zondag 20 mei 2012

Appeltaart.


Vanmorgen vroeg fietste ik 11 km met mijn hondje Jip. Traditiegetrouw rijden we op de terugweg langs een brede sloot waar hij graag baddert. Hij stort er zich altijd snel in, en vreemd genoeg gaat hij terwijl hij in het water staat zich altijd al uitschudden. Dan worstelt hij zich de steile oever weer op en op die momenten doet hij zijn naam echt eer aan, wat ziet hij er dan jippie uit.
Slechts één ree zagen we en talloze vogeltjes.

Vanaf half negen tot half twaalf heb ik in de tuin gewerkt, maar daarna vond ik het welletjes. Ik douchte en ging fietsen met Peter. We fietsten bij de Blauwe Stad, aten ergens een omelet/broodje brie. Pilsje erbij.
Er zat een Duitser aan een tafeltje een broodje te eten. Snel fietspakje aan, rood met zwart, zwarte zonnebril.  Hij was onderweg naar de Eemshaven, bepakt en bezakt. We spraken even over zijn een-wielige aanhanger. Aluminium, circa 300 euro vertelde hij bereidwillig.
Even later stapten twee al wat oudere mannen het terras op; ook zij waren gekleed in snelle fietspakjes. Ik keek niet op toen ze langs me liepen maar ik zag de te ronde knieën, de slappe kuiten. Ze fietsten te weinig zo te zien. Het leek me een stel, maar daar kan ik me in vergissen. Ze spraken hard, te hard voor op een klein terras, en zo hoorde ik dat het geen goed Nederlands is als je schrijft: huisgemaakte appeltaart. Dat stond namelijk op het bord achter hen. De fout weerhield ze beiden niet om de appeltaart te bestellen, wel spraken ze nog even door over hoe in godsnaam een huis een appeltaart kan maken. Het moest zijn (benadrukte een van hen): thuisgemaakte appeltaart. En de term voor het foute Nederlands was: Germanisme. Weer wat geleerd.

Peet en ik fietsten terug naar huis deels door het fraaie moerassige natuurgebied dat naast Midwolda ligt. Konikspaardjes schijnen hier altijd rond te lopen, maar wij zagen ze ditmaal niet. We wurmden onze fietsen door de klaphekken en lieten het bosgebied vol geheimzinnig spiegelend water achter ons, reden daarna voornamelijk langs de Groningse weilanden. Windje mee ditmaal.
Hier en daar is het koolzaad al wat uitgebloeid, op andere plekken is het nog knalgeel. De lucht was zwaar van geuren, niet alleen het koolzaad, maar van de meidoorn en sering. Geuren die me aan mijn jeugd en aan Oostvoorne doen denken.
Thuisgekomen gingen we samen met de honden lui in de tuin liggen, met thee, met chocolade. Een buurvrouw kwam langs, en dronk een kopje thee mee.

Later knipte deze buurvrouw in haar tuin wat bloemen uit haar rododendrons. Voor mij. Omdat ik even met haar was meegelopen om te proberen haar tv weer aan de praat te krijgen. Dat lukte deels. Nederland ontvangt ze weer, maar de Engelse zenders niet.
We hadden het opgegeven, de tv weer uitgezet en waren naar buiten gelopen, haar Engelse tuin in. We keken naar de vijver waarin vissen zich onder de waterplanten verstopten, keken naar de bomen, naar de lucht waarin de avond zich al voorzichtig aankondigde, en spraken over haar zoon. Die is namelijk ernstig ziek. Op het zelfde moment zuchtten we allebei, zij met een bleek gezicht en vochtige donkere ogen. Er was niets anders te doen dan haar te omhelzen, hulp aan te bieden waar geen hulp te bieden is.  Langzaam liep ik terug naar huis, rook aan de rododendrons die ik in mijn hand had, maar de geuren buiten van meidoorn en sering overheersten. Ik voelde me bedrukt en mijn plastic klompen sloften over het asfalt van de uitgestorven weg. De vogels zongen, van verderop kwamen stemmen van andere buren naar me toewaaien. Toen ademde ik heel diep in, en die zware bloemengeur vulde mijn longen en er gebeurde iets met me. Vraag me niet wat, ik kan het niet benoemen, maar wel voelde ik me lichter. En prompt kreeg ik trek in appeltaart. Huisgemaakte.