dinsdag 8 januari 2013

De geest moet waaien.


Dinsdag 8 januari 02.27 uur.

De geest moet waaien, staat op een briefje bij mijn vriendin Simone thuis. Het schiet me te binnen als ik, liggend op mijn 'veldbed', de frisse lucht voel die binnenkomt omdat mijn broer telkens even het raam op een kier zet.
We waken om beurten, mijn broer Henk en ik. De verpleegkundigen komen binnen, ze voelen ma's pols, kijken of ze verschoond moet worden en geven haar weer een dosis slaapmiddel. Henk en ik kijken beiden even mee, dan loop ik door het inmiddels stille verzorgingstehuis, door de ruime hal, naar het bezoekerstoilet.  Hier en daar staan deuren open van slaapkamers, hier en daar klinkt gesnurk. Ik open en sluit de deuren zo zacht mogelijk. Vannacht is het een stuk stiller dan eerdere nachten.

Het duurt lang voordat Henk op zijn veldbed gaat liggen, hij is over zijn slaap heen, en pas om 3.13 hoor ik dat hij heel eventjes slaapt.

Op het bed bij het raam ademt mijn moeder zwaar, onder invloed van de morfine en de slaapmiddelen die zij om de twee uur krijgt toegediend. Haar geest is nog hier, al voelt het ook alsof we onze moeder al kwijt zijn.
Alleen de nachtverlichting brandt, zacht. Het bijna-kaarslicht valt over mijn moeders gladde voorhoofd. Geen frons of knijpende ogen gelukkig, want dat zou duiden op pijn, vertelden diverse verpleegkundigen en de arts ons vandaag.
Mijn moeder heeft een mooi glad gezicht, haar fraaie profiel staat scherp afgetekend tegen de gordijnen. De schaduw valt op haar magere wangen.
Af en toe druk ik een kus op haar wang of voorhoofd, verbaasd over haar schoonheid, haar gladde gezicht. Ze ziet er opeens heel jong uit, ondanks dat ze bijna 90 jaar heeft volgemaakt. Oud en jong tegelijk.

Allerlei gedachten komen langs, vooral als ik naar haar handen kijk die on-moeders mager, smal en rechts licht gebald naast haar liggen. Uiteraard denk ik aan mijn vriendin Marrie die nog maar kort geleden in een hospice afscheid nam van het leven, de overeenkomsten zijn groot. 
Maar vooral denk ik telkens aan wat voor moeder ze voor ons was. Mijn eerste woord dat te binnen schiet: leuk. Tweede woord: opgewekt. Derde: stabiel. Een leuke zelfstandige en eigenzinnige moeder.
We hebben, sinds ik zo'n dertien, veertien jaar geleden in Groningen ben komen wonen, veel met elkaar opgetrokken. We hebben ontelbare kilometers rondgereden, gewandeld, over het water gestaard, naar de ontwakende lente of de herfstkleuren gekeken, bomen dik in het rijp gefotografeerd en honderden kopjes koffie en thee gedronken, stapels pannenkoeken en visjes gegeten. Bijna altijd samen ontbeten, geluncht. Gewinkeld. Of  bij warm weer uren in de tuin onder de parasol gezeten, ook dat. 
Als kind kon ik al aan haar rokken gekleefd zitten. Een anekdote is dat ze, in de keuken staand en snotverkouden liedjes voor ons zong. Ik drong er op aan dat ze doorging en ze zei: ik moet even ademhalen hoor. Waarop ik haar hand greep en zei: dan ga ik mee. 

Haar handen vertellen dat ze van het fijne werk was. Kleren naaien of breien vroeger, later heel veel borduren. Mijn moeder had een broertje dood aan huishoudelijk werk, maar vond het prima om voor ons, voor mijn vader of voor haarzelf wekenlang aan truien te breien, of, zoals ze nog net deed voordat ze ziek werd, om voor mijn favoriete (door haar) gebreide sokken nieuwe tenen en zolen te breien.
Dat brei-talent erfde ze van haar moeder, die ook uitgetekend kon worden aan tafel met een kopje thee, handwerkend, breiend.

Jaren geleden heb ik mijn moeder al geprezen voor haar tomeloze inzet om voor ons en haarzelf een beter leven te creëeren door te vechten voor een huis in een groenere omgeving, Zo zette ze een twaalftal advertenties voor huizenruil, om betere huisvesting te krijgen. En daarvoor nog, toen het verhuizen van de Katendrechtse Lagedijk nog onmogelijk leek, naaide ze talloze blouses en jurken om een vakantiehuisje in Oostvoorne te kunnen overnemen, ondanks dat ze toen nog geen auto hadden om er naar toe te rijden. Fietsen met drie kinderen en bagage van Rotterdam naar Oostvoorne was nimmer een belemmering. (Planjé heette die winkel waarvoor ze die kleren naaide, dacht ik. Ook dat schiet door mijn hoofd, telkens weer, dat ik vanaf vandaag niets meer aan haar kan vragen. Dat deed ik mijn leven lang. Mijn moeder had een heel goed geheugen en ze wist veel. Ze vertelde regelmatig over haar jeugd, of over de vakanties die we hadden, of over wat dan ook.)

Die jurken en blouses die ze voor betaling naaide maakte ze van een vormeloos patroon dat haar door Planjé ter hand was gesteld. Aan maten werd niet gedaan, een maatje groter moest gewoon wat ruimer om de naden heen geknipt, wat volgens mijn moeder onmogelijk is. "Vormeloos" was het woord dat ze ervoor gebruikte. Ze naaide ze toch, want ze kreeg voor een gemaakte blouse bijvoorbeeld 1,95 en als er mouwen aanzaten 2,50. De exacte vergoeding weet ik niet meer, maar zoiets was het.
Het geld dat ze hiermee verdiende zette ze apart om mijn oom af te betalen van wie ze het door hem zelf getimmerde vakantiehuisje kocht. Mijn vader, die dat hele huisjesplan in eerste instantie niet zag zitten, zag haar volharding en begon mee te sparen, waardoor het einddoel, 2000 gulden, veel eerder in beeld kwam.
Zo'n moeder dus. Eentie die niet thuis wilde poetsen en schoonmaken, maar er opuit wilde, haar hele leven lang.

Nu zit ik naast haar, in het duister, te wachten op haar laatste ademtocht, wat heel onwerkelijk is. Wat zullen we onze gezellige bijdehante moeder missen. Maar het is op, het is niet anders. En ditmaal kunnen we echt niet met haar mee. Van ons mag ze gaan, er op uit, de geest moet waaien.