donderdag 1 september 2011

Heide.


We gaan een daagje naar de heide, mijn moeder en ik. Ma is dol op de heide, kijkt altijd uit of ze al bloeit. Sinds een jaar of twee staat er langs de weg naar Assen kilometerslang een brede strook, mooi. Maar we willen voor "groot" gaan, we gaan naar Dwingelo.

Ach, de heide wordt "verbouwd". Langs de A28 worden geluidswallen aangebracht, de heide wordt "stiller" gemaakt. Een goed streven, maar op het moment is het door de werkzaamheden lastig om met de auto dichtbij de heide te komen. En lang wandelen kunnen wij niet. Tenminste, ik wel, maar mijn moeder niet.

Wij rijden om, gaan via Ruinen, en dan vinden we eindelijk de heide. Ma is wat teleurgesteld, en dat begrijp ik, de heide is afstandelijk, van verre laat ze een paarsige gloed zien, maar dichtbij is ze vergrast en bruinig. Dik hangen wolken boven het enorme heideveld, de kleuren nog meer versluierend.
Hordes fietsers gaan over het saaie rechte betonnen pad, waardoor mijn moeder telkens even de "berm" in moet. De fietsers groeten en lachen, mijn moeder lacht blij terug: "iedereen zegt gedag, gezellig he?".

Thuisgekomen pak ik mijn moeders oude fotoalbum, ik weet zeker dat er een foto van haar moet zijn dat ze midden in de heide staat, een meisje nog, met in haar handen een bosje heide. Maar ik vind de foto niet, wel zie ik foto's van mijn vader en moeder met hun eerstgeborene: mijn zus. Foto's die ook op de heide zijn gemaakt, maar volgens mij in Blaricum. Ik zie een smal voetpad, pa en ma in het gras, knap en jong. Het is mooi weer, pa heeft zijn mouwen opgerold, blote armen, ma draagt een zomerjurkje, mijn zus speelt met de leren tas van het fototoestel, een Kodak-box.





Tja, zelfs de natuur verandert. En voelde de heide voor ons een beetje afstandelijk, we hadden het wel naar ons zin. Ma begon te zingen, duwend achter de rollator, en later zaten we nog een tijdje bij de schaapskooi, een pakje sap drinkend. Davo en Jip vonden de heide prachtig. 










Jip, Davo en hun vijanden.

Jip staat helemaal strak voor de keukendeur, huppelt met de voorpootjes, werpt schuine blikjes naar mij: "opschieten, opschieten". Ik prik hem even in zijn zij, voel hoe gespannen zijn spieren staan.

Ik maan hem om even opzij te gaan, ik doe de deur open en stap eerst zelf de tuin in, klap even in mijn handen voor eventuele buurkatten, want als ik Jip loslaat ..... een groep op hol geslagen paarden komt nog het best in de buurt, qua vergelijking.
Dan laat ik Jip naar buiten, die met een rotgang langs me rent, kluiten gras slaan tegen de ramen. Ik zei het al, een groep op hol geslagen paarden .....
Davo, eindelijk een beetje wakker, rent achter hem aan, blaft even. Ik ga er ook maar achter aan, want waarschijnlijk is de oorzaak van dit geren een grensoverschrijdende egel. Hoe ze het weten? Geen idee, want ze zijn nog niet buiten geweest. Ja hoor, bij een stapel snoeihout staan ze zenuwachtig te doen, voorpootjes hoog opgooiend terwijl ze van opwinding springen, snuffelend, harkend met hun pootjes in de stapel. Ik leid ze af, roep ze om te komen eten. Davo komt gelijk mee, die gaat al slikken als ik het woord "eten" zeg. Jip heeft nog geen zin, de vijand is nog niet verslagen.

Terwijl ik hun eten klaarmaak, zelfgemaakte visbouillon uit de koelkast haal, wat warm water erbij voeg, door hun brokjes doe, de vis kleinmaak om de pret een beetje te verspreiden (anders zoeken ze de grote brokken eruit en klaar), denk ik aan de prooi die de honden gisteren hadden gevonden.
Of eigenlijk, ik denk dat het eerst de prooi van Parel was.

Wij kwamen de tuin in na onze wandeling, en zodra ik de honden losliet schoten ze naar een plek in het gras, opgewonden snuffelend, harkend met hun pootjes. Ik ging er naar toe, hoorde een "sukkeltje" nijdig piepen (een spitsmuisjes) ik hurkte en krabbelde met mijn vingers in het gras, zoals net de honden hadden gedaan. "Nee daar" riep Jip, springend naar een polletje gras een klein stukje verder. Ik krabbelde daar, en met grote moeite vond ik een klein muisgrijs ruggetje, dat probeerde zich nog kleiner te maken, zich in te graven in het gras. Parel zat ondertussen op een metertje afstand naar mijn onbeholpen vangpogingen te kijken. Maar juist omdat Parel daar zat probeerde ik dat muizenleventje te redden.
Oe, wat een klein dingetje, ik probeerde hem bij zijn nekvelletje te pakken, omdat ik niet gebeten wilde worden, maar het beestje was te klein, teer voelde ik de botjes onder het onvoorstelbaar zachte velletje. Als ik kneep zou ik hem misschien beschadigen.
Ik deed het nu gemakkelijker, trok wat gras uit, ving het spitsmuisje tussen beide handen, wetend dat deze beestjes goed kunnen bijten, maar hij beet mij niet.
Op een veilig plekje, bij dicht struikgewas, opende ik mijn handen, zag het kleine dingetje wat verbaasd rondkijken, zijn spitse blinde kopje even oprichtend naar mij, en toen de benen nemend.


Ondertussen is het eten van de honden klaar, ik roep Jip binnen, geef beide honden hun eten, zie hoe gulzig Davo zijn eten naar binnen schrokt, die is dol op vis (drijvend in de singel, of rottend in de berm is geen bezwaar). Jip eet bedachtzaam en traag, die eet misschien liever muisjes.