woensdag 7 maart 2018

Lente 2018.


Het eerste wat ik deed was uit het raam kijken, nog in bed liggend, ogen wat dichtknijpend om wat beter te kunnen zien. Grijs ochtendlicht, heiig, zelfs met bril op verandert dat niet. Geen mist zoals het weerbericht voorspeld had. Als ik later de achterdeur opendoe voel ik een diepe rust in me zakken: het wordt echt echt echt lente! Overal zingen vogels. Ik probeer enkele te herkennen maar het zingt allemaal zo door elkaar dat het niet lukt. Boven alles uit roffelt de specht, de symfonie verbindend zoals alleen de specht of koekoek dat kan. De drummer van de band. De honden plassen in het mini-tuintje dat grenst aan de rest van de tuin dat niet omheind is. Vandaag bramen kort knippen, denk ik.

Na het ontbijt loop ik met de honden door de tuin, dan het maaipad van het waterschap op, langs de sloten, dan linksaf hetzelfde maaipad volgend dat dwars door de velden richting Duitsland loopt. Dat laatste: "waar is Duitsland?" denk ik altijd, voor mijn oriƫntatie, om de omgeving te leren kennen, begrijpen. De honden hangen in de riem, neuzen op de grond, ree of vos ruikend. Ze spieden met hun scherpe ogen over het veld, zien wel de kraaien en roeken, net als ik. Waarschijnlijk zien ze nog veel meer, daarom laat ik ze niet los, niet hier waar we al een paar keer hazen hebben zien spelen, rennend als de wind, over elkaar heen springend, blij met het voorjaar. Wat later sta ik op een landweg, verder voor me uit, achter nog veel meer braakliggende velden, de windmolens die langs een Duitse rijksweg staan. Links of rechts? Links is langer, dus ik kies links.

Voordat ik bij de volgende kruising ben loop ik langs een klein boerenhuisje, overwoekerd door bramen. In de goten staat het gras zo'n 20 centimeter hoog. Mijn handen jeuken.
In de tuin komt een vrouw aanlopen, spijkerbroek, wat katoenen shirts over elkaar heen aan, moonboots-laarzen? die niet vastgemaakt zijn. Ze groet en loopt naar me toe, haar handen in haar kontzakken gestoken.
Ze knuffelt de honden, vraagt wie er Jip heet. Ik zeg: die met het grijze hoofdje. We praten over het paardje dat aan de overkant op een veldje naar ons kijkt en dat ze net gevoerd heeft. Het paardje heet Ginger en was een onverwachts cadeau van de merrie die ze tijdelijk opving voor een dierenasiel.
Haar kat komt bij het paardje vandaan en dan, ons ziend, met een omtrekkende beweging naar huis lopen. De kat vertrouwt de honden niet en terecht. De honden hangen in de riem terwijl Jip zijn jachthouding heeft aangenomen, een voorpoot hoog opgetild, zijn blik scherp op de kat gericht. Tom trilt van spanning. De vrouw vertelt: de kat is aan komen lopen en nooit meer verdwenen. We praten over de zachtheid van het weer, over werken in de tuin, over de bramen die op haar dak rusten en ze vertelt dat ze zelfs haar achterdeur niet meer uitkan. Ik vertel dat ik vandaag ook de bramen te lijf ga. Ze lacht: daar begint ze niet meer aan, zelfs twee mannen die haar kwamen helpen hebben het opgegeven. "Ha" lach ik, wat een watjes.

Omdat ik haar eerder heb ontmoet tijdens een wandeling weet ik haar naam en leeftijd. Het bleek dat we even oud zijn, er zitten slechts 7 dagen tussen. Ze komt uit het midden van het land, heeft Indische roots. Haar haren zijn wit, ogen zijn helder blauw in oud verkleurd oogwit. Haar adem gaat moeilijk, af en toe hapt ze naar adem. Ooit zijn haar longen aangetast terwijl ze in coma lag na een ernstig ongeluk. Ze vertelde het bijna terloops, van de hak op de tak springend zodat ze wat moeilijk te volgen was.

Ze stopt met knuffelen van de honden, ze heeft goed aangevoeld dat de honden en ook ik weer verder willen. We zijn op de helft van onze wandeling. Ergens in de verte zie ik een stukje van een groot schuurdak, daar moet ik weer heen, daar wacht het eten voor de honden, daar zingen de vogels in de tuin, daar wacht de koffie, en de bramen.