dinsdag 13 januari 2015

Storm - België - Piano - Beethoven.


Het is nacht. Rond vieren en ik kan niet slapen. Te moe wellicht en dan is er ook nog een hond die in mijn bed ligt.

Half zes zijn we weer thuisgekomen. Terug uit België. Vorige week vrijdag reden we er heen, de auto schuddend door de zware tegen- en zijwind. Laat in de middag reden we de laatste kilometers. Naast de rijksweg lagen dikke plakken vuile sneeuw te smelten.
Aangekomen in Vielsalm vielen we onze vrienden vermoeid in de armen. Thee en appeltaart wachtten ons. Achter de ramen donkerde het al snel, het weer deerde ons niet meer. Op de piano probeerde ik vergeefs een slaapliedje te spelen, in vriendins bibliotheek stond Beethoven's buste misprijzend te luisteren.



De volgende ochtend stond ik een tijdje te huiveren voor het op een kiertje staande slaapkamerraam. Het uitzicht is mooi. Zelfs nu, al was tegen de achtergrond van het donkere naaldbos een kolkende fijne regen te zien die letterlijk door de vallei joeg. Genadeloos. Het weer zou slecht blijven tijdens ons bezoek, de wind hard, de fijne regen afgewisseld door scherpe hagel.

Van boven uit het raam zag ik mijn lieve vriendin die (zoals ze vrijwel elke morgen als bijna vanzelfsprekend zou gaan doen) weer en wind trotseerde, mijn honden uitlatend, haar gezicht samengeknepen tegen de gemene wind. Davo, zijn oude onzekere beentjes dun en smal uit zijn jasje stekend, had wat aansporing nodig. Jip liep zijn slenterende atletische gang, alsof het weer hem niet zoveel deed. Door het slechte weer zouden we de dagen vooral binnenshuis doorbrengen. Thee, filmpje, sudoku, boekje, iPad en soms pittige gesprekken. Nu en dan pingelde ik met vier vingers op de piano, Peet speelde gitaar.

Maandag zwaaiden onze vrienden ons uit en reden we weer naar huis, nu met de wind in de rug, het weer onveranderd slecht.

Geen appeltaart wachtte ons bij thuiskomst. Wel een luid schreeuwende kat die, ondanks de lieve zorgen van de buren, altijd doet alsof ze ons vreselijk heeft gemist. Het lijkt of we niet zijn weggeweest, de regen die gestaag valt terwijl we de auto weer uitpakken, het huis dat kreunt en steunt in de wind.

Laat op de avond ga ik nog even achter de piano zitten. Niet dat ik kan spelen, maar ik heb net voordat we naar België gingen "mijn eerste pianoboekje" teruggevonden. Er blijkt uit de aantekeningen dat ik ooit zo'n acht pianolessen heb gehad, kort voordat ik zestien jaar geleden naar het noorden verhuisde. Bizar genoeg bleek dat ik de eenvoudige liedjes ergens nog in mijn herinnering heb. Dus ik speel sinds een goeie week, continu misgrijpend, de eenvoudige deuntjes uit dat boekje. De wind doet de spanten boven mijn hoofd kraken en als de combinatie gekraak, huilende wind en pianoklanken het zinkende-Titanic-gevoel te groot maken sluit ik de klep.

Hier moet ik uiteraard weer zelf de honden uitlaten. Het werk om de honden een jas aan te doen, hun tuigjes, mijn jas en schoenen, duurt langer dan de plas die de honden moeten doen. De wind slaat achter het huis in mijn gezicht en Davo rukt aan zijn tuigje, die wil direct weer naar binnen. Ik trek hem zachtjes mee, aanmoedigend dat hij snel een plas moet doen. Jip begrijpt het, staat al wijdbeens en met zijn snoet in de wind, oren naar achteren, te plassen. Davo trekt aan de lijn, springt om me heen, de riem om mijn benen snoerend. Ik hou stand, hij MOET plassen. Dan kiest ook hij eieren voor zijn geld, zoekt een plekje en terwijl ik me iets buk, mijn jas als een zeil tegen de wind houdend om te voorkomen dat hij de harde regen in zijn gezicht krijgt, plast hij. Hij is gedesoriënteerd, weet niet meer waar het huis is, ook al is dat slechts een paar meter van hem vandaan, en hij loopt de heg in, springt geschrokken om zijn as, loopt dan zwalkend in de richting van het licht. Even later staan we alledrie rillend weer binnen. Honden afdrogen, jas uit, hondensnoepje.

Het bed lokt, maar als ik later heerlijk warm lig te luisteren naar de wind die over het huis raast, voel ik dat ik voorlopig nog niet slaap. Jip komt aanslenteren en wurmt zich vastberaden onder het dekbed. Lang en warm ligt zijn rug tegen mijn benen en heup. Ik pak een boek en lees tot ik mijn ogen voel dichtzakken.

4.00 uur. Weer wakker. Jip ligt nu overdwars, mijn benen nog net op de rand van het bed, in mijn knieholtes heeft Jip zijn achterste geparkeerd, zijn lange stelten liggen in mijn richting. Mijn dekbed verzamelend schuif ik gelijk Jip een stukje op, waardoor hij zacht brommend een ander plekje zoekt. Ik sta op, onrustig omdat het huis nog steeds kraakt en zucht onder de wind. Even wil ik weer achter de piano gaan zitten, maar in plaats daarvan sla ik mijn laptopje open. Geen mail. Ik draai de luxaflex open en staar naar het zwart. Ditmaal denk ik niet aan de Titanic maar aan Wuthering Heights. De Woeste Hoogte. Kathy en Heatcliff. Kate Bush. Maar ik hoor niets roepen, het is slechts het huilen van de wind, de regen die tegen het raam tikt.

Als tegenhanger voor het slechte weer luister ik nog even naar een professionele uitvoering van een van de eerste deuntjes die ik na jaren op mijn piano pingelde, Ode aan de Vreugde, van Beethoven. Het trage filmpje helpt, en even later slaap ik.