zaterdag 10 november 2012
Alle dagen feest.
Mijn blog heet 'alle dagen feest'. Misschien zijn er mensen die gemerkt hebben dat die naam ooit anders was. Ik begon met "elke dag feest". Toen werd een lieve vriendin ziek, er was een sterfgeval in de vriendenkring, en onze zwager Karel kreeg te horen dat hij niet meer beter kon worden. Ik veranderde de naam in "niet alle dagen feest".
De telefoon ging vrijwel meteen: Karel. Hij vroeg zich af waarom ik de naam van mijn blog had veranderd. Hij was het er niet mee eens: elke dag is er wel iets waar je blij mee kunt zijn. Ik schrapte het 'niet' en er stond nu: 'alle dagen feest'. Karel is er sinds februari dit jaar niet meer, en we missen hem. Het valt niet mee om te zien dat er elke dag wel íets is waar je blij van wordt.
De afgelopen maand is zwaar geweest voor mijn moeder. Ze is ziek en heeft veel pijn gehad, ze kon niet eten, moeizaam wat drinken. Het leven was geen feest. Toch maakte ze af en toe een grapje tegen iemand van de zorg, lichtte even haar gezicht op.
Voor mij en mijn familie was het ook moeilijk. Graag had ik in deze blog geschreven hoe moeizaam het was om hulp te krijgen voor mijn moeder. Maar uit oogpunt van haar privacy kon dat niet. Wat ik wel kan melden: ze was ziek en had veel pijn, na aandringen werd ze op een woensdag opgenomen, twee nachtjes hielden ze haar en ontsloegen haar weer. Niet dat ze op dat moment kon eten of drinken, of minder pijn had. Na een volle week ellende en na veel aandringen bij de huisarts/huisartsenpost van zowel de zorgverlening als van de kant van de familie werd ze uiteindelijk weer opgenomen, afgelopen maandagmiddag.
Wat ik de laatste blogs had geschreven over mijn kapotte modem was eigenlijk tijdverdrijf, het was niets vergeleken bij de ellende en de onmacht die ik voelde om hulp te krijgen voor mijn moeder.
Daar dacht ik allemaal vanmorgen aan, toen ik in mijn moeders huis zat, te wachten tot de kat terug zou komen. Ook al ligt mijn moeder in het ziekenhuis, haar kat moet wel eten en ze wil graag een paar keer per dag even naar buiten. Ondertussen doe ik de gordijnen open (of dicht), ik zet een vuilnisbak buiten, haal de kranten uit de bus, of ik doe de administratie.
De kat heet Moeska. 's Morgens rent ze me al tegemoet als ik de voordeur opendoe, ze schiet meestal even naar buiten, staat met haar grote gele ogen naar de grote boze wereld te kijken/luisteren, schiet dan weer naar binnen alsof het buiten te groot, te veel voor haar is.
Ik had lekkere brokjes voor haar gekocht, met vis. Maar ze eet ze niet voordat ze aangehaald wordt. Ze eet snel een paar hapjes, rent dan naar de keukendeur, die doe ik open en ze kijkt door de kier naar buiten, snuift de buitenlucht in, hoort de grote machines achter het huis op het veld rijden. Nee, te veel lawaai, ze loopt terug naar de brokjes. Dan loopt ze weer naar de deur, ik doe hem weer open, de machines zijn nu een stukje verderop en nu durft ze. Snel schiet ze onder de struiken om daar haar plas te doen. Maar ze durft nog niet écht, rent terug naar de keukendeur om te checken of die nog open is, ja, ik sta daar in de open keukendeur op haar te wachten. Ze strijkt langs mijn benen en verzekerd van backup durft ze wel, ze schiet weer onder de struiken en plast. Rent dan weer langs me heen, de keuken in en eet nu wat rustiger.
Ik zit aan tafel, ze draait om mijn benen, ik aai haar, haal een teek uit haar nek wat ze ronkend goed vindt. Dan gaat ze toch weer bij de deur staan en weer doe ik hem voor haar open. Nu loopt ze verder weg en ik ga zitten en sla de krant open.
Na een minuut of tien roep ik haar, ze is nooit ver weg als er op het land gewerkt wordt. Ze is doodsbang voor lawaai. Ze komt dan ook vrijwel direct. Weer wil ze geaaid, maar dan vind ik het welletjes. Ik trek de deur achter me dicht en ga naar huis.
Thuis willen de honden naar buiten en ik kijk om me heen in mijn huis. Murphy's law is in werking getreden. Niet alleen was mijn moeder ziek en had mijn vriendin het zwaar. In huis brak een sleutel af in het slot, er is al een tijdje lekkage in een kastje (dat ontdekte ik pas gisteren), ik geef een schop tegen een drempel die al maanden rechtovereind staat omdat ik het niet voor elkaar krijg om hem op zijn plek te duwen, het nieuwe audio-setje dat ik eergisteren uitpakte bleek kapot en moest ik weer inpakken en terug naar de winkel sjouwen, ondertussen is de afgelopen weken mijn huis een puinhoop geworden, de cv is al tweemaal afgeslagen. De geijser geeft me ongewenste wisselbaden. Er valt een hoop te doen en ik ben eigenlijk hartstikke moe.
Dan gaat de bel.
Een buurjongetje staat voor de deur, hij komt de kinderpostzegels afleveren. Terwijl hij in de plastictas staat te rommelen neem ik hem eens goed op. Hij is de kleinste helft van een tweeling. Een dubbele dooier, zou Mar zeggen. Hij lijkt veel op zijn broer, maar is veel tengerder en in zijn nek zit in het warrige bruin van zijn haar een spierwitte pluk. Dat is de duim van God, had mijn andere vriendin daar eens over gezegd, toen ze dit ventje ontmoette, jaren geleden al weer. Hij is inmiddels heel wat groter, maar nog steeds een feest om te zien.
Hij staat op plastic klompen die te groot zijn, misschien van zijn broer zijn, zijn spijkerbroek is te kort en de kinderenkels steken er ontroerend tenger onder uit. Op zijn knie zit een lap gestikt, ook van spijkerstof maar de draad van de stof zit overdwars waardoor het extra goed opvalt. Hij heeft een bodywarmer aan met camouflagekleuren, de smalle armen zijn ondanks dat het fris is gehuld in een enkel t-shirtje. Als hij me aankijkt en de kinderpostzegels aanreikt zie ik hoe donker zijn ogen zijn, ik zie de dichte wimpers die hij van zijn moeder heeft geërfd, en ik zie de hemel glanzen. Hij grijnst zijn tanden bloot die een plaats pogen te veroveren in zijn nog kleine kindermond. Een scheve, maar grandioze glimlach. Dan zeg ik: ik had twee maal kinderpostzegels besteld. Hij herinnert het zich en gaat weer staan graven in de plastic tas. "Even controleren" zegt hij, en pakt het voddige gescheurde formulier waarmee hij weken geleden langs de deur kwam. Ik prik er met mijn vinger op: zie je wel, tweemaal.
Weer graait hij in de tas en ik zeg: zal ik even meehelpen. Hij knikt. Ik pak alles er uit, sorteer de enveloppen die allemaal hier in het streekje afgeleverd moeten worden. Mijn tweede envelop kinderpostzegels haal ik er uit, laat het even aan hem zien. Hij kijkt langs me heen het huis in en zegt: je woont hier mooi. Ja he, zeg ik terug, en dan: wil je wat lekkers? Hij trekt zijn wenkbrauwen op alsof hij wilt zeggen: Duh! en knikt er heel blij bij. Binnen pak ik een reep en mijn buurjongetje pakt het aan, zegt: dankjewel, me weer even aankijkend met die grote glanzende jongensogen. Jij ook bedankt, zeg ik.
Abonneren op:
Posts (Atom)