vrijdag 23 januari 2015

Op reis.


'Het is voor jou" zegt iemand van het groepje waarmee ik in de zon zit, me haar telefoon overhandigend. Ik pak de telefoon aan en ik hoor dat het Marrie is. Ik ben blij om haar stem te horen, en tegelijk is het zo vertrouwd. Ze zegt dat ze op vakantie gaat, was het veertien dagen of verzin ik dat nu? Nee, ik geloof dat ze dat zei. Hoe dan ook, ze zegt dat ze op vakantie gaat en ik zeg daarop: wat fijn, wat wordt het voor vakantie? toch niet in de voetsporen van Marrie? "Nee" zegt ze. En dan voel ik dat ik iets heel erg, HEEL ERG verkeerds gezegd heb, ik weet nota bene dat ze dood is en het is of ik haar dat met mijn opmerking …. ja, wat, duidelijk heb gemaakt? Ik voel dat ik echt heb geblunderd, er valt een naar gevoel over me heen en ik ga draaikonten:  zo had ik het niet bedoeld, ik had willen zeggen: ga je naar een nieuwe bestemming …. maar de lijn blijft stil, ze zegt niets meer. Toch denk ik nog dat ik verbinding heb, er ruist iets in de lijn, en ik zeg: Mar? Marrie? en dan, terwijl ik mezelf wel kan schieten om mijn stomme, ondoordachte opmerking: .. "ik praat gewoon door hoor, ik denk dat je me nog steeds hoort, Marrie ….? ZO bedoelde ik het niet, ik bedoelde te zeggen: ga je naar een plek waar je nog niet geweest bent ….. ". Maar ze zegt niets meer of de verbinding is verbroken, het blijft stil.

Dan besluit ik om haar terug te bellen, besef dat dat niet kan met dat rare ding in mijn handen en overhandig de vreemde telefoon weer aan de vrouw naast me. In mijn tas zoek ik naar mijn eigen telefoon, in mijn zakken, niets, ik heb hem niet bij me. Paniekerig graai ik weer door de rommel in mijn tas en begin bozig een beetje heen en weer te rollen, warm, veel te warm. Jip ligt onder het dekbed, zodra ik me omrol voegt hij zich weer tegen mijn benen en rug ….. naast me hoor ik een berichtje op mijn telefoon binnenkomen, nu weet ik zeker dat ik droomde, de verbinding met Mar is echt verbroken, verdomme verdomme.
Klaarwakker ben ik, het is vrijdag, de grijze container moet naar buiten en als ik naar een kier tussen twee gordijnen zoek zie ik dat het echt nog heel donker is. Ik voel de kou van de slaapkamer, maai boos met mijn armen, sla en veeg op en over het laken en dekbed, slinger dan mijn benen uit het bed en ga plassen.

De vloer in de badkamer is koud, alles is koud, ik trek het raampje dicht en met het klapje van hout op hout vervagen de geluiden van de onrustig kakelende buurkippen. In de spiegel staar ik naar een bleek figuurtje, haren woest overeind, een roze nachtponnetje. Het water is koud, de zeep ruikt sterk. Ik denk altijd aan mijn moeder als ik mezelf in een spiegel zie. Is het omdat ik wat trekken van haar herken? Of is het nu omdat ik roze draag? In ieder geval waren we altijd even bleek. 'Bleekscheet' is mijn middle name. Mar kneep en sloeg me regelmatig op mijn wangen om er wat kleur in te krijgen. Ik hoor ergens ver weg een hond blaffen. Een auto rijdt zacht ruisend voorbij. De wereld wordt wakker.

Ik droog mijn handen en loop terug naar mijn bed, schuif onder het dekbed waar ook Jip nog tevreden zuchtend ligt.
Dan denk ik aan het berichtje dat binnenkwam. Dat is vast Peter. Hij is echt op reis, zit in de Thalys richting Parijs. Ik ga weer rechtop zitten en pak mijn telefoon, ik lees dat hij poffertjes zit te eten in de eerste klasse. Even zie ik hem en de trein helder voor ogen, de blauwe stoelen die samen met het kunstlicht een beetje spookachtig lijken, de enorme snelheid die ondanks de stilte toch voelbaar is, het landschap nauwelijks zichtbaar achter de spiegelende donkere ruiten. Thee en poffertjes. Ik typ een berichtje terug en wens hem een fijne reis.