zondag 1 juli 2007

Luizen




We wandelden, Fred en ik. Er viel een zacht regentje, en het was warm. Lafjes stond ik het buitje af te wachten onder de paraplu terwijl Freddie zijn hondendingen deed, ongehinderd door de warme regen. Even ervoor stonden we nog te staren naar de lakenvelders in een onwaarschijnlijk Hollands decor, blauwe lucht met fraaie wolkjes, in de verte hing de regen nog aangenaam ver weg, een slordig grijs gordijn aan de horizon. De dag verstreek traag en loom, en was vreemd genoeg opeens voorbij. 


De enige die de dag wat anders dan anders maakte was de lijster die met een bons tegen de ramen was aangevlogen en met een vleugel opgeheven, de kop scheef, rondtollend op de stenen lag. Ik raapte haar op, streek voorzichtig de vleugel glad en hield om het bonzen van het hartje te verminderen het vogeltje een beetje onder mijn vest, de donkerte zou haar kalmeren hoopte ik.

Warm voelde ik de verenbol in mijn hand, het hartje te snel kloppend. Ik liep naar binnen om een doosje te zoeken, vond het niet en ging naar Peet's werkplaatsje, vroeg om een doosje voor de vogel. Ondertussen kropen de luizen vanaf de vogel over mijn handen, luizen die zich niet gemakkelijk lieten doodwrijven. Verbaasd keek ik naar de smerige kleine krengen die rap over mijn handen liepen. 
Nadat de vogel een half uurtje in het doosje was bijgekomen (oogjes met onwaarschijnlijk tere oogleden gesloten zat ze te doen of wij niet bestonden), lieten wij haar los, met het kopje richting bos, zodat ze niet als een dolle weer tegen de ramen zou vliegen. Ze ging niet. Pas toen Peet zijn handen uitstrekte om haar uit het doosje te halen, vloog ze scheldend richting bos, bijna een paaltje rakend van de in aanbouw zijnde kas. Ik ging in bad. 
De avond kwam met fraaie luchten, het graan oker kleurend, de wolken in het oosten rood.