Keesje is kwijt. En daar maak ik me flink zorgen over. Keesje is de kat van de buurvrouw, buurvrouw is op vakantie, ik verzorg Kees en de plantjes.
Ik heb hem nu al sinds dinsdag niet meer gezien, woensdagavond laat meende ik dat ik hem langs de slootrand zag lopen, maar zeker weten ….? Nee. Overdags staat er een raampje open, en als Keesje de hort op geweest is komt hij vaak overdag vanzelf binnen, eet wat, slaapt en vertrekt weer zonder dat ik hem gezien heb. Maar het etensbakje vertelt dat hij er wel geweest is. Eergisteren bleef het eten onberoerd, en ook gisteren. Ik zoek de slootranden af, de tuinen, vraag bij de buren, nee, Keesje is niet gezien. Een gemene steek schiet door mijn hoofd en nestelt zich als een zeurende hoofdpijn, ik ben erg ongerust.
Keesje is een verhaal apart. Een paar jaar geleden werd ik ’s avonds gebeld door een vriendin die een anderhalve kilometer hier vandaan woont. Er waren weer jonge katjes gedumpt, wilde ik helpen vangen? Natuurlijk ging ik direct, want het werd snel donker. We vonden geen katjes, wel zag ik hoog in een boom eentje zitten, maar we konden er niet bij en inmiddels werd het knap donker. Morgen zouden we weer proberen, kattenbrokjes lieten we achter om hen aan deze plek te binden. De volgende morgen: niets, niet een katje meer gezien.
Het zal een maand later zijn geweest toen ik een mank jong katertje in de tuin bij mijn moeder zag lopen, en ik meende hem te herkennen als het katje dat in de boom had gezeten. Een prachtige vacht, grote groene ogen, op drie poten lopend, schuw. Als wij vanachter de keukendeur maar bewogen schoot hij al weg.
Het werd winter. Regelmatig kwam het katje langs, maar liet zich niet binnen lokken, hij at het eten dat mijn moeder buiten neerzette op en verdween. Binnen sloeg mijn moeders kat tegen de ruiten om hem weg te jagen, maar hij liet zich niet door een kat wegjagen, het was de mens waar hij bang van was. We vermoedden dat hij een schuilplaats had gevonden in de stal bij de buren, en dat klopt, bleek later, er loopt nu een prachtige rode zoon van hem rond die daar een thuis heeft gevonden.
Toch, toen het lente werd en de keukendeur regelmatig openstond sloop dit manke katertje op zijn buik naar binnen, at de brokjes op van mijn moeders kat, en schoot weer naar buiten.
Mijn moeder waarschuwde me op een gegeven moment dat “Kees”, zoals ik hem inmiddels had genoemd (omdat hij ongecastreerd was en continu vocht en achter de vrouwtjes aanzat) er ernstig aan toe was, hij werd kaal, liep nog steeds op drie poten. Hij kwam aanhobbelen toen hij de keukendeur hoorde, een voorpootje tegen zijn borst gedrukt, bleef op een afstandje zitten wachten. Ik pakte een schaaltje blikvoer, ging op het stoepje zitten en zette het eten een metertje van me af. Op zijn buik door het gras sluipend naderde hij het eten, en at, telkens opschrikkend en even wegschietend, dan weer terugkomend, een paar grote happen nemend, etc. Hij keek telkens naar me, maar ik verroerde me niet, praatte wel tegen hem.
Zo gaf ik hem een paar dagen eten, ondertussen kon ik hem goed bekijken en de staat waarin hij verkeerde was inderdaad erbarmelijk. De kale plek begon boven zijn ogen en eindigde in zijn nek en was bedekt met korsten en teken. Hij wende aan me. Hij at, en toen ik mijn hand optilde en hem aan mijn hand liet ruiken ging hij niet weg. Ik streelde heel voorzichtig de zijkant van zijn kop, er voor zorgend dat ik zijn zicht niet belemmerde. Dat vond hij goed. Zo, terwijl hij zijn maaltijden kwam ophalen, haalde ik alle teken weg, zo’n dertig stuks. Een walgelijk karweitje trouwens, dat Kees alleen onderging terwijl hij at. De kale plek herstelde snel en hij lag graag in de buurt van de keukendeur in de aarde te rollen. Regelmatig aaide ik hem, zocht teken op, en dat vond hij allemaal goed. Zelfs toen hij een enorm abces boven zijn oog kreeg vond hij het goed dat ik hem hielp, een nog walgelijker karwei dan teken verwijderen waar ik niet over zal uitweiden.
Op een avond belde mijn moeder me op, Kees was bij haar de zolder opgegaan en durfde niet meer naar beneden. Ik ging kijken, maar op de enorme zolder kon ik hem niet vinden, hij hield zich doodstil. Ik zette eten onder aan de trap en bedacht dat ik hem het beste aan de dierenambulance mee kon geven, immers, de zomer was bijna om, en zowel ik als mijn moeder had al een kat, katten die niet met Kees op konden schieten.
De dierenambulance kwam, maar zei dat ze alleen een kooi konden neerzetten, vangen, en euthaniseren, want zo’n wilde kat had geen enkele kans.
Ik bedankte hen, ze gingen weg. Het leek me het beste om de deur naar buiten open te zetten, Kees te lokken met voer, en dan te voorkomen dat hij weer (zoals hij telkens deed) naar boven de zolder opschoot, liever buiten dan dood, dacht ik.
Gehurkt onder de zoldertrap wachtte ik Kees op, maar hij was niet gek, hij kwam niet. Mijn geduld werd hevig op proef gesteld. Uiteindelijk lukte het door hem de stuipen te laten schrikken toen hij kwam eten en ik als een dolle tussen hem en de trap sprong. Hij koos de andere uitweg: naar buiten.
Buiten ging hij weer zijn eigen gang, vechtend met de buurkatten, regelmatig op drie poten aankomend, met scheuren in zijn oren, etend bij de keukendeur, geaaid en uiteindelijk zelfs opgetild wordend door mij.
Toen hij tam genoeg was heb ik een kooi opgehaald bij het asiel, Kees gevangen en bij het asiel afgegeven. Niet om dood te laten maken natuurlijk, maar om te laten castreren, daarna zou ik hem weer ophalen.
Zo gezegd zo gedaan, Kees werd gecastreerd, en ik wachtte op hem toen hij “geholpen” was, zag zijn sterke grote katerslijf hulpeloos op zijn rug naar buiten gedragen worden. Hij ging mee naar huis waar hij nog een dag in een bench heeft gezeten om te herstellen, blazend tegen mijn kat en de honden. Toen liet ik hem weer los. Inmiddels was het herfst.
Mijn buurvrouw kwam bij mijn moeder een bakje koffie drinken. Gezeten aan de keukentafel zagen ze hoe Kees zijn eten op kwam eisen, zich languit rekkend tegen de glazen deur, mauwend. Mijn moeder deed de deur open, gaf hem eten en zei tegen de buurvrouw hoe erg ze het vond dat deze lieve kat geen huis had, en dat de winter naderde.
Buurvrouw wilde hem wel hebben, maar hoe doe je dat met een kat die gewend is buiten te zwerven?
Ik kon hem inmiddels heel goed oppakken, dus ik deed Keesje in een mandje en bracht hem naar de buurvrouw, zo’n 200 meter verderop en zei tegen de buurvrouw: hou hem een paar dagen binnen! Kees zat echter binnen een paar uur weer bij mijn moeder voor de keukendeur.
Dus bracht ik hem nogmaals weg, en weer was hij zo terug.
Ik soebatte tegen de buurvrouw dat ze hem echt even binnen moest houden, maar ze vond het zielig, hij wilde zo graag naar buiten en schreeuwde in huis. Tja.
Maar, de buurvrouw ging op vakantie, ze vroeg of ik haar plantjes water wilde geven. Ja hoor, dat wilde ik. Ik zwaaide de buurvrouw uit, ving Kees, zette hem in haar huis en gaf hem daar eten. Hij sloop de zolder op, net zoals hij dat bij mijn moeder had gedaan. Maar telkens als ik kwam was het eten op.
Na een weekje kwam de buurvrouw weer thuis en vertelde ik dat ze een kat had. Keesje is nooit meer weggegaan, slechts heel zelden brengt hij een bezoekje aan de keukendeur van mijn moeder. De buurvrouw is dol op hem, en hij op haar.
Ik zorg sindsdien altijd voor Kees als de buurvrouw op vakantie is, en hij gedraagt zich als een volwassen kater, gaat en komt wanneer hij wil.
Maar nu is hij echt weg. Al drie dagen zoek ik hem. Het eten dat ik neerzet vind ik onberoerd terug. Buren hebben hem al dagen niet gezien.
Omdat ik geen rust heb besluit ik om met mijn computertje in het huis van de buurvrouw te gaan zitten, misschien als hij hoort dat er iemand is ….?
Zo gebeurt het dat, terwijl ik mijn spulletjes installeer op mijn buurvrouws tafel, de dikke rotzak opeens achter me staat te mauwen, hij strijkt langs mijn benen en vertelt ondertussen dat hij mij telkens misliep. Ik mopper op hem, maar ondertussen gaan mijn handen over en door zijn dikke vacht, en hij beloont me door op zijn rug te rollen, zijn prachtige roodgekleurde buik te laten zien, met zijn pootjes zachtjes mijn handen te pakken, naar zich toe te trekken en me zachtjes te bijten. “Ik hou ook van jou Kees”, zeg ik, en terwijl ik dit schrijf vlijt hij zijn grote lijf naast me op de tafel, en valt in slaap.