vrijdag 12 juli 2013

Geheime hut.


Al mijn moeders spulletjes, behalve waar ik (nog) geen afstand van kan doen is weg. Naar familie, of naar iemand die de spullen kon gebruiken, naar de kringloop, zelfs naar de sjacheraars.
Laatst kwam ik onverwachts nog spullen tegen, spulletjes die ik liever niet meer onder ogen had gezien, maar goed, het liep anders.

Het was in de garage van het nu leegstaande huis dat ik mijn moeders ondergoed, lakens, kussensloop en wat handdoeken vond. Ik besefte eerst niet dat het mijn moeders goed was, schrok alleen van de ravage die ik in de garage aantrof. Die garage was namelijk helemaal leeg geweest op twee fietsen na, het tuingereedschap dat netjes bij elkaar in een hoekje staat, en een wasdroger die Peet en ik er een paar dagen voor hadden neergezet. En nu lagen er allemaal spullen die ik niet herkende.

Even wist ik niet wat er gebeurd was en er kwam een soort kortsluiting in mijn hoofd toen ik rondkijkend tussen het zand, het gereedschap, zelfs onder de uitgewrikte klinkers, het dekbed met de vlinders, bekende handdoeken en wat ondergoed van mijn moeder zag liggen.  Dit was linnengoed dat ik na mijn moeders overlijden als eerste had uitgezocht en weg had gedaan! Het kon hier niet meer zijn toch stond ik er nu weer mee in mijn handen, raapte het op en legde het op een stapeltje bij elkaar.
Ik schoot vol terwijl ik rondkeek en probeerde te begrijpen wat er gebeurd was.

Langzaam begon het te dagen. Tussen de bekende spullen lagen ook onbekende dingen, een teiltje, een emmer, wat bakken, hooi, maar ook kinderspeelgoed. De buurjongens! dacht ik. Later zou ik pas begrijpen waarom er zelfs een paar klinkers uitgehaald waren (er was met een schepje zand uit de vloer geschept, en aangezien we ver van de zee en het strand wonen .....), ik begreep waarom de zak met kalk was leeggestort op de grond en waarom er water in de kruiwagen stond ( 'papje' maken). De schoffel en de hark waren gebruikt om te roeren. En mijn moeders wasje? Die had natuurlijk nog in de droger gezeten en die hadden de jongens opengemaakt. Dat er nog (vergeten) wasgoed in zat wist ik uiteraard niet.

Ik liep met een stukje speelgoed naar de buren. 'Hee, dat is van ons' riep de jongste, die in zijn blote lijfje in de tuin liep. Hij kwam op me afrennen en heldere bruine kinderogen keken me aan. 'Ik dacht al dat dat van jullie was' zei ik, het plastic schaap teruggevend.
Zijn moeder kwam er aan, en ik vroeg of ze even mee wilde lopen om te laten zien wat de kinderen allemaal in de schuur (en om het huis heen) hadden gedaan. Zelfs de regenpijp was namelijk van de goot getrokken, de deksel van de waterton is tot op de dag van vandaag niet meer teruggevonden.
Ook hadden de jongens geprobeerd om via een op een kier staand raampje het huis binnen te komen. Wat goddank niet gelukt was omdat er een gordijnroede voor zat en omdat het raam niet verder open kan.
De buurvrouw was geschokt en ontdaan van de ravage. Ik sjokte nadat buurvrouw (in haar handen de bakken en emmers) weer weg was verdrietig met mijn moeders was onder mijn arm naar huis.

De buurman die enkele dagen later kwam helpen de rotzooi op te ruimen vertelde over de 'hoofddader', hun zevenjarige zoon die moeite heeft met grenzen erkennen, en ook letterlijk 'grenzeloos' is en altijd garant staat voor een hoop rotzooi maken. Buurman had uiteraard al met zijn zoon gesproken, die had erkend dat hij 'een geheime hut had gevonden'. Buurman tikte vertellend ondertussen gelijk de klinkers weer in de vloer,  ik legde de stoeptegels, regenpijpen, en alles wat naar binnen was gesjouwd weer buiten, veegde de stukken banaan, bananenschillen, de kalk en al het zwarte zand naar buiten. Nog één hemdje van mijn moeder lag onder de door de buurjongetjes in het midden van de garage gesleepte wasdroger in het vuil. De slang van de droger was platgestampt, die gooide ik in de vuilnisbak. Daarna ruimde ik het blik met olie op dat de jongens ook gevonden hadden en waar ze, met de kwasten die erin stonden en helaas op de grond morsend, gebruik van hadden gemaakt om op de muren te kalken. Buurman ging terug naar huis, blij dat ik niet kwaad was, 'want' zei hij 'we kunnen net zo goed met elkaar opschieten'.

Uiteindelijk strooide ik wit zand over de garagevloer en veegde het er losjes overheen, hopend dat de gemorste olie er in zou trekken. De garagedeur ging dicht en ik ging naar huis. Later zou mijn vriend het slot dat al jaren niet meer dicht kon, een beetje inhakken zodat de deur weer op slot kon en de jongens niet meer in de verleiding zouden komen om er weer te gaan spelen.

Toen ik een paar dagen later 'de dader' tegen kwam terwijl ik de honden uitliet kwam hij wat aarzelend aanlopen. Zijn broertje die altijd in zijn kielzog loopt en net vijf geworden is kwam mee, hard mijn naam roepend. 'Ha jongens' zei ik, en tegen de 'grenzeloze' zei ik 'zo, dus jij had lekker gespeeld in de geheime hut?'.
Ditmaal keken twee heel blauwe ogen me aan, en de wanhoop (of verontwaardiging?) lag dik op zijn gezicht toen hij zei: 'ja, maar ik mag er niet meer komen!'.
Onwillekeurig moest ik lachen, wetend wat een feest die jongens hebben gehad, begrijpend hoe fijn het is als je als kind zo'n plek vindt waar je ongestoord kunt rotzooien, ver van de controlerende blikken van je ouders.
Mijn vader, als kind een avonturier tot en met, zou zich rot gelachen hebben om die jongens. Mijn moeder .... nou, dit akkefietje had ze niet leuk gevonden, maar ze genoot altijd van de geluiden van de spelende jongens, en kon tot tranen toe lachen om hun opmerkingen. Het is ze dus vergeven.