dinsdag 13 maart 2012

Karel in een blauwe trui.


Afgelopen weekend waren Hen en ik naar een workshop tai chi in een klooster. Veel van de deelnemers waren nieuw voor me, maar toch lijkt het alsof je de mensen al tientallen jaren kent. Je bent net als zij bezig met tai chi, je praat daardoor gemakkelijk met elkaar en vaak zijn het wat spirituele mensen die zich bezig houden met positieve energie.
Op een gegeven moment zaten we aan tafel, we hadden het over biologische voeding, over kinderen, over de ziel of de geest van de mens, etc. en op een gegeven moment ging het over dromen. Een paar van ons hadden namelijk de eerste nacht in het klooster gedroomd en de droom al dan niet herinnerd. Iemand aan tafel zei: alles wat je droomt ben jezelf, gaat over jezelf, al gaat het over een schoen of een peer. Je bent die schoen, of peer.

Daar moest ik vanmorgen aan denken toen ik wakker werd. Het was nog donker, ik was wakker geworden van een hard langs scheurende auto, draaide me om maar even later begon de haan van de buren te kraaien. Wakker. Mijn droom was vers, rolde nog door mijn schedel, was nog voelbaar in mijn handpalmen. Ik had voor het eerst gedroomd over mijn zwager Karel.
Hij stapte opeens naar binnen, met dat kleine glimlachje om zijn mond, zonder baard, jong, glad en bruin alsof hij de hele dag door de hemel fietst (waar natuurlijk altijd de zon schijnt). Hij had voor zover ik weet voor het eerst een lichtblauwe trui aan. Zo blauw als zijn ogen. Kortom, hij zag er heel mooi, tja, stralend uit. Onder die blauwe trui droeg hij een korte zandkleurige korte broek waar zijn sterke bruine benen uitstaken. En toen viel me iets vreemds op, aan zijn linkerbeen zat opeens een lange zwarte steunkous. Ik wees ernaar en zei tegen Hennie, is dat dezelfde voet/been waar jij over droomde? Maar ze gaf geen antwoord.
Ik liep naar Karel toe en wilde mijn handen op zijn gezicht leggen, voelen hoe jong hij was. Op de een of andere manier kon dat niet, maar ik kon hem wel van heel dichtbij zien, 38 jaar oud, hooguit. En hij stond daar maar blij te grijnzen.
Toen zag ik het, een minuscuul klein gaatje in zijn blauwe trui, en daar, een klein spettertje zilverkleurige verf. Ik wees er naar, maar Karel, die lachte, en trok zijn schouders op met een: niets is perfect, liep voor me uit een deur door.

Onder de douche dacht ik na over de droom, over de zwarte kous die Karel in mijn droom had gedragen, maar ook over de opmerking van die vrouw tijdens het tai chi-weekend: wat je droomt gaat over jou, dat ben je zelf. Ik heb zelf een paar jaar zo'n zwarte steunkous gedragen en zei als mensen ernaar vroegen dat mijn been in de rouw was. Had ik dat gecombineerd in mijn hoofd met het overlijden van Karel? Droomde ik over het rouwproces? Want Karel wordt door ons allemaal, en zeker door Hen en de kinderen, zeer gemist. 
Toch, die droom maakte me een stuk blijer dan ik in tijden ben geweest, gewoon door het zien van die blije jonge kop van Karel, en van het zien van dat kleine gaatje in zijn trui. Want had ik nergens een gaatje of een vlekje op zijn trui gezien, dan was het Karel niet geweest.