vrijdag 30 september 2011

Familie en vriendschap.

Drie zussen. Bijna dertig of veertig jaar hadden ze vrijwel geen contact met elkaar. Soms kwam er een verhuisberichtje, soms niet.
Hun start in het leven was verkeerd. En dat, mag ik rustig zeggen, lag ten eerste aan het huwelijk van hun ouders.  Hun vader was altijd afwezig, zeker Miep heeft hem amper gezien. Voeg daar nog leeftijdsverschil en de oorlog bij, een totaal verschillende kijk op religie, en voila, de basis voor een slechte band met elkaar is compleet.



Hennie, de oudste van de drie, is mijn moeder. Dat maakt Janny en het nakomertje Miep mijn tantes. Mooie meiden, alle drie, dat zie ik op de foto's in het fotoboek dat voor me op tafel ligt.

Mijn moeder (inmiddels 88) en ik zijn bij haar jongste zus en zwager, mijn tante Miep en oom Jaap, in Rotterdam op bezoek, er wordt thee ingeschonken, Miep heeft cake gebakken en er wordt al druk gepraat.



Achter de enorme ramen van hun flat aan het Charloisse Hoofd schuiven in de diepte schepen voorbij, aan de overkant zie ik Rotterdam in al zijn nieuwheid uitstrekken, soms piept er hier en daar een stukje oude huizen tussen al dat nieuws door. Door de openstaande balkondeur komt er met de wind ook het zware motorgeluid van de scheepvaart binnen. Wij hangen, als er een enorm cruiseschip op eigen kracht binnen vaart, allemaal tegen de glazen balkonrand, kijkend, foto's makend. Rotterdam en schepen, het is als een stuk van je zelf, het is of je bloed harder gaat stromen als je die vreemde lucht van water en bedrijvigheid inademt. Mijn Rotterdamse roots roeren in me, en in mijn familie. Sorry als ik een beetje dramatisch doe, maar ik kan het niet anders omschrijven.

Ik kijk naar de drie oude mensen in de omlijsting van een moderne torenflat,  mijn tante en moeder zonder enige vrees leunend tegen het glas van het balkon, ik moet even slikken als ik naar het water ver beneden me kijk, de hoogte heeft de boten gereduceerd tot speelgoedbootjes, kijk dan naar de zussen en neem een foto, en nog een. Mijn tante Miep (bijna 80) heeft haar armen stevig om mijn moeder geslagen, en ik zie, net als bij haar man Jaap, dat ze blij zijn met ons bezoek. Het is een mooie dag, niet alleen qua weer.



Ik ben degeen die lang geleden het contact met Jaap en Miep aanhaalde door gewoon een keertje pontificaal bij hen op de stoep te staan toen zij in de buurt van de Smeetlandsedijk woonden. Mijn oom deed de deur open en ik zal nooit vergeten wat hij naar binnen riep: "Miep, kom eens kijken, door de Here gezonden". Dat vond ik eerlijk gezegd een beetje teveel eer, ik ben niet religieus opgevoed en ik schrok een beetje van zijn woorden. Maar het was meer dan goed, het bezoek deed me goed en hen ook. Zij hadden inmiddels een zoon verloren, en erg genoeg wisten wij dat niet eens.

Het contact tussen mijn moeder en Miep werd door mijn bezoek een beetje aangehaald, maar niet veel, het bleef bij een kaartje nu en dan. Ieder had zo zijn eigen sores en, niet onbelangrijk, mijn moeder woonde helemaal in Groningen. Jaap en Miep zouden in hun leven veertien keer verhuizen maar bijna altijd in Rotterdam wonen. Zuid.

Misschien kwam het omdat mijn ouders, zussen, zwagers en broertje al rond mijn twintigste in het noorden waren gaan wonen, ik niet, en dat ik toen ik wat ouder werd contacten wilde aanhalen met mijn verdere familie, tantes, ooms, die net als ik nog in de Randstad woonden. Ook mijn tante Janny belde ik op, kletste misschien wel twee uur met haar en uiteindelijk bracht ik op een dag mijn moeder naar haar toe. Maar Janny, de kordaatste, ongeduldigste, en beslist minst tactvolle van de drie zussen leek continu uit te dragen dat zij ons niet nodig had. Zij had haar nieuwe familie gevonden in haar schoonfamilie, de vrienden van de voetbalclub, ze was gelukkig geweest met haar Lou die zo lang hij leefde haar grootste vriend en kameraad was. Waarom nu dan na al die jaren weer die zussen opzoeken? We begrepen het wel, en lieten het hierbij. Maar Janny zou wel altijd kaartjes blijven schrijven, net als mijn moeder. 

Janny is degeen die in tegenstelling met mijn moeder of Miep altijd contact met hun vader heeft gehouden. Miep kende hem amper, en mijn moeder ... ach, ook zij had hem zelden in zijn vaderrol gezien. Wel zijn mijn moeder en ik naar zijn crematie gegaan, maar we kwamen tot Janny's boosheid een half uur te laat, iets wat ik achteraf wel passend vond bij die mankerende familierelatie.
Het contact tussen Janny en mijn moeder bleef ook daarom bij een kaartje met kerst. Een fraai zelfgemaakt kaartje, dat wel. De laatste kerst kregen wij nog zo'n kaartje, in het begin van dit jaar (2011) overleed Janny, totaal ingezakt door de botontkalking, veel pijn lijdend, maar nooit klagend.
Het contact met Jaap en Miep is gedurende de laatste jaren een stuk beter geworden, ook doordat wij weer contact kregen met een paar van hun kinderen, een neef en twee nichten waarmee wij vroeger speelden toen zij aan de Lepelaarsingel woonden. Vijftiger jaren.

We nemen afscheid van Miep en Jaap. Miep loopt nog even mee. Later zien we hen beiden, twaalf hoog, als mini-mensjes op hun balcon in die enorme flat staan zwaaien terwijl wij over het fietspad naar de parkeerplaats terug lopen. Het is zeldzaam warm weer voor eind september, de wind is warm, de geluiden vertrouwd, eigenlijk zouden we hier nog uren op een bankje willen zitten, kijken naar het water en de boten, maar we moeten verder.

Na het bezoek aan Jaap en Miep reden we weg uit de omgeving die mijn moeder zo goed kent, en niet meer zo goed kent. Rijdend noemde ze de haar bekende punten op, wees met haar vinger naar waar ze vroeger als kind de hoek omliep naar de Waalhaven, pier 7, waar een strandje was, haar moeder een tent had (waar ze alleen overdag gebruik van mochten maken), en waar ze samen met meer familieleden, haar tante Jo, neven en nichten, een buurvrouw en haar kinderen, regelmatig kwamen zwemmen. Niet verder dan de boeien want daar begon de vaargeul.
"Er lagen als we naar pier 7 liepen allemaal rijnaken langs de kant, en daar", ma's vinger tikt even tegen het zijraam "was het vliegveld Waalhaven". Ik peins, om mij heen zeeën van auto's en industriegebied, waar het vliegveld was torent een gebouw op, en ik denk terug aan de oude foto die ik een half uurtje geleden nog in mijn vingers had: een kluit kinderen, nog net zichtbaar een dek van een schip, wat bomen.

Pier 7. Op de foto zittend rechts Miep, tweede van rechts staand is Janny. Mijn moeder zal de foto genomen hebben.
Onderste foto: derde van links Miep, achter haar mijn tante Anna, dochter van tante Jo Streefkerk.




Ma wil nu we in Rotterdam zijn naar het kerkhof aan de Charloisse Lagedijk, ze denkt zeker te weten dat het graf van haar oma, moeder van haar moeder, daar nog moet zijn, Hinderkie Appeldoorn. Het was een gekocht graf, dus het moet er nog zijn, bleef ze maar volhouden als ik tegen haar zei dat zelfs gekochte graven na een tijdje geruimd worden. "Nee, dit graf niet", zei ze dan.  Ik bereid haar toch voor op een teleurstelling als we eindelijk na veel omrijden aan de goede kant van de Charloisse Lagedijk staan (in twee stukken gehakt en daardoor doodlopend, wat ik nogal een brute ingreep vind van een mooi oud stukje Zuid). Het is al laat, de zon zakt snel, maar voor ons zien we een groot gesloten hek van de begraafplaats maar het kleine hekje ernaast staat open. Het is stil, geen mens meer te zien. Overal volle afvalbakken waarin cellofaanpapier, oude bloemen en linten.

Ik pak de rollator uit mijn auto en ma duwt nog voordat ik mijn tas gepakt en de auto afgesloten heb, resoluut het ding over het lastige grind van de begraafplaats. Ik loop achter haar aan, zie het warme avondlicht over de oude bomen strijken, zie de grootte van de begraafplaats, en ik twijfel hevig of we, mocht het graf er nog zijn, het wel kunnen vinden voordat het te donker is.
Aan het eind van de begraafplaats doemt een enorme muur op, de geluidswal van de A15, we lopen er recht op af, beiden in de overtuiging dat het graf dat we zoeken ergens achteraan moest zijn.

Ooit was ik hier al eens uit nieuwsgierigheid, samen met mijn zus. Een mooi fietstochtje toen, en geen gedaver van een rijksweg. Bomen en velden, een oude kronkelende weg, dat is wat ik mij herinner. We vonden het graf na veel zoeken, bijna vijftig jaar geleden inmiddels. Toch is het of deze begraafplaats bekend is, en zowel ma en ik kiezen hetzelfde pad om uit te lopen. Een haas schiet voor ons tussen de buxushaagjes door, wij lopen het pad af, 'ergens achteraan' is de enige ingeving die ons beiden leidt.

De zon zakt snel, en ik loop wat vooruit en op een gegeven moment, misschien geïnspireerd door mijn oom Jaap die nog steeds uit de bijbel citeert en dat dus ook tijdens ons bezoek deed, hef ik mijn armen, draai ik mijn handpalmen naar boven en denk hardop: "nu zou ik wel een beetje hulp kunnen gebruiken", maar er valt nergens opeens een lichtstraal op een grafsteen en ik voel me niet bij de hand genomen.
Ik besluit naar het eind van de begraafplaats te lopen, zet een paar stappen, "nee!", denk ik opeens, doe een paar stappen terug en loop een van de tientallen zijpaden in. Stop. 
Mijn ogen gaan nietsziend over de graven, eerlijk gezegd is het me zelfs even ontschoten hoe mijn moeders oma (opoe) heette. Mijn aandacht gevangen door het fraaie avondlicht zie ik rondkijkend mijn moeder in de verte een beetje ontmoedigd op haar rollator hangen. Dan gaan mijn ogen over de steen waar ik pal voor sta en ik lees verbaasd: 't Gilde ! en dan : Appeldoorn ! eerder weduwe van Boes ! Pas dan weet ik weer welke naam ik zocht. Ik zwaai naar ma, wijs naar de steen, en dan komt mijn moeder naar me toe. We zijn allebei verbaasd dat ik opeens daar voor het graf van haar opoe sta. Alsof ik toch hulp gekregen heb.

Later, in de auto, zit ik na te denken over de dag, over ma's ouders. Waarom praat mijn moeder zo vaak over opoe, en veel minder over haar moeder? Het is niet dat haar moeder geen fijn mens of goeie moeder was, integendeel, niets als goeds. Maar ik zei het al, thuis was hun vader zelden aanwezig, later scheidde mijn oma van hem, dus ze was arm. Geen-man-dus-Steun-arm. Voedsel- en kledingbonnen, veel verhuizen omdat de eerste week huur gratis was. En met verhuizen bedoel ik een platte handwagen huren waarop de matrassen en de tafel/stoelen werden gebonden.
Oma was altijd aan het werk om haar drie meiden van nette kleren en eten te voorzien, en het nakomertje Miep trok altijd met haar op, waar ze ook naar toe ging. (oa op de fiets naar Groningen in de oorlog).

Mijn moeders opoe was welgestelder mede dankzij haar tweede huwelijk, woonde boven het café aan de Katendrechtse Lagedijk dat haar zoon Kees, broer van mijn oma, runde. Daar kwamen de kleinkinderen soms douchen, want verder had niemand een douche. Mijn moeder was er in huis al voor en gedurende de oorlog. Met haar opoe werden ijsjes gegeten, soms een perzik en heel soms een gebakje. Dat is misschien het antwoord waarom mijn moeder vaak over haar opoe spreekt. Opoe maakte de jeugd van mijn moeder fijn, ondanks alles.

We kijken nu, 60 jaar na haar dood naar haar grafsteen, naar de verweerde afbeeldingen van opoe en haar tweede man. Beide goede mensen die deelden wat ze hadden.
"Mijn opoe" hoor ik ma naast me zachtjes zeggen.



De letters niet meer zwart, maar de grijze steen is nog gaaf. Het witte grind is bijna geheel verdwenen en ligt in een vuil hoopje tussen mos en blad. Buxushaagjes die er vroeger niet waren omlijsten deze oude graven, daarmee ook een barriére opwerpend. Ik stap over het buxushaagje heen om dichter bij het graf te kunnen, wel in gedachten excuses aanbiedend voor mijn ongepastheid, mijn vingers moeten over de steen gaan om te voelen wat de exacte geboortedatum van ma's opoe was, vijf of zes mei? Zes. Ik maak een foto en zie dat dankzij het avondlicht de letters op de foto beter te lezen zijn.
Dan zegt ma: 'zullen we maar weer weggaan'? Ja, het is prima om even in gedachten terug te gaan, maar er valt ook nog te leven, naar huis te rijden. Dag meester 't Gilde, dag opoe en overgrootmoeder, dank voor de goede zorgen.

Juist omdat er ook nog te leven valt, knal ik onderweg naar huis onverwachts bij mijn lieve vriendin naar binnen, in Hendrik-Ido-Ambacht. De auto scheef en verkeerd geparkeerd achterlatend loop ik naar hun woning, mijn moeder aan mijn arm. Het is al laat en we zijn wat moe, maar ik wil zo graag even Marrie en Chris gedag zeggen.
Een kort feestje, maar rijk. Even zitten, nee geen tijd voor thee. Mar slaat opeens op mijn been, blij. Ik sla mijn arm om haar heen, trek haar even tegen me aan. Kijk naar haar en zeg na zo'n vijf seconden: 'zo is het zeker wel weer genoeg?'. Ze knikt, ik laat haar los, maar het glimlachje om haar mond zegt genoeg. Een dikke kus op haar wang drukkend nemen we weer afscheid, we moeten nog zo'n drie uur naar huis rijden. Alles is met dit bezoekje aan Mar weer op zijn plek gevallen, het verleden is weer verleden, en ik ben gewoon blij, met haar liefde die vriendschap heet, en met het nu nu nu.



Brieven oma - februari 1945.