vrijdag 6 april 2012

Wat eten we vandaag.


De gedachte aan eten begon met een vogeltje dat op mijn tuintafeltje lag. De buurvrouw had het daar neergelegd nadat ze het voor mijn deur had gevonden. Het beestje is hoogstwaarschijnlijk tegen de buitendeur opgevlogen. Toen ik het beetpakte om te begraven werden de veertjes warm in mijn hand. Het was niet eerlijk, een vogeltje zou nooit willen dat het zo dichtbij door een mens bekeken zou worden. Toch deed ik het, want ik zei het al, het beestje was dood en wij mensen denken dat we sowieso alles mogen met dieren.
Een pootje opgetrokken onder een vleugeltje, het ander lag als in een kramp naar achteren gespreid, de nageltje, de tenen, alles onmachtig teer en kwetsbaar.
De gedachte die door me heen ging, en die wel vaker door me heengaat als ik dode vogeltjes zie: die hoeft niet meer helemaal naar Italiƫ te vliegen om daar opgegeten te worden. Want dat schijnen ze daar te doen, kleine zangvogeltjes eten. Het is maar dat u het weet als u weer manmoedig probeert de vogeltjes de winter door te helpen. U bent bezig de voedselvoorraad voor Italiƫ op peil te houden. Niet dat daar iets mis mee is, gezien de economische toestanden.



Nee, ik heb het vogeltje natuurlijk niet opgegeten, maar toch kon ik het niet nalaten om het diertje even op een bord te leggen, en zelfs dacht ik er over na om voor de foto er aardappeltjes, een struikje broccoli bij te leggen. Niet omdat ik gek aan het worden ben, maar om me voor te stellen hoe groot de bijdrage aan de maaltijd is van z'n klein vogeltje. U ziet het aan het citroentje, zo'n vogeltje stelt niet veel voor. Misschien eten ze dan een heel schaaltje. Lijkt mij maar niks. Rare jongens die Italianen zou Obelix zeggen, die had nog niet genoeg aan een everzwijn.

Het vogeltje moest natuurlijk begraven worden, met het hoofdje naar het oosten naar bijbels gebruik, en aangezien het bijna Pasen is .... je weet maar nooit. Maar voordat ik naar de tuin liep, het vogeltje inmiddels gefotografeerd en de veertjes zo warm in mijn hand dat je zou denken dat het diertje nog leefde, heb ik het goed bekeken. Op internet zocht ik wat het was: Geelgors. Die kende ik tot nu toe alleen van zijn geluid, omdat we ooit bij Har en Marijke in de tuin zittend uitgebreid hadden zitten luisteren naar een "gelig" vogeltje en het geluidje hebben opgezocht.
Nadat ik het diertje begraven had, inclusief toespraakje (ashes to ashes, dust to dust), ging ik het huis weer in, keek in de koelkast en de zin om eten te koken ontbrak. Ik pakte alleen maar dingen die ik zo kon eten en waar ik echt zin in had. Het werd een ongebruikelijk maal, van maischips, zure room, citroen, radijsjes, ei, crackers, maar het was een maal zonder vogelleed en op een heeeel goed afgewassen bord.



To Absent Friends - Imme.



Het zal mijn leeftijd zijn, of het begin van de lente, of het afscheid van Karel, het kan allemaal, maar ik denk de laatste tijd regelmatig aan de tijd dat ook ik er niet meer zal zijn. Wie denkt er dan nog aan mij? Hartstikke onbelangrijke vraag, maar hij komt toch in me op.
En soms denk ik, wie beslist er wat er op mijn graf komt te staan? Wat doen ze met mijn schrijverijen? Mijn spullekes, mijn schetsen? Nogmaals, het zal de leeftijd wel zijn.
Het is eigenlijk heel mooi om, zoals de Engelsen dat deden of misschien nog doen, bij speciale gelegenheden te toasten op 'absent friends'. Een toost op de afwezigen.

Een tijdje geleden werd ik opgebeld door een of andere verzekeringsmaatschappij, Dela, Monuta, whatever. De dame die ik aan de lijn had vroeg me of ik enig idee had wat een uitvaart tegenwoordig kost. Nou nee, dat weet ik niet, maar toen ik trouwde kwam er een verzekeringsagent bij ons op bezoek en die heeft alles geregeld, ook dat ik "maar" 30 jaar hoefde te betalen omdat ik zo jong een uitvaartverzekering nam. Gegarandeerd! Kortom, op een haar na heb ik de 60 jaar gehaald en ik betaal nog steeds, gekker nog, vorig jaar werd ik geroyeerd door mijn verzekeringsmaatschappij. En waarom? Wegens wanbetaling.

Ik had hun brieven ongeopend weggegooid, ik meende dat het reclame was, hoe ouder ik namelijk word, hoe gemakkelijker ik ongeopend brieven wegflikker. Dat kan wel eens fout gaan, dat bleek nu.
Ik belde en vroeg waarom ik geroyeerd was.
De dame van de verzekeringsmaatschappij vertelde me dat ik mijn rekening niet had betaald.
Pardon? En me dan er zo maar uitgooien?
Niet zomaar mevrouw, u heeft een aanmaning gekregen en daar heeft u niet op gereageerd.
Nee, dat klopte, ik had nooit een aanmaning gezien, ik was ervan overtuigd dat ik had betaald en dat de brief reclame was.
Wel zou ik een bedragje terugkrijgen, zei ze.
Nou, dat zal een heel bedrag wezen zei ik, want ik betaal al bijna veertig jaar.
Hoe lang mevrouw?
Veertig jaar.
Even werd het stil aan de andere kant van de lijn, ze stelde voor om een en ander eens na te kijken, daarna zou ze me terugbellen.
Dat deed ze, en wat bleek, ik had inderdaad betaald, maar 76 cent te weinig. Mijn fout werd me vergeven en ik werd weer in genade aangenomen.
Is mijn royement van de baan? vroeg ik nog.
Ja hoor, alles is in orde, mits u 76 cent aan ons overmaakt.
Dat heb ik gedaan.
Voor zover de loyaliteit van Dela naar hun klanten.

Maar goed, ik ben aardig afgedwaald, ik wilde schrijven dat mijn - hopelijk in de verre toekomst - permanente afwezigheid me af en toe bezig houdt. Zonder dat ik erover begon zei iemand bij de koffie: 'het lijkt dat het waar is dat de goeie mensen het eerst dood gaan'.
Ja natuurlijk zei ik, dat lijkt me logisch, wie zou je het eerst terugroepen als je God was, toch zeker niet de zeikerds, de saaien of de engerds.
Ik dacht gelijk aan Imme. Imme is dood en al heel lang ook. We noemden elkaar vriendinnen maar onze gesprekken waren zelden diepgaand. Eens sprak ze over de onbuigzaamheid van haar man: hij weet alles zo goed, zei ze bitter.

Ik had haar leren kennen omdat haar man (Johan) en mijn man samen honkbalden, we kwamen veel bij elkaar thuis, gingen af en toe uit, en op een gegeven moment kochten wij en zij bijna tegelijkertijd een huis, deelden informatie, maakten plannen. We leerden elkaars familie kennen door de verjaardagen.
Haar man en ik namen zelfs een gezamenlijke moestuin, maar meer dan het geluid herkennen van een veldleeuwerik heb ik daarvan niet geleerd. De grond was onbewerkbaar, dikke zware klei waar niets op wilde groeien vanwege de hete zomer. Een rugbrekende nachtmerrie. Maar Johan en ik konden goed met elkaar opschieten, we wilden beiden meer weten over biologisch eten, over antroposofie, dingen waarvan zowel zij als mijn eigen man absoluut niks van wilden weten.

Op een gegeven moment liep ons huwelijk spaak, en bijna tegelijkertijd het hunne. Ik kan me nog herinneren dat mijn ex-man en ik samen op bezoek gingen bij Johan omdat we wisten dat Imme "weg" was. We troffen hem aan terwijl hij zijn auto inpakte, hij ging onverwachts op vakantie. Hij vertelde over het weggaan van Imme, dat hij van zijn werk was thuisgekomen en zijn huis half leeg had gevonden, Imme was met de noorderzon vertrokken. En, zei hij, Imme was alcoholiste.
Ik stond verbijsterd op straat. Alcoholisme was voor mij een oom die niet kon nalaten de glazen van de dansende mensen op een feestje leeg te drinken. Niet zo heel erg dus. Ik had zo jong als ik was wel een mening over drank en wat ik teveel drinken vond, maar ALCOHOLISTE! Nou ja zeg. Maar ik luisterde naar hem, de stukjes vielen op zijn plek, en ik begreep hoe erg het was.
De keren dat we uit zouden gaan en niet konden omdat Imme migraine had gehad waren allemaal zuippartijen geweest. Ze dronk zich steevast bewusteloos.
Eenmaal wees hij naar hun slaapkamer toen wij hen op kwamen halen voor de film, en zei omdat ik vroeg waar Imme was: "ga maar kijken". In de totaal verduisterde slaapkamer trof ik haar aan, haar mooie donkere krullen zichtbaar op het lichte beddegoed. Ze sliep, en vast ook. Ik liep op mijn tenen weer naar de huiskamer en vroeg aan Johan: heeft ze zo'n hoofdpijn?
Johan zei niks. Al die jaren dat we met elkaar optrokken vertelde hij het niet, en zag ik het niet. Nooit heb ik Imme namelijk een glas alcohol zien drinken. Liters Bitter Lemon dronk ze in onze aanwezigheid. Het was bijna niet bij te houden, haar glas was nog maar net volgeschonken of ze dronk het in een teug leeg. Gulzig als een paard na een rit door de woestijn.

En daar stonden we dan. Al jarenlang vrienden, en op de dag dat Johan vertrok om alleen op vakantie te gaan, op straat staand, vertelde hij het allemaal. De zon scheen, de woorden rolden uit zijn mond als stenen van een helling. Onstuitbaar. Hoe hij haar telkens had aangetroffen, volslagen lam. Dat ze o.a. dronken van de trap gevallen was, haar arm had gebroken. Hoe ze hun leven had ontwricht omdat hij nooit wist hoe hij haar bij thuiskomst aan zou treffen.
Wij stamelden wat, begrepen niet dat ze het nooit verteld hadden, zelfs verborgen hadden gehouden.
In mijn herinnering stapte hij op dat moment zijn auto in, en vertrok, ons achterlatend op het straatje voor hun huis. Of het zo gegaan is zal wel niet, het lijkt teveel op een filmscenario.

Ik belde Imme veel later. Ze woonde niet zo ver van mijn ex, toevallig. Ze wilde geen contact meer, ze was boos. Ze dacht namelijk dat ik en haar man wat voor elkaar voelden: "graag op stap met elkaar, altijd twee handen op een buik". Ik ontkende het, ik heb nooit amoureuze gevoelens voor haar man gehad.
Het was niet zo lang daarna dat mijn ex belde en zei: je raadt nooit wie er dood is.
Imme. Ze was dronken geweest en was in slaap gevallen met een sigaret in haar mond. Brand. Dood. Einde.

Af en toe denk ik aan haar. Vandaag ook toen ik zei: de goeien gaan het eerst. Imme was namelijk heel zachtaardig en niet tegen het leven opgewassen. Ze was zo kwetsbaar als een perzik. Niets dan goeie wil, maar te zacht en heel, heel weinig zelfvertrouwen. Mooi was ze ook. Ze had bruine ogen die je aan konden staren vol vragen of onbegrip. Ze had een vrouwelijke volle mond, en tanden als pareltjes. Als ze rookte liet ze de rook om haar heen kringelen, alsof ze de mist nodig had om zich in te verstoppen, en vaak dwaalden haar ogen naar buiten, met een glanzend vochtige blik.
Kijk maar eens heel goed naar haar trouwfoto. Een mooi mens.

Het leek me gepast om vandaag even Imme's naam te noemen. Want wie denkt er nog haar? Wie denkt aan ons als wij er niet meer zijn? Laat de uitvaartverzekeraars de rambam krijgen, laten we elkaars naam blijven noemen, het goede van elkaar blijven onthouden zo lang we kunnen en ons leven lang blijven toosten: to absent friends!