dinsdag 14 juli 2015

Polen.


We waren op bezoek in Polen, mijn oudste zus wiens zoon en gezin we gingen opzoeken, en ik. En Jango, een ondeugende zwarte Havanezer.

Net als de vorige keren dat ik in Polen was, ben ik weer onder de indruk van dit historisch veelgeplaagde land. De mensen werken hard, de groei van bedrijven lijkt ongekend. Zowel op de heen- als nu op de terugreis gaan mijn ogen over de enorme bedrijven die in- of vlakbij Wroclaw (het voormalige Breslau) gevestigd zijn, de stad waar ook mijn neef zijn werk heeft. Ik zie bekende namen in koeienletters op de enorme bedrijfspanden staan. Is een groeiende economie een ramp of een zegen?, peins ik weer terwijl ik er langs rij. Werkgelegenheid is er in ieder geval volop, en de mensen rijden in goede auto's, bouwen vrijstaande huizen, zitten op terrasjes en zien er uit of ze erg veel aandacht aan hun uiterlijk besteden.

Een paar dagen hiervoor reed ik door Wroclaw om wat boodschappen te doen. In het centrum staan flats die herinneren aan het communisme vlakbij de strakke glazen gevels van hotels en winkelpanden. Trams tingelen over prachtige bruggen, waaronder snelstromende rivieren. De Oder is de belangrijkste. Er is een enorm plein waar de Polen hun in de oorlog totaal verwoeste binnenstad hebben herbouwd in de originele stijl. In een slecht bekend staande wijk staan, thans vuil zwart van de uitlaatgassen, prachtige gebouwen die de grandeur van lang vervlogen tijden laten zien, de smeedijzeren balkonnetjes krullen over de drukke doorgaande weg die er langs loopt. Overal in de stad zijn grote parken en speelplaatsen, grote bomen flankeren de wegen.

Mijn ogen gaan voor het laatst over de gebouwen en parken, want we gaan weer naar huis. Achter in de camper zit mijn zus haar kleinzoon te kleuren en te zingen. Die gaat mee naar Nederland.
Eindelijk zijn we de stad door, het heeft ons ruim een uur gekost. Even later neemt de natuur weer over, kilometers ver heuvelen de graanvelden, goud en rijp. Hier en daar liggen kleine dorpjes verzonken in het graan. Torenspitsen, oude pannen daken. Langs de weg liggen doodgereden marters.
Onwillekeurig komt het gedicht van Marsman in me op:
Denkend aan Holland
zie ik breede rivieren
traag door oneindig laagland gaan
Rijen ondenkbaar ijle populieren
Als hooge pluimen aan den einder staan
En in de geweldige ruimte verzonken
de boerderijen,
verspreid door het land
boomgroepen, dorpen, geknotte torens
kerken en olmen
in een groots verband
De lucht hangt er laag en
De zon wordt in veelkleurige
grijze dampen gesmoord
En in alle gewesten
wordt de stem van het water
met zijn eeuwige rampen
gevreesd en gehoord.

Er kan hier en daar een foutje in zitten, vergeef me, ik heb geen zin om de exacte tekst op te zoeken.
Geen idee waarom juist dit gedicht telkens door mijn hoofd zingt terwijl we notabene in Polen zijn. Vandaag geen breede rivieren gezien. Geen laagland. Wel die oneindige golvende heuvels van goud.
Maar er is iets in dit landschap dat Marsman zeer aangesproken zou hebben.