woensdag 31 augustus 2011

Vluchteling.

Het hoort er allemaal bij, bij het leven: orkanen, overstromingen, stofstormen, aardbevingen, hittegolven, branden. Vaak is het zo dat als het hier vreselijk regent, het superdroog is in Australië. Of in de Hoorn van Afrika.

Alsof we aan de natuur onze handen niet vol hebben zijn er ook nog massa's landen in oorlog, met de buren of nog erger, met elkaar. Het is raar verdeeld. In India, wonen schathemelrijke mensen naast heel arme. Het merendeel heeft geen fatsoenlijke woning, geen douche en toilet, kan geen kraan opendraaien en een slokje water nemen. Wij in Nederland boffen maar.

Pas een mooi boek gelezen dat niet over de droogte gaat, maar wel als een rode draad door het boek slingert (omslag: de potjes en pannetjes staan klaar om de regen op te vangen):



Toch was het ooit anders, ook hier in Nederland, we zouden het bijna zijn vergeten. Ooit was er een watersnood, in '53 en dan was er ook nog DE oorlog. De watersnood liet in Rotterdam ook sporen na, maar die zijn verwaarloosbaar. Nee, dan Zeeland, ik gruw van de foto's van mensen op daken, dode paarden en koeien die met bolle buiken in het water drijven.
De oorlog is voor mij van een heel andere orde, om wat mijn vader mondjesmaat vertelde (pas laat in zijn leven), om wat ik soms droom, en mijn oma ons een brief heeft nagelaten.
Ze stuurde hem naar mijn moeder, in 1944, en die moest hem aan haar zus en rest van de familie laten lezen.

Het was in de hongerwinter, en mijn oma had nog een dochtertje thuis (Miep, toen zo'n 10 jaar), mijn moeder was ondergebracht in het café van haar opoe/oom, aan de Katendrechtse Lagedijk, nr. 300. De iets jongere zus van mijn moeder zat ergens in Duitsland, wat en waarom weet mijn moeder niet meer. 
In het café was er altijd wat te eten, er werd druk gehandeld en geruild voor drank. Het café is er nog, zelfs het biljart dat mijn moeders oom ooit kocht staat er nog, het raampje in de kelder waar kort onderduikers hebben gezeten is dichtgemetseld. Maar ik dwaal af.

Mijn oma had nog één zakje bruine bonen, en dat was het. Ze wist niet hoe ze nog aan eten kon komen. Dus ze gaf het zakje bruine bonen aan haar zus, die er dolgelukkig mee was, en stapte samen met haar jongste dochtertje op wrakke fietsen fietsen richting Groningen, waar familie haar wel kon gebruiken om naaiwerk te doen (oma was coupeuze), betaling: kost en inwoning.  
Ze maakte een reisverslagje van de fietstocht naar Groningen:







  
Mijn oma was niet zo lang bij haar familie, toen het naaiwerk gedaan was had de Groningse familie geen zin om arme kostgangers (mijn oma en haar dochtertje Miep) te houden. Mijn moeder vindt het vervelend dat ik het opschrijf, te cru om het zo te zeggen, maar het is helaas waar. 
Er was een juwelier in Wildervank wiens vrouw ernstig ziek was, hij had hulp nodig. Oma ging daar werken, later overleed de vrouw van de juwelier, maar mijn oma mocht samen met haar dochtertje blijven, werkend als huishoudster. 

Toen Nederland bevrijd werd in mei '45 stapte mijn moeder op de trein, samen met haar iets jongere zus (die inmiddels ook teruggekeerd was naar huis) richting het noorden om hun moeder op te zoeken. Ze kwamen rond zessen aan in Assen, daar kregen ze een lift van de Amerikanen, in een open Jeep naar Rolde, daar konden ze weer meerijden met een andere soldaat, tot aan Gieten. Daarna was er geen vervoer meer, dus ze liepen naar Bareveld, daarna Wildervank en kwamen rond half 12 's nachts aan. 
Mijn moeder en haar zus zijn na een paar dagen weer naar huis gegaan, hoe weet ze niet goed meer. Mijn oma kwam wat later samen met haar dochtertje ook naar huis, maar niet voordat ze een huwelijksaanzoek van de juwelier had gekregen, ze konden goed met elkaar opschieten en hij was aan haar gehecht geraakt. Mijn oma heeft hem vriendelijk bedankt, maar nee, ze ging naar huis.  

Ze had al van mijn moeder gehoord dat ze hun huis (Katendrechtse Lagedijk 113) nog had, omdat mijn moeder trouw de huur had betaald met het geld dat ze in het (officieel gesloten) café met schoonmaken verdiende. Eind goed al goed, behalve voor de grote bouvier van oom, Beertje, die altijd in of bij het café rondliep, hij was in de oorlog gestolen door een man die vlees (zwart, zonder voedselbon) kwam verkopen.  

Het woord vluchteling heeft nu een andere lading. Ik zie, vaak donkere, mensen bij het asielzoekerscentrum wandelen, en dat is het. Niemand die hier op de deur komt kloppen en een boterham vraagt, of wat te drinken. 
In de krant lees ik regelmatig over de vluchtelingen die aankomen op Lampedusa. Gruwelijke verhalen, dode mensen die onderin die boten liggen, of onderweg overboord gegooid zijn, wrakke boten die soms halverwege zinken. 
'Lampedusa', een naam als een vakantieoord, net als 'Tripoli', namen waar je blij van zou moeten worden.
'Vluchtelingen', dat klinkt als ver-weg maar ook als mensen die geholpen moeten worden. Maar waar bestaat dat "helpen" uit? Want mensen die hier komen omdat ze een betere toekomst willen, krijgen het label: economische vluchteling, die moeten terug, tenzij ze aan kunnen tonen dat ze direct vermoord worden als ze teruggaan naar hun thuisland. 

Mijn blog wordt regelmatig gelezen door mensen in Amerika en Canada. Misschien zelfs nog door economische vluchtelingen uit Nederland? Want dat is wat de Nederlanders op grote schaal deden na de oorlog: emigreren naar Canada, Australië, naar Amerika, om, zoals wij het nu zouden noemen "economische redenen". Goddank waren zij welkom.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten