woensdag 27 juli 2011

Davo.

Het is mooi weer, weer tijd om ergens een pannenkoekje te eten en wat wandelen met mijn moeder. Hondjes mogen uiteraard mee. Jip vouwt zijn oren naar achteren als ik de rollator naast hem in de auto zet, hij vertrouwt dat ding niet. Ik verzeker de rollator met een riem tegen omvallen.

Vorige keer troffen we een vrouw van ma's gemeente bij het restaurant, spraken we met haar zoon die jaren in Zuid-Amerika had gewoond, daar de relatie met zijn vriendin kapot was gegaan, nu in Nederland is maar beslist weer terug wil. Ditmaal zijn er twee Amerikaans sprekende mensen die informeren naar de honden. De vrouw maakt foto's van haar man, en ik bied aan foto's van hen beiden te maken. Zij vertellen dat ze in Florida wonen, maar de man blijkt oorspronkelijk een Winschoter te zijn, op bezoek bij zijn zieke vader.
Jeetje, vorige keer zat ik daar op dezelfde plek te staren naar de twee grote bomen die langs het terras staan: een lijsterbes (die er niet best uitziet) en een florerende kastanje, denkend aan hoe het moet zijn om in ZuidAmerika te wonen, nu dwaal ik in gedachten naar Florida, voel het blauwe water weer even aan mijn benen trekken, voel de stille hitte op mijn huid. Als het waar is dat de ziel van en mens met de snelheid van een paard reist, waarom reizen we dan zo veel, en zo snel? Zou ikzelf graag in het buitenland wonen? Ergens waar de zon schijnt? Mijn handen strelen ongewild mijn broek, die had ik aan in India, ruim tien jaar terug, en toen ik hem na al die jaren vandaag aantrok, herkende mijn lichaam hem.
We wandelen langs het kanaal, en halverwege ontmoeten we een man en vrouw met een loslopend wat ouder hondje. We kijken gevieren hoe de hondjes elkaar blij begroeten.
De vrouw zegt: ik moet opschieten, moet een bus halen, kust de man en loopt het zandpad af.
De man stottert wat tegen ons, beginnen met heel veel: eh eh eh's, dus, ja, eh, weet je, gevallen, tja. Ondertussen maakt zijn hand een cirkelgebaar boven zijn oor.
Als ik tegen mijn moeder zeg: 'zullen we weer verder lopen', haakt de man gezellig aan en op mijn moeders opmerking: 'je boft als je hier woont', vertelt hij met horten en stoten dat hij hier vlakbij woont. En inderdaad, even later zijn we bij zijn huis, prachtig gelegen aan de rand van het natuurgebied en het kanaal. Tijdens het wandelingetje begrepen we dat hij een ongeluk heeft gehad, hersenbeschadiging, beetje lamme arm/lastig been, afasie, en nu 'vakantie' voor altijd heeft.
Er staan drie plastic stoelen voor zijn huis langs het wandelpad en hij gebaart of we even willen zitten? Ma wil graag even zitten, maar als ze haar billen in een stoel wil laten zakken, zegt de man: nee nee, hond. We zien het al, de stoel zit vol hondenharen, en ma neemt een andere.
Het is stil hier, en ik ontspan, de honden liggen languit naast me in het gras, Jip lang uitgestrekt op zijn zij, ondertussen gras uittrekkend en kauwend.

Aan de overzijde van het kanaal hoor ik een landbouwmachine naderen, behoedzaam over de brug rijden, en als ik opzij kijk om Davo's reactie te zien, zie ik dat hij de benen neemt, zijn kontje verdwijnt om de hoek in een rustig gangetje, dezelfde kant op als waar de landbouwmachine heen wil. Ik neem een sprintje, de landbouwmachine mindert vaart.
Het is weer zo, weer hol ik achter Davo aan, die niet reageert op mijn roepen, integendeel, hij loopt een tuin in. Opeens komt Jip met een rotgang aanrennen, passeert de inmiddels stilstaande machine.
Ik lijn Jip aan, stap opzij en bedank de bestuurder, die heel langzaam wegrijdt.
Parallel aan Davo die nog steeds ergens in een tuin rondloopt loop ik op de weg. Dan sla ik een pad in, uit het zicht van Davo, ik hoop dat hij dan stopt met voor me uit lopen. Het werkt, ik verstop me tussen wat struikgewas en in de verte zie ik dat hij stopt, omkijkt. De twijfel is in hem gevaren.
Ik loop samen met Jip verder het pad in, en dan volgt hij ons en kan ik hem eindelijk aanlijnen.

Als ik terugkom zit mijn moeder nog steeds in de stoel te praten met de man, die inmiddels duidelijk heeft gemaakt dat hij ook een Rotterdammer is, van oorsprong dan. Mijn moeder, die overigens niet eens gemerkt had dat Jip er vandoor was gegaan, zegt 'het theewater staat op'!
De man staat op, loopt het huis in, ondertussen tegen zijn hond pratend, en komt terug met een kan koffie, dat was niet de bedoeling, maar weigeren kunnen we niet meer. Ik kijk naar hem, zie de wat gezwollen nutteloze hand, vriendelijke ogen achter brilleglazen, en ik voeg zijn woorden samen tot zinnen, vat ze soms even samen waarop hij knikt of opnieuw woorden zoekt. Een opgewekte leeftijdloze man, die duidelijk het beste heeft gemaakt van zijn handicap, in het noorden is gaan wonen samen met zijn vrouw toen hij voorgoed 'vakantie' kreeg, geinteresseerd is in programmeren, quantum-mechanica, het heelal, en stoelen langs het pad heeft gezet voor als er mensen willen rusten.

De koffie is sterk, en ik bedank voor een tweede bakje, net als mijn moeder en we lopen na hem een hand te hebben gegeven weer terug naar de auto, een tien minuutjes verderop. Jip loopt los, gaat nog even pootjebaden in het kanaal, Davo loopt naast me aan de riem en ik vraag me af of hij in de war is. Het is nu al een paar keer gebeurd dat hij zomaar opeens in dat trage gangetje gaat dwalen, soms kijkt als ik hem roep, maar met ogen alsof hij me niet meer kent. Zou het door zijn slechtziendheid komen? Komt af en toe zijn vluchtgedrag weer boven? Wie het weet mag het zeggen.