Het is mooi onderweg naar Papenburg. We rijden door het gebied langs de Eems in Duitsland dat onder water komt te staan bij hoog water. Het hoge water was al gezakt toen de vorst intrad, maar er staan nog wel grote plassen, die nu stijf bevroren zijn. Op de heenweg vliegt bijna een buizerd tegen de auto. Traag is hij, zoals alle vogels vertraagd en verzwakt zijn door de kou.
Alles glinstert in het flauwe winterzonnetje, de plassen, de weg voor ons. Een zwart-witte wereld na het frisse groen dat voor de vorstperiode al overal luid 'lente' riep.
Achter me hoor ik het kleine stemmetje van mijn 89-jarige moeder. Ze zit naast Hen en Martine. Ik moet me een beetje inspannen om ma te verstaan boven de auto-geluiden uit. Ze heeft het over het ritje in de taxi dat ze maandag maakte naar mijn zus Marijke, 30 kilometer heen, 30 terug. Tijd genoeg om een beetje te kletsen met de chauffeur.
Op de heenweg had ze een mannelijke chauffeur die geen woord tegen haar had gezegd, maar op de terugweg had ze een vrouwelijke chauffeur en die kon de nog steeds wat Rotterdamse tongval van de praatgrage moeke wel waarderen, ze kwam namelijk zelf ook uit het westen en ondanks dat ze net als ma voor geen goud terug zou willen, mist ze soms de gemakkelijke, losse manier waarop ze in het westen praten en de humor.
Ik praat wat met Karel en hoor ma niet meer. Als wij even stilvallen hoor ik ma met iets luidere stem iets vertellen: en die vrouw zei 's morgens tegen haar man: ik heb zo mooi gedroomd, ik fietste door een enorm veld met allemaal prachtige bloemen. De man antwoordt: dat is ook toevallig, ik heb ook zo fijn gedroomd, ik had geweldige sex. "Met mij"? vraagt de vrouw. "Nee, hoe kan dat nou, jij was toch fietsen!". We lachen, misschien wel het hardst omdat mijn moeder de mop vertelt. Ik kan me namelijk niet herinneren dat ze ooit een mop verteld heeft, laat staan eentje met het woord 'sex' erin.
Ze had hem gehoord van die leuke taxi-chauffeur.