dinsdag 7 augustus 2012

Moret en Limperg.


Gisteren schreef ik over mijn eerste vakantie zonder mijn ouders. Wel veilig met mijn zus samen. Het was de vakantie waarin ik een frans vriendje kreeg, Bernard.

Ik werkte toentertijd bij Moret en Limperg, later Moret, Ernst en Young, een (nog steeds heel bekende) accountantsfirma, en was daar opgeleid tot 'statentypiste', wat inhield dat je de godganse dag met alle zintuigen gespitst nauwkeurig bedragen typte, balansen, verlies- en winstrekeningen. We typten op 'masters', stevig papier waarop een waslaagje zat en waaraan ogen zaten zodat ze op een rol gespannen konden worden van een drukmachine, in dit geval een offset-machine.

Van kleine firma's had je eenvoudige rapporten, van grotere, zoals Verolme Scheepswerven, enorme rijen kolommen. Die balansen konden meerdere malen opengeslagen worden (het papier verbonden met ringbanden) zotdat ze wel een meter breed waren, maar de bedragen in de kolommen moesten in de uitgeslagen bladen helemaal rechts, wel corresponderen met de beschrijving helemaal links. Een ontzettend lastig karwei. Als je fouten maakte moest dat met speciaal zacht stuf gewist worden, daarna typte je heel precies op de goede plaats weer het juist cijfertje in. Een precisiewerkje waar ik heel gehaaid in was. Soms vergat je een bedrag waardoor alle bedragen een rij opschoven, die bladen moest je overtypen.
De cheffin had de uiteindelijke verantwoording, alles werd genummerd, ze telde alles na, ze gaf de moeilijkste bijlagen aan de beste typistes, alles werd weer bij elkaar gezocht, op volgorde gelegd, en uiteindelijk weer gecontroleerd en nageteld door de accountants, dan ging het pakket naar de afdeling waar de rapporten gedrukt werden, de offset.

Er zaten misschien wel tien vrouwen op de type-afdeling, de volledige naam van de cheffin weet ik nog: Tine Drieskens. Zelfs haar initialen kan ik nog precies op haar manier schrijven. Een Anneke was er, met dik blond haar, een vriendelijk meisje. De sous-cheffin heette Riet, ook aardig, ze had kort donker haar en mooie blauwe ogen die ernstig keken. Mijn vriendin Marjan haalde ik over bij ons te komen werken, en de grap is, zij is er altijd blijven werken.
Dan was er nog .... he, verdorie, ik ben ook haar naam vergeten. Zelfs de foto die ze liet van de man waar we later mee trouwde kan ik nog voor ogen halen, maar hoe zij heette?
Later kwam er iemand bij die niet goed lag in de groep, een vreemde eend in de bijt die ik echter wel leuk vond, Cecilia den Hartogh. Ze kon zingen en piano spelen en leek wel wat op Christine Deutekom. Later woonde Cecilia in H.I.Ambacht waar ik ze opzocht, het was de eerste mens die ik aan een kat hoorde vragen: wil je vandaag zalm of liever kip? Waarna ze een blikje kattenvoer opendraaide. Kleine dingen die je nooit meer vergeet. Cecilia's hart sloeg een driekwartsmaat, zo zei ze zelf.

De offset-afdeling zat pal aan de overkant van de typekamer, het bonken van de offsetmachines vond ik wel wat hebben en ik hing er graag rond. De ramen stonden altijd wijd open, buiten keek je tegen de achterkant van de huizen en winkels van de Korte Hoogstraat aan, de Rotte lag stil te stinken tussen de bruggetjes. Het straatje pal achter ons gebouw heette "het Hang", als ik me goed herinner. Ik parkeerde daar nadat ik mijn rijbewijs had gehaald (en toen dat nog mocht, kort erna begon de parkeer-ellende pas goed), mijn grijs met donkerrode Simca, een vaak mankerende auto, voor 500 gulden gekocht van de melkboer.

De Offset-afdeling was vrijer dan de typekamer. Een zus van een van de dames van de typekamer werkte daar, Margreet, en er was een Pia, Pia, heette ze Hoogenboom? een nicht van Margreet. Ze woonden in of in de buurt van Oostvoorne en kwamen elke dag met de bus, namen daarna de metro op Zuidplein naar de stad. Laten werkten er nog twee zussen op de offset-afdeling, uit Ambacht.

Margreet was stevig gebouwd, kort aangebonden, kordaat. Ze had een mooie huid, steil haar dat wat springerig was, grote groene ogen die geconcentreerd naar de rollen met inkt keken. Ze had een hekel aan me omdat ik van 'de vijand' kwam, de typekamer, waar de mensen kapsjones hadden. Maar gaandeweg merkte ze dat ik best leuk was en ze leerde me hoe je met de machines overweg moest. Als ze overwerkten ging ik ze helpen, gewoon voor de gezelligheid. Ik stapte later definitief over naar deze afdeling en stond graag achter de bonkende machines te werken. De druk was soms groot, rapporten moesten op tijd af. Nu kreeg ik betaald als er overgewerkt werd en af en toe kregen we van de jonge mijnheer Moret die uit België langskwam bonbons.

Na het opspannen van de master smeerde je met een wattendoekje 'spul' op de master, dan zag je goed de plaatsen waar gestuft was, fouten waren gemaakt door de dames van de typekamer, die onregelmatigheden kon je er afpoetsen maar gaf extra werk. Met een plamuurmes verdeelde je de inkt, liet de machine draaien zodat de inkt goed verdeeld werd door de rustig ronddraaiende inktverdelende rollen. Stonden de rollen te wijd afgesteld dan hoorde je de vette inkt zuigende geluiden maken en viel de inkt in brede strepen uiteen, dan draaide je aan stelschroeven, 'kneep' de rollen wat dicht, liet de machine weer draaien tot je een mooi regelmatig fijn patroon in de inkt zag ontstaan. Een heerlijk karweitje dat je vooral 's ochtends nauwgezet deed.

Hier dacht ik allemaal ook aan, toen ik van de week schreef over die eerste vakantie zonder mijn ouders. Want na die eerste vakantie, na al die vrijheid, moest ik weer naar mijn werk terug.
Daar stond ik, op de tweede verdieping, voor de ramen van het kantoorgebouw van Moret naar de ontwakende stad te kijken, naar de langsscheurende brommertjes, de auto's, de voorthaastende mensen. Rolluiken werden opengegooid aan de overzijde, verkeer raasde over de Blaak, de tram kletterde langs, en aan de overzijde zag ik in de enorme flat die "Stad Rotterdam" heette ook daar de mensen binnensijpelen, de lichten aandoend, aan het werk gaan. Ik voelde me dieptreurig weet ik nog, de kleur van de zee zat nog op mijn netvlies, de liedjes die op het strand werden gezongen zaten nog in mijn hoofd. Het contrast met de vakantie was groot en Bernard kwam niet spontaan langs om me te redden. Ook later, toen ik in mijn vakantie een Duits vriendje kreeg, keek ik vaak uit het raam of hij me dan niet in zijn sportwagen zou komen redden. Helaas, ze kwamen niet.
Ik moest nog leren dat jezelf je eigen ridder bent.

Er zeurde gisteren nog een ontbrekende naam door mijn hoofd. De naam van de vrouw waardoor ik bij Moret was gaan werken. Ze had me aangesproken op het perron van station Lombardijen, op Koninginnedag. "Moet jij ook werken op Koninginnedag", vroeg ze. Ik knikte. "Heb je een leuke baan?" zei ze.
Nou nee, niet echt (ik werkte toen bij de Viva, de Margriet, en nog wat bladen, administratief werk, er werden bladen die niet bezorgd waren nagestuurd, de colporteurs kwamen daar 's morgens samen).
De vrouw zei: wij zoeken nog mensen bij Moret en Limperg, voor de typekamer, je opleiding wordt betaald en verzorgd, is dat niks voor je? Loop anders even mee". Wat ik deed, ik werd acuut aangenomen, zegde een uurtje later mijn baan bij die weekbladenverspreiding op, na de reprimande die ik kreeg dat ik te laat was gekomen.
Maar hoe was haar naam? Riet, Griet, zoiets.
Voor mijn ogen zag ik haarscherp haar wat gebogen houding, de grijzige kleding die ze droeg, haar brede mond met dikke lippen, grijzend krullend haar, misschien een permanentje. Bruine ogen die verbazingwekkend helder en met een glimmertje lol konden kijken. Als ze met je sprak legde ze haar kin op haar borst, zodat ze van onder haar dikke wenkbrauwen naar je keek. Zo helder staat ze me voor ogen, alsof er geen veertig jaren tussen hebben gezeten.
Maar haar naam schoot me niet te binnen en dat kan zeuren. Ik schoof het aan de kant, zei tegen mezelf dat het me vast op een dag te binnen zou schieten, en zo niet, ook goed.
De engelse tv zette ik gisteravond aan en ik hoorde: "Tesco". Het was of ik een aanwijzing kreeg uit het universum, ik wist: zo'n soort naam was het! Met een o op het eind. Maar verder dan dat kwam ik niet en weer schoof ik de gedachte terzijde. Ik keek naar een film, zeurend rolde af en toe die herinneringsknikker door de doolhof van mijn hersenen, maar niet lang want het was een spannende film.
Tegen de tijd dat ik naar bed ging, nog even met de honden buiten stond, de zachte vochtige avondlucht inademde en zag dat de hele buurt al in het donker gehuld was, dacht ik al lang niet meer aan haar.

De hersenen zijn niet mis. Op het moment dat ik naar bed ging, nee, echt op het moment dat ik mijn hoofd op het kussen liet vallen wist ik het: Fiet Fresco, totaal onbelangrijk en toch een soort overwinning want en rolden acuut nog meer herinneringen aan die tijd bij Moret door mijn hoofd. Soms zag je bijvoorbeeld mijnheer Verolme door de gang lopen als hij met de accountants kwam praten, een heel kort gedrongen mannetje. En steenrijk. Maar ook voelde ik de harde bruine vloerbedekking onder mijn blote voeten, omdat ik altijd mijn schoenen uitschopte. Ik stond even in de (piepkleine) lift waarin ramen zaten, hoorde het geluid waarmee de lift in beweging kwam. Daar zat de dakloze man met zijn geit in het portiek. Ik zag mijn tekeningen met punaises aan de wand geprikt zitten en wist opeens precies weer de opstelling van alle bureau's, ik zag de vitrage, hoorde de zonwering dichtgaan, hoorde kopjes rammelen van de koffiekar die aan kwam rijden. Ik hoorde zelfs de machines van de offset-afdeling warmdraaien. Het inbindproces voelde ik in mijn vingers, de pakken papier zeulde ik door de gangen en ik voelde hoe het papier soms in mijn handen sneed bij het openratsen van de pakken.
Margreet ging vanwege haar zwangerschap weg, er kwam een man voor in de plaats, aardige vent wel, en ook zijn broer kwam er werken. Thijs of Gijs?

Pia (Hoogenboom?) werkte er toen ook nog. Met dat meisje ging ik het jaar erop naar Frankrijk waar ik weer Bernard zou ontmoeten. Pia was verlegen, had veel sproeten, en moest altijd overgehaald worden om er op uit te gaan want ze was erg terughoudend. Ze logeerde als ze moest overwerken bij ons thuis, of we brachten haar (pa of ik reed) met de auto naar huis. We zijn ook samen naar 'haar' uitgaansplek gegaan in Rockanje, 't Golfje heette het. Maar er hingen allemaal saaie mannen rond, saaie pakken. Pia heeft me overigens niet zo netjes behandeld, geen idee waar ik dat aan te danken heb gehad.
Ik verliet met mijn afdelinkje Rotterdam (ik was gevraagd voor iets nieuws, gegevens verwerken via Ponsbandschrijfmachines en later data-recorders, de voorlopers van de computer) en moest voortaan naar Rijswijk reizen.

Maar gisteravond was ik in gedachten nog in Rotterdam, rond 1970, en ik keek uit het openstaande raam van Moret en Limperg, zag de al warme zon zich boven de gebouwen door de dunne ochtendmist worstelen, hoorde de zo vertrouwde geluiden van de stad in de vroege ochtend, het geratel in de verte van de treinen die over het lange brugtracé dwars door de stad en over De Blaak heen denderden, ik verlangde watertandend naar de heerlijke dik belegde broodjes van Van Schaik en Baljon. Jeeminee wat is dit Rotterdam van vroeger me vertrouwd. Maar ik deed het raam van mijn herinnering dicht en ging slapen.