Spijkenisse, over de Groene Kruisweg, met zoekende ogen naar bekende punten. Een oud huis, een kerkje, en waar is het oude stationnetje waar ooit het moordenaartje (het treintje van Rotterdam naar Oostvoorne) stopte? Vaag herken ik de route, waar het moordenaartje links van de Groene Kruisweg reed, en volgens mij ook aan de andere kant. Toch? Ik twijfel, ik moet het aan mijn moeder vragen.
Het is een verademing om langs Geervliet te rijden, goddank, hier lijkt het nog op 'toen'. Dan vanaf de Groene Kruisweg de A15 op, en terwijl ik richting Dordrecht rijd kijk ik naar links, waar ooit een molen stond, en er was een begraafplaats, waar mijn opoe begraven lag. Hinderkie Boes? Ook dat moet ik aan ma vragen. Ik bedenk dat hemelsbreed mijn geboorteplek niet ver van me ligt, de Katendrechtse Lagedijk, en dat mijn voorvaderen hier allemaal vlakbij begraven zijn. Of hun as verstrooid.
Ik sla af richting Hendrik-IdoAmbacht, even vergis ik me en rij ik bijna weer terug richting Rotterdam, wat stom. Hier woonde ik jarenlang, hier woont mijn vriendin die ik ga opzoeken.
Ik ben er, de deur gaat open en daar is ze. We praten bij, halen herinneren op, en ze vist uit een doosje een fotootje op van haar als kind, blond, mooi, witte sokken aan. Ik vind haar lijken op een fotootje dat ik van mezelf heb, of misschien wil ik dat alleen maar.
Ik voel me rijk, hier met haar, met ons gesprek, begeleid door kopjes thee, chocolaadjes. Een mooie middag in veel opzichten. Ze geeft me een broche van 'opoe 'tAmbacht', hij ligt hier naast me, oud en fijntjes.
Als we aan het eind van de middag afscheid nemen zien we jonge meiden langs fietsen, blote bruine schouders, blonde haren in staartjes, hemdjes in vrolijke kleurtjes, jong, zo ontzettend mooi en jong. We kijken hen na. 'Is het niet jammer' zeg ik, 'dat toen we jong waren we het niet wisten hoe goed we ons voelden'? Misschien gebruikte ik iets andere woorden, maar zoiets bedoelde ik. We mijmerden even over jong zijn, en of het anders is voor de jeugd van nu, misschien wel niet. Weer omhelsden we elkaar, 'we bellen'.
Dan ga ik.
Ze zwaait me uit, het is goed zo en tegelijk doet het zeer om weg te gaan. Ik voel de melancholie toeslaan in de auto, door het dorp rijdend waar ik zo lang woonde. De heimwee naar toen, naar het gevoel van jong en pasgetrouwd zijn misschien, maar ook het intense geluk dat ik had als ik optrok met mijn vriendin.
Nu en dan zie ik een 'oud' stuk weg waar ik met Freddie wandelde. Maar vooral vallen me de nieuwe huizen op, de nieuwe wegen die me vertellen dat ook planologisch de tijd verstrijkt.
Ik tank benzine, maak een praatje met de aardige pomphoudster, en heb even zin om te zeggen dat ik lang in Ambacht gewoond heb, maar ik doe het niet.
De brug over De Noord is nog hetzelfde, het verkeer is druk, de industrieterreinen die overal in Nederland even lelijk zijn, zijn weer gegroeid, het groen steeds verder terug dringend. Het overvalt me bijna als opeens de lelijkheid voorbij is, de rivier rechts van me zichtbaar, water glanzend in de zon en een wolk verzamelende kieviten opvliegt naar de hemel.
Ik zet de radio aan, zet hem gelijk weer uit, luister naar het geruis van de banden op asfalt, en kijk naar de fraaie en de aldoor veranderende lucht. Een film schiet me te binnen, een met Jim Carrey, waarin de hoofdrolspeler opgroeit in een bijna perfecte wereld, waar het leven stil lijkt te staan, waar de zon altijd lijkt te schijnen. Maar op een dag ontdekt hij dat hij geen echt leven leidt, maar leeft in een niet veranderend decor. Nee, dat maakte hem niet gelukkig.