donderdag 2 maart 2017

Een katje dat Meisje heet.


Ze kijkt me aandachtig aan. Voor het eerst staan we oog in oog en ze vlucht niet. Ze heeft haar ogen iets geloken en hoest. Eén oog is snotterig en is half dicht. Ik hou een bakje kattenvoer voor haar neus en ze begint direct te eten, schrokkend. Mijn vrije hand leg ik op haar zij en ik voel de ribben direct onder de veel te dunne vacht. Ze is koud ondanks dat ze een goed plekje heeft gevonden in een oud kapot dekbed dat ik in een doos onder het afdak had gezet. Ze schrikt niet van mijn hand, en heel voorzichtig streel ik haar. Het voerbakje zet ik weg en nu leg ik mijn handen zowel links als rechts zachtjes op haar ribbenkast. Ze begint te snorren. Ik denk na of ik haar kan beetpakken, als ze weer vlucht is ze misschien verloren.
Ik blijf haar een tijdje strelen en ze blijft rustig liggen, te rustig voor een schuw katje. Heel voorzichtig til ik haar op en leg haar tegen mijn borst, niet verstandig want ik ben eerder door een kat in mijn gezicht gekrabd maar goed, ze ligt er al. Zo blijf ik een tijdje staan, haar zachtjes strelend, verbijsterd door haar slapte en de koele temperatuur van haar lijfje. Op haar rug en flank kijk ik dwars door het dunne haar heen en zie ik de geschramde huid. Ik denk ondertussen na waar ik haar het beste heen kan brengen.

Langzaam loop ik naar de keukendeur, open, dicht, we zijn binnen. Enthousiast komen de honden aan stuiven en ik voel het nietige lijfje verstrakken. "Terug!" zeg ik, en Jip keert om, Moon staat nog even kwispelend te kijken, keert dan ook om. Ik sta nog steeds stil met het katje op mijn borst. Heel traag doe ik alles, de deuren open, dicht, voetje voor voetje totdat ik in de werkplaats ben, deur dicht en ik zet het katje neer, opeens knallend van blijdschap. Gelukt! Buiten slaat de regen tegen de ramen maar Meisje is eindelijk veilig en warm. Ze verroert zich niet, staat daar maar, niets durvend. Ik pak een grote krat, leg er een vulling van een van de hondenbedjes in en zet het katje er in. Maar het bevalt me niet, ze is te sloom, te gelaten, te koud. Ik ga op de grond zitten en het katje komt direct op schoot, zich in mijn warme handen duwend, hard snorrend, maar ook hoestend en niesend. Zo zit ik een tien minuutjes, het katje bekijkend terwijl ik mijn warme handen telkens op een ander plekje van haar lijfje leg, haar scherpe ruggengraat voelend, de lollige witte teentjes ziend, de schrammen beter bekijkend die op haar rug zitten. Wat heeft ze allemaal meegemaakt in de afgelopen tien dagen?

Het begin weet ik, ze liftte per ongeluk mee in de auto van haar buurman, de cv-monteur die hier een nieuwe ketel kwam ophangen. Ze vluchtte zodra hij de achterdeur van de auto opendeed weg, de bosjes in terwijl de storm aan de struiken rukte en de regen neerkletterde. Zo'n tien dagen heeft ze moeten overleven,  onbekend, bang, niet reagerend op ons roepen, aldoor wegvluchtend en dat in het vreselijkste weer dat we deze winter hebben gehad. Maar ze heeft het overleefd, en opeens realiseer ik me dat ik de eigenaars van het katje moet bellen.

Ik haal de telefoon op en maak gelijk een warme kruik, wikkel die in een handdoek. Het katje zet ik in de krat op de warme kruik, waar het braaf blijft zitten, dan waarschijnlijk de warmte voelt en gaat liggen. "Echt, heb je haar gevangen?" roept haar baasje door de telefoon: "wat fijn, ik had de moed al opgegeven". Ze moeten even iets regelen, want ze moet zo naar haar werk .... geen auto ..... Ik geef mijn telefoonnummers en zeg dat het niet uitmaakt, het katje is in goede handen, als ze haar morgen pas kunnen ophalen is dat ook goed.

Ik zit nog steeds bij het katje als de telefoon overgaat: er is iets geregeld, ze kunnen over ruim een kwartier bij me zijn. Er roert iets van teleurstelling in mijn borst: 'zo snel al' denk ik. Tien dagen heb ik naar het katje uitgekeken, gezocht, en nu is ze er net of ze gaat al weer weg.
Ook maak ik me zorgen om het katje dat zich vrijwel niet beweegt, alleen af en toe met haar ogen knippert, dommelend op de warme kruik ligt. Doodmoe natuurlijk en slap van dagenlang niets eten.
Dan stopt een auto, een man stapt uit, een blauw kattenmandje dragend. Z'n vrouw kon niet komen, moest naar haar werk ...... hij pakt het katje uit de krat, zeggend dat ze zeker veertien dagen niet naar buiten mag, misschien nog even naar de dierenarts ..... ze zijn blij dat ze terecht is. Dan stapt hij naar buiten, de auto in. Het regent nog steeds, heftiger nu. De auto rijdt weg, toetert nog even. Dag Meisje, thuis lekker uitrusten en niet meer met je buurman meeliften.