vrijdag 12 februari 2021

Sneeuw.

 

Het vriest en de zon schijnt. Het is licht buiten, en soms zelfs oogverblindend. Een heel aangename afwisseling voor de saaie corona-dagen, -maanden die voorbij schuiven als één lange saaie dag. Het ontgaat me welke dag het is, welke maand, en ik vergeet zelfs de mensen waar ik mee omging. En zij mij. Appjes worden minder, er wordt niet gebeld. Vergeten is misschien het juiste woorden niet, het is net of je helemaal niks meer hebt te vertellen, en je weet: zij ook niet. Goddank is er een familie-app, dat scheelt een beetje, vooral als er filmpjes komen van zus haar kleinkinderen.   

Voordat dit winterse weer werd aangekondigd werkte ik sinds september vrijwel elke dag in de tuin. Het is een grote, voornamelijk natuurtuin, ooit aangeplant (een vijftien jaar geleden) en daarna weinig meer aan gedaan, behalve dan dat de paden werden gemaaid. Her en der zieke essen, kapot gewaaide wilgen, omgewaaide populieren, verwaarloosde fruitbomen en bessenstruiken, opschot van honderden berken die een paar centimeter van elkaar af vooral de randen van de vijver markeren, de drie statige treurwilgen zelfs deels verbergen omdat ze inmiddels een meter of acht, soms 12! zijn. Opschot dat andere bomen beschadigt met schuurplekken, etc. etc. Ik vond zelfs een heel groepje kronkelhazelaars dat ik nog nooit gezien had, compleet overwoekerd door "gewone" hazelaars of door beschadiging inmiddels meer rechte takken van onder de entplek dan dat er nog kronkel-takjes waren. Ik zaagde voor zover mogelijk zoveel mogelijk rechte takken eruit, hopend dat de stammen (inmiddels een meter of zes tot acht hoog) bij het vallen niet teveel zouden beschadigen. Dat gebeurde wel, maar het was niet anders. Kortom, het aanzicht van de tuin is behoorlijk veranderd. 

Niet alleen het aanzicht is veranderd, de tuin heeft een andere betekenis gekregen: hij wordt eigen. Waar ik eerst vooral de hand van de planters zag, zie ik nu de tuin een vorm krijgen die bij mij past: met veel stapels snoeihout die beschutting kunnen bieden aan marters, egels en vogels, meer ruimte voor de bomen, minder bramen en wilde rozen, minder gras, wel open plekken om vogels te voeren. Alsof de roodborstjes weten dat ze van mij weinig te vrezen hebben hielden ze me gezelschap. In de grond pikkend waar die door mijn werkzaamheden omgewoeld was. Elkaar wegjagend, ook dat. 

Toen kwam de sneeuw. Werken was onmogelijk maar ik kon wel rondlopen, kijken naar de veranderde tuin. De sneeuw maakte voor mij een zwart-wit tekening van mijn werk, liet zien waar ik het snoeihout nog moest opruimen, maar ook waar de mollen alweer hard aan het werk zijn, waar het ree had geslapen, de fazant had gelopen, de vos, de katten. Overal sporen in de sneeuw, zelfs van vleugels van opvliegende vogels. Ik bracht een vogelvoederhuisje naar de tuin, en hing potjes vet in de bomen, legde appels neer op een sneeuwvrij gemaakt plekje bij de voet van de boom.  

Regelmatig loop ik even door de tuin, zojuist weer. Niet helemaal tot achterin (want daar slapen soms de reeën en ik wil ze niet storen) maar tot daar waar ik nog net de bevroren vijver kan zien. De reiger liep er met grote stappen over het ijs, langs twee ganzen die als tuinbeelden op het ijs zaten te dutten.