donderdag 7 juli 2011

Oud.

We willen allemaal oud worden, maar oud zijn is niet leuk. Tenminste, dat zegt mijn moeder, en die kan het weten want ze is 88 jaar. Het is een pittige tante, en ze is niet een erg complimenteus of dankbaar type. Dat hoeft ook niet, al kan ik ze wel eens achter het behang plakken. Maar de laatste tijd gaat ze inzien dat ze het niet zo slecht heeft, qua aandacht dan. Af en toe zegt ze: dank je wel, of zegt ze dat ze het fijn gehad heeft als je met haar op stap bent geweest.
Rond het middaguur ging ik naar haar toe, nam de honden mee. Voor de deur stond een onbekende auto. Bezoek, vast van haar geloofsgenoten, die haar regelmatig opzoeken.
Ik stak mijn hoofd om het hoekje, zag het bezoek, een echtpaar, aan de keukentafel en ik zei dat ik later wel terug zou komen.
'Nee nee', riepen ze in koor, 'kom binnen'.
Ik schaarde me wat terughoudend aan tafel, en het gesprek ging over het drukker wordende verkeer, het verhuizen naar het noorden, over rijbewijzen, auto's, landbouwvoertuigen, mentaliteit, kortom, heel 'Blik op de Weg' kwam op tafel.

Na een half uurtje stond het stel op, mevrouw hoestte wat, haar man, de drukste van het stel, vertelde dat zijn vrouw longkanker had, maar dat het al drie jaar heel goed ging. De vrouw, die tot dat moment amper een woord had gezegd, zei: "het is net of ik met een tijdbom leef! "
'Ja', zei ik, 'dat kan ik me voorstellen'. Ze ging verder: 'Als jij hoest denk je dat je een verkoudheid hebt, als ik hoest denk ik dat het weer mis is, het beheerst mijn leven, je bent nooit meer vrij!'. De man begon nog een voorbeeld aan te halen, maar dan over zichzelf, ook niet vrij van kanker. Ik wist er niet veel op te zeggen.

We zwegen even terwijl de jassen werden aangetrokken, en ik zei van de stilte gebruik makend tegen mijn moeder: 'zullen we een pannenkoekje gaan eten?' Haar oude blauwe ogen keken me blij aan en even keek ze ook de bezoekers aan, alsof ze toestemming wilde vragen.
'Goed idee', zei het bezoek, 'neem het ervan', en ze benadrukten hoe fijn het is als je goed met elkaar kan opschieten als familie, 'zelfs in de Waarheid komt regelmatig ruzie voor'. Voila, en dat uit de mond van een Jehova's Getuige zelf.

Wat later reden ma en ik, honden achterin, door het fraaie gebied rond Wedde, aten buiten zittend op het terras van de pannenkoekboerderij een appelpannenkoek en ontmoetten daar nogmaals geloofsgenoten van mijn moeder. Of de duvel er mee speelde.

We wandelden terwijl donkere regenwolken boven ons hoofd samenpakten langs het Mussel AA-kanaal. De honden liepen blij rond, Davo at een dooie vis op, Jip ging even zwemmen.

Ma zette ik een uurtje later thuis af, ze was moe en ging even liggen en ik was op tijd thuis om de hangmat binnen te halen, de wolken hingen inmiddels dieppaarsgrijs boven mijn hoofd. In de verte zag ik de buien vallen.
Met de hangmat nog in mijn armen hoor ik een stem, ik kijk om en zie mijn buurjongetje staan. Prachtig joch, donkere ogen met lange wimpers, de helft van een tweeling ('dubbele dooier' hoor ik mijn vriendin in gedachten zeggen).
'Hee' zeg ik, 'hoe is het met jou?'.
'Goed', krijg ik als antwoord. Ik bewonder zijn fiets, en hij legt uit dat het nog dezelfde fiets is, maar hij heeft een nieuwe lamp erop. Hij tikt even op de futuristische lamp.
'Hoe oud is je moeder?' vraagt hij dan. Vanbinnen lach ik, de tweeling heeft iets met leeftijden en met ouderdom, ze hebben me al meermalen gewezen op het feit dat ik al met een been in het graf sta. '88' antwoord ik.
'ACHTENTACHTIG!' Hij spert zijn ogen in ongeloof open terwijl hij het zegt. 'dat is wel HEEL ERG oud'.
'Ja, oud he?'.
Hij vertelt dat zijn vader en moeder het er gisteren over hebben gehad, hoe oud hun buurvrouw mijn moeder, nou moest wezen. Nu begrijp ik waarom hij hier staat, hij wil duidelijkheid in de zaak hebben.
'Hoe oud ben jij?' vraag ik.
'Negen'.
Dan vraag ik aan hem of hij weet hoeveel jaar verschil daar tussen zit. Hij draait zijn ogen naar opzij, naar boven, hij krabt zelfs even op zijn hoofd, maar dan weet hij het, 79 jaar! Ik zie dat hij het getal amper kan bevatten. Zijn dagen duren een eeuwigheid, en de jaren willen maar niet voorbij voordat hij op de trekker van zijn vader mag rijden.
De eerste druppels kletsen in mijn nek, mijn buurjongen zet zijn voet op de trapper en zonder te groeten, maar met wat te vertellen, fietst hij naar huis.