Oom Hans was een neef van mijn moeder, zijn moeder en mijn moeders moeder waren zussen geloof ik. Arm was hij, net als wij. Ome Hans was leuk, hij lachte graag en hard, en dan zag je zijn slechte gebit, lange voortanden die los van elkaar stonden, als roestige spijkers, als een oud paard. Van de doden niets dan goeds, maar het was gewoon zo. Hij was getrouwd met Truus en ze hadden twee dochters van onze leeftijd.
Ondanks de armoe had zowel mijn vader als ome Hans een auto. Nou ja, auto, vijftiger jaren, havenarbeiders, je snapt het wel. Misschien hadden we zelfs een auto dankzij oom Hans, want dat was een knutselaar in hart en nieren. Het was in 1958, als ik de foto's goed inschat, dat we een daagje naar de bossen bij Otterloo gingen, ome Hans met zijn T-ford, wij met de Opel Olympia. Een prachtige dag.
Mijn vader wilde altijd dat wij op tijd weer thuis waren, op tijd in bed lagen. Waarom hij nooit een uitzondering maakte, geen flauw idee. Het enige dat ik kan bedenken is dat hij altijd gejaagd was, zorgzaam en zorgelijk en hij zich zelden echt kon ontspannen.
We gingen, maar oom Hans vond het nog zo vroeg, die stelde voor dat we via Apeldoorn zouden gaan, dat was een mooie route. Pa ging akkoord. We stapten allemaal in, pa startte, maar er kwam geen enkel geluid uit de auto. De auto hoeste zelfs niet toen mijn vader het sleuteltje omdraaide. De motorkap ging open, de mannen discussieerde en liepen rond de auto. Ergens zat sluiting, vermoedelijk in de binnenverlichting want daar pullekte mijn zusje nogal eens aan, dacht men. Ook de richtingaanwijzers waren een bron van zorg, want dat waren kwetsbare oranje lichtjes die naar buiten klapten. En die lichtjes trok ik er regelmatig uit als de auto voor de deur stond, maar dat wist mijn vader gelukkig niet. Hoe dan ook, de accu was leeg. Duwen dus met zijn allen en toen de auto liep gingen we richting Apeldoorn.
Maar plotseling ging oom aan de kant, panne. Nu ging zijn motorklep open en de diagnose was dat de ventilatorriem gebroken was. "Truus" zei hij tegen zijn vrouw, "trek je nylons uit", wat ze deed. Vraag me niet hoe maar van de nylons maakte hij een noodriem en we konden verder, tenminste, nadat we onze auto hadden aangeduwd.
In Voorthuizen moest getankt worden en bij het pompstation zag mijn vader een voorraad ventilatorriemen hangen. Hij kocht er een en een klein stukje verder was een plein waar de auto's op werden gereden om de ventilatorriem aan te brengen. Het regende inmiddels en tante Truus trok haar witte regenjas uit zodat oom daar op kon liggen terwijl hij aan de auto sleutelde. Mijn vader stond via de motorkap te helpen, wij zaten in de auto te wachten.
Terwijl de mannen zo aan het sleutelen waren ging de kerk uit, mensen stroomden op het plein, liepen met afkeurende blikken langs de sleutelaars, en sommigen bleven even staan om commentaar te leveren. Misschien liet God het daarom regenen, zodat ze niet lang bleven staan.
Toen het karwei geklaard was duwden wij onze auto weer aan, en ook oom Hans startte zijn Fordje. Terwijl we wegreden en nog even omkeken zagen we de regenjas van tante Truus, liggend op het verder lege plein, als een witte vlag. Die zijn we nog even op wezen halen.
We kwamen pas om half elf 's avonds thuis, mijn zusjes en ik lagen achterin te slapen.