Buiten was het oke, er kon gewandeld, de omgeving was mooi, er broedden zwarte en witte zwanen en ganzen in de naastgelegen vijver.
Als het niks is ga je toch gewoon niet meer, zeg ik, je hoeft niks! Maar ma is in de negatieve stand, ze vond het niks herhaalt ze, al die zwijgende 'zuilen'.
Dan hoor ik buiten een busje langsrijden, ik hol naar buiten, zwaai het busje naar ons toe. Er zit al een passagier in, een man, zie ik.

Een vrouwelijke en zeer opgewekte taxichauffeur stapt uit, ze meldt direct op mijn vraag waarom ze zo laat zijn dat het nooit van zijn lang van ze leven gaat lukken om ma voortaan om 9 uur op te komen halen: 'reken er maar op dat we altijd later zullen komen'. Een trapje zet ze bij de schuifdeur en ze ondersteunt ma terwijl die naar binnen klimt. Ma doet haar gordel vast. De chauffeur pakt ondertussen het trapje weg richt zich op en vraag aan me: "is het de eerste keer?".
Ja, knik ik.
Het wordt vast een gezellig daagje, merkt ze op, schuift het trapje achter in de bus, kletst de deuren met een groet dicht.
Zo meteen zal mijn moeder met de chauffeur zitten te kletsen, vast en zeker, stel ik mezelf gerust. Ik zie het warrige grijze haar van mijn moeder achter de zwart spiegelende ramen van het busje, ze zwaait met een oud handje. Ik zwaai terug.