dinsdag 2 augustus 2011

Slaapwandelen.


Mijn tong voelt iets ruws, volgens mij mijn eigen tanden. Maar welke? Ik slaap en droom half, probeer uit te vinden wat mijn tong voelt, maar ik kan niet eens bepalen waar mijn tong aan voelt, aan mijn boventanden, ondertanden? Ik worstel me naar boven, weg uit de droom die me in zijn greep heeft. En dan ben ik gewoon thuis, in mijn eigen bed, en mijn tanden voelen normaal aan. Voor 's morgens dan.
Warm zonlicht wordt via de bovenlichten de kamer ingeworpen, zonlicht strijkt langs en worstelt zich door de vitrage. Beloftes voor een mooie dag.
Langzaam laat ik mijn lichaam wakker worden, heerlijk liggend, rekkend, rondkijkend, genietend van het vele licht. Ik herinner me dat ik vannacht al de rolgordijnen heb opengedaan, behoefte had aan meer frisse lucht.

Ik weet, dat als de rolgordijnen niet open waren geweest ik me nooit meer herinnerd had dat ik vannacht uit bed was geweest.
Als kind slaapwandelde ik al, en soms leidde dat tot rare situaties. Maar nooit zo gek als wat mijn schoonvader eens deed.
Mijn toenmalige schoonvader is al heel lang geleden overleden. Een Rotterdammer in hart en nieren, een kraanmachinist, maar ooit ook een bokser. In het centrum, in Odeon als ik het goed onthouden heb, zong mijn schoonmoeder, en zo ontmoetten zij elkaar. Een mooi stel, mooie verhalen ook, vond ik toen al.

Toen ik hem voor het eerst ontmoette was de glans en kracht al van hem af. Hij was ziek, had astmatische bronchitis, en het werk als kraanmachinist voorbij. Hij vertelde graag, gezeten aan de tafel, hangend op zijn armen. Hij hield graag ter vergelijking zijn polsen naast de mijne, want groot was hij niet, maar de kracht die hij had was nog zichtbaar en voelbaar in zijn handen en brede polsen. Hij rookte met een kleine mond, sliertjes rook kringelden om hem heen terwijl zijn ogen voortdurend naar buiten dwaalden en hij dronk graag een jonge jenever. Als hij benauwd was zette hij een hand op zijn knie, ellebogen naar buiten. Later zat hij zo met twee handen rustend op zijn knieƫn, naar beneden kijkend, alsof daar de lucht vandaan moest komen waar hij zo naar snakte.
In deze jaren ging de oorlog hem meer dwarszitten, hij had gevochten bij of op de Grebbenberg. Jarenlang had hij de demonen al werkend onder controle gehouden, nu kwamen ze in volle sterkte, vooral 's nachts in zijn slaap. Dan schreeuwde hij en sloeg om zich heen, vaak mijn schoonmoeder de volle laag gevend. Soms liet ze de blauwe plekken zien en ik, ontstellend jong grietje en onhandig meedraaiend in een "nieuwe" familie, wist tijdens mijn bezoekjes niets anders te doen dan te kijken, te luisteren, en te onthouden.
In deze periode liep mijn schoonvader op een nacht al slaapwandelend naar buiten, in zijn onderbroek. Het portiek uit, over het trottoir, de straat op. Blote voeten. Zie je hem daar in het donker staan? Stil, schrikkend wakker wordend, realiserend waar hij was, waarom hij daar stond? Ik wel, telkens als ik in mijn kast zijn stokoude overall zie liggen, die ik nog steeds draag als ik de kozijnen moet verven. Hij liep terug naar zijn huis en belde, bonsde op de deur waarachter zijn gezin gewoon lag te slapen, roepend om naar binnen gelaten te worden, zijn kinderen, mijn schoonmoeder (en de buren) een doodstuip bezorgend.

Gelukkig ben ik (voorzover ik weet) nog nooit naar buiten gelopen, mijn ervaringen hielden op met 's morgens wakker worden in een jurkje of t-shirt, achterstevoren, binnenstebuiten, of omgedraaid in bed liggend, de voet van mijn man stevig vasthoudend en tegen mijn wang drukkend. Maar ik heb dan ook nog nooit een oorlog meegemaakt. Tenminste, niet met open ogen, maar daarover misschien een andere keer.