Het dooit. Mist hangt over het veld. In de verte klinken continu de zware knallen van het carbid schieten. Terwijl ik de honden uitlaat, eenzaam lopend op de landweg, huizen bijna allemaal voorbij, ruik ik opeens zwaar de geur van oliebollen. Komt vast van de familie De L. vandaan, die wonen aan het eind van een lang pad waar ik zoeven langs liep. Ik hoor het geluid van fietsbanden op aarde en grint: een gebogen oude man op een fiets, een tas aan het stuur hangend. Cor. Hij woont daar. Hij ziet me niet, rijdt de andere kant op. De honden snuffelen, poepen ondertussen en ik peins over de sfeer van de dag, de knallen in de verte, de geuren, het verstrijken van de tijd.
Dan loop ik terug naar huis, en hoor als ik de huizen weer nader mensen praten. Opgewekte stemmen. Cor is naar mijn (min of meer) naaste buren gefietst, beide gehandicapt, de vader lichamelijk, de dochter geestelijk. Dochter, inmiddels al bijna 30 staat voor het raam, zwaait met een emotieloze gezichtsuitdrukking naar de nu vertrekkende en weer op de fiets stappende Cor.
"Zeker oliebollen gebracht", zeg ik tegen Cor, want ik ken de traditie. "Ja", lacht hij, mager geworden van de in het afgelopen jaar ondergane chemokuur: "wat is er anders aan, het hoort er allemaal bij". "Fijne oud en nieuw" roep ik zijn rug na, hij roept iets terug, en ik kijk hem nog eventjes na.