Het is een mooie morgen, iets mistig en de zon schijnt waardoor hier en daar sprookjesachtig licht door de nevel valt. Mooi. Heerlijk weer om door het fraaie herfstlandschap van Groningen te fietsen.
Op een schelpenpad fietsend zie ik in de naastgelegen sloot diverse dooie vissen drijven, een oliefilm glanst op het water. Een reiger staat in het water te prikken. Een klein stukje verder drijven autobanden in de sloot, piepschuim, een krat. Ik neem contact op met het waterschap, die zijn niet blij met de melding.
Op de terugweg zie ik langs de weg een kindermatras liggen, wasrekjes, en een eiken wandmeubel. Een macramé wandkleedje ter versiering erbij. Glasscherven.
Ik praat met een man die hier regelmatig fietst en hij spuugt bijna van boosheid als hij vertelt over zijn buren die vijf jaar lang het huis naast hem hebben uitgewoond, de rotzooi in de tuin flikkerden en nu met stille trom zijn vertrokken, de rotzooi achterlatend. Hij wijst op het glas en de rommel in de berm, en zegt dat hij baalt van de verloedering en dat overal rommel wordt gedumpt. Hij noemt op wat hij in de afgelopen veertien dagen in de bermen of sloten heeft zien liggen en dat varieert van koelkast, computers tot een compleet tweepersoons bed, kasten, en kapkafel. Eerlijk gezegd vind ik het nog beter dat mensen hun zooi in een huis achterlaten, daar krijgen ze vanzelf een rekening voor.
Het afval meldend aan de gemeente vroeg ik aan de medewerkster wat het bij hen kost om het afval bij de milieudienst in te leveren. Vijf euro per kuub.