maandag 19 september 2011

Termunterzijl.


Karel belde: gaan jullie mee zeehondjes kijken? En daarna een visje eten? Ja, maar we moesten snel zijn, want het moest bij laag water, dus direct de deur uit. Marijke en Har waren ook gebeld en ze namen hun gasten uit Australië mee. Leuk om hen een stukje Groningen te laten zien dat ... ja, wat is? Een bijzonder stukje wereld.

Nu denkt iedereen dat we naar Pieterburen gingen, nee zeg, wij gingen naar zeehondjes in het wild kijken. We hadden afgesproken op een dijk, het gebied had een naam maar ja, namen van plaatsen en ik samen, op de een of andere manier mixt dat niet goed. Het dorpje dat er lag heette in ieder geval Termunterzijl. Het was even zoeken, zelfs voor doorgewinterde reizigers als Hen en Karel, maar toen beklommen we dan de dijk om bovenop naar het uitzicht te kijken. Mooi, ondanks industrie, veel windmolens, aan de overkant Duitsland. Karels vinger wees over het water, naar waar een mooie camperplaats is, en naar rechts waar de Volkswagenfabriek aan het water stond, en nee Tineke, dat lelijke gebouw daar verderop is niet de centrale die Essent illegaal aan het bouwen is aan de Eemshaven, daar keek ik de verkeerde kant voor op.

Jeminee, wat een vreemde plaats, zo fris en open, en tegelijk al die industrie zover het oog reikt. We wachtten op de rest van het gezelschap, zagen langzaam het water omhoog komen en de zandplaten bedekken. De lucht was machtig, indrukwekkend, en dat weerspiegelde zich in de wisselende kleuren van het land, in het water. De felste kleuren groen schoven over het land, het mooist denkbare blauw in de lucht. Dus het wachten op de rest viel niet zwaar, ondanks dat de wind wel wat koud aan ons plukte.

We gingen wat heen en weer bellen, beseffend dat ze het niet konden vinden, wat ik niet raar vond want we stonden op een uithoek van de wereld, en die was alleen bekend bij rijkswaterstaat en wat schapen. Nee, alleen als je het wist was het heel eenvoudig te vinden, en toen ik Har belde met een "hoe moeilijk kan het zijn?" flikkerde hij gelijk de verbinding eraf, er was geen tijd voor grapjes, hij baalde.

Karel wilde naar het dorpje rijden, kijken of ze daar waren, en Peet ging mee. Hen en ik bleven op de dijk, voor het geval ze elkaar zouden misrijden. We maakten foto's van alle groenheid, het glanzen van het water, en keken, naar de koeien, schapen, de nietige figuurtjes van andere bezoekers die even de dijk opliepen.
Mijn telefoon ging, ons 'vermiste' gezelschap was bij de haven gevonden en ze kwamen er aan.
Even later liepen we eindelijk met zijn allen op de dijk, maar, vroegen ze, 'waar waren die zeehondjes nou'?
Het water likte aan de dijk, dus de zandplaat die voor ons neus lag was verdwenen, maar de plek waar zeehondjes gewoonlijk liggen was een klein stukje verderop. We liepen die kant op, zagen aan de ene kant van de dijk de (met Frankrijk vers in het geheugen) in mijn ogen vuile zee met aan de overkant Duitsland, aan de andere kant de groene weiden, grazende bruine koeien en een boerderij die in handen was van Natuurmonumenten (geloof ik).
Er viel een spettertje in mijn nek. Tja, je kan niet vol bewondering naar de pikzwarte wolken staan te kijken en verwachten dat er niets uit zal vallen. We liepen door, en terwijl het een beetje begon te regenen keken we even naar waar gewoonlijk een grote zandplaat ligt. Geen zeehond te zien.

We liepen terug, het regende harder, en toen we nog zo'n honderd meter te gaan hadden ging het regenen zoals we deze zomer al vaker hebben mogen ervaren: met bakken kwam het uit de hemel, schuin, striemend en vermengd met hagel. De Australische gasten staken hun handen uit, als het bij hen regent is de regen warm, en nu voelde het alsof ze met naalden werden geprikt, icy. Welkom in Nederland.
We liepen zo snel mogelijk terug naar de auto, onhandig en ons hoofd schuinhoudend tegen de wind in over het ongelijke gras, nu en dan in de schapenkak stappend, die vasthoudend onder schoenen plakt zo merkten de Australiërs. Gelukkig zat ik in de auto van Karel, niet alleen vanwege die kak, maar Marijke en Har hadden nog even met de verrekijker staan kijken en kwamen pas het laatst terug, en die hadden de sleutel van de auto.
We lachten zoals je lacht als je weet dat je allemaal de sigaar bent, keken naar elkaar, waren allemaal even nat. De ramen besloegen, de kachel werd vol aangezet, we gingen richting dorp: koffie drinken, een visje eten, ergens waar we konden opdrogen. Aan de rand van Karels bril zag ik wiebelende druppels hangen terwijl we bij de dijk wegreden.

Gek genoeg geniet ik van dit soort momenten, het zijn de gebeurtenissen die bij onze familie lijken te horen. Het verdwalen, het te pletter regenen, de panne met de auto, ik zou het allemaal niet willen missen. Achteraf. Het draagt allemaal bij aan de lol van de herinnering, vind ik. Of ben ik gewoon een raar mens?  Ik heb trouwens zo'n vermoeden dat er ook in Australië nog wel over dit buitje nagepraat gaat worden.