Vertrek uit Grollo, zaterdagmorgen: Onze kamer was kaal en sober en ontbeerde iedere blijk van warmte of meedenken met de reiziger, maar het uitzicht had ik graag meegenomen. De dubbele balkondeur in onze slaapkamer bood een prachtig uitzicht. De zon stond in deze kamer toen we donderdag laat in de middag aankwamen en de eerste minuten hebben we naar buiten staan kijken. Alleen een wandelpad strekte zich uit in de verte, en als je goed je best deed kon je ook in de verte langs de bosrand weer wat paarden zien staan. Schapen met lammetjes liepen rechts, hun blatende stemmetjes klonken helder gedurende het vallen van de avond. De lucht kleurde prachtig, de geluiden verstomden en alleen nog wat merels zouden nog te horen zijn. Wij werden er ook stil van.
Ik schreef het al, ik ontbeerde de afgelopen dagen een internetverbinding, wat zeg ik, ik ontbeerde een computer. Mijn blog bijhouden was onmogelijk. Mijn schriftje, stut en steun in deze dagen, vermeldt alleen wat gereden kilometers, wat verwijzingen naar ontmoetingen.
Tweemaal ontmoetten we Brabanders. De eerste maal zaten ze achter ons terwijl wij in Grollo in een restaurant onze pannenkoek nuttigden, twee stellen van gevorderde leeftijd. Gaandeweg kreeg ik medelijden met de mannen want de dames waren aan het roddelen, en er zat iets geslepens in. Het misleidend zoete taaltje was doorspekt met: da ha'k nou nie docht van hem/haar. Ze vervolgen (naar elkaar toe gebogen): Want hoe lang is ze nou dod? Twintig jaar. Ja, haar moeder, die zette ieder jaar een advertentie, maar haar broer, dat die nou na twintig jaar schrijft: ze wordt nog steeds gemist, daa haa'k nou nie docht. Want zeg nou zelf .....
De mannen aten, dronken, hielden er zich buiten, wisselden soms een blik of een woord. Het onderwerp veranderde, en ik hoorde: jammer hoor, het was zo mooi ... dat vind ik smerig ... heel vies ... laag betegelen ... da's geen gezicht ... er kan net een voet staan .... of je .... nee ....neee, die grieze tegeltjes zijn afschuwelijk.
Dan komt de uitbaatster aanlopen met de rekening, de dames gaan een voor een naar het toilet voordat ze hun jas aantrekken, opzij kijkend glimlachen ze vriendelijk naar ons. Dan staan ook de heren op, een van hen kromt even zijn rug, trekt even hard zijn schouders naar achteren voordat hij zijn jas aandoet. De andere man strijkt zijn dunne haren goed voordat hij een pet opzet. Dan volgen ze hun vrouwen naar buiten.
Een andere Brabants stel ontmoetten we bij het Nije Hemelriek. Zij komen aanfietsen terwijl wij onze fietsen net van het slot halen. Direct hebben we het over het weer. De bui die op het dak roffelde terwijl wij aan de koffie zaten, die hadden zij vol over hen heen gekregen. Hun rode gezichten en natte haren getuigen. We vertellen waar we vandaan komen, ze dachten al ..... Rotterdam, wij hoorden al dat zij Brabanders waren.
Binnen no-time vertelt ze over haar nieuwe knie, over waar ze vandaan komt (dat zit nu vol met Rotterdammers verzucht ze) en hoe mooi ze Drenthe vindt. Het is zoals het bij haar vroeger thuis was. Ze kwam van de boerderij, woonde helemaal achteraf. Ooit. Als kind zijnde. Ze zou best in Drente willen wonen, zo prachtig, maar ja, de kinderen he. Ondertussen praat de man met Peet, allebei technische mannen dus ze hebben het over auto's, machines en over korter werken.
Ik zeg tegen de vrouw: erg he dat die Rotterdammers met hun grote bekken jullie gebied zo hebben overgenomen. Nou da's zeker, zegt ze fel, maar ik laat me niet ondersneeuwen hoor!
Goed zo zeg ik. En we praten nog even door, totdat we alles weten over elkaars fietsvakantie, over kunstknieƫn, het werk van haar man, haar kinderen, die rotcomputers, en onze fietsen (zit dat nou wel lekker, fietst dat nou wel fijn?). Leuke warme mensen zijn het. Als we wegrijden roep ik nog: laat je niet ondersneeuwen door die Rotterdammers he. Ze lacht al haar tanden bloot, haar hoofd even in haar nek leggend en een gebaar met haar hand makend van: gekke meid. Iets verderop de bocht nemend zie ik dat ze nog steeds bij de ingang staan, kijkend, zwaaiend, wij zwaaien terug, vanaf onze rare fietsen.
's Avonds eten we 'bij Gerrie' in Grollo, een restaurant waar we eerder al een pannenkoek hadden gegeten. Dan fietsen we naar het dichtbij gelegen logeeradres, het op het oog comfortabele huis waar de garage muf ruikt, de trap onbegaanbaar steil is met ongelijke treden en het toilet zo hoog gemonteerd zit dat je tenen zo'n 10 centimeter boven de grond bungelen, de douche lekker warm en het uitzicht adembenemend mooi, alles goed makend is.
Vrijdag's gingen we fietsen via Westerbork en omdat Peet nog nooit in het herinneringspark is geweest, besluiten we ook daar heen te gaan.
De rit was weer schitterend, het weer prachtig, ik zou iedereen zo'n fietstocht door Drenthe gunnen, zo mooi. Maar nabij Westerbork worden we al stil als we in de verte de bewakingstoren zien staan. Een grimmige zeker twee meter hoge verroeste prikkeldraadversperring getuigt van oud maar groot leed. We stoppen. Nu de fietsen stilstaan, het ruisen van de banden op zand of asfalt weg is horen we de vogels zingen, echoƫnd, verder is het doodstil. Zelfs de wind is gaan liggen. Zomers warm is het opeens.
Langzaam fietsen we het park binnen. Er zijn verder geen bezoekers. Hier en daar zijn bloemen gestoken in de duizenden herinneringssteentjes en bij de kromgebogen treinrails liggen twee boeketjes en een door kinderhanden gemaakt monumentje in een hartvorm. Op grote glazen platen staan uitvergroot enkele briefkaarten die vanuit dit kamp geschreven zijn naar thuis. Een tijdje houden we het droog, maar dan moeten Peet en ik opeens allebei huilen. Het is te erg gewoon.
Liefste lieveling, Nu staan we op de weg op de trein te wachten. Het heeft zo moeten zijn schat. We gaan met opgeheven hoofd en de moed erin. Ik kom weer terug hoor schat. Bedankt voor alles wat je voor me gedaan hebt. Ik hoop dat je deze kaart nog ontvangt. ....... groet je ouders en S en H + alle .... .......
Terwijl wij daar in de zon staan te staan, tranen op onze wangen, pakt een windje rechts van deze enorm uitvergrote briefkaart twee dorre bladeren op, wervelt ze samen in de rondte over het gras tot op de weg waar onze fietsen staan, waar ze opgetild worden en in de lucht tegen elkaar aan slaan met een verrassend hard geluid, alsof iemand even in zijn handen klapt, en waaien dan weg. Peet en ik kijken elkaar verbijsterd aan. Zag je dat? zeggen we allebei. Peet wijst naar het gras: daar begon het, ik zag ze in beweging komen, zag je dat? Zag je dat? Ik knik, kippenvel van mijn kuiten tot mijn wangen. Het leek, nee voelde, alsof ook wij de groeten kregen.
Peet en ik denken opeens tegelijkertijd aan iets wat een tijd geleden gebeurde. Hij zegt: ik begrijp opeens .... en ik zeg: ja, ik ook. Het gebeurde lang geleden al. Een bezoek aan Peet's ouders, waarbij Peet's vader opeens emotioneel werd omdat wij in zijn ogen zo luchthartig 'NEE' stemden over het ja of nee meedoen met de Europese Unie. Hij keek uit naar een volmondig JA, het bondgenootschap leek hem zo veilig voor de toekomst.
We fietsten naar het herinneringscentrum dat, in mijn ogen heel gepast, met al zijn herrie en bezoekers een eindje van het park af ligt. We zijn toe aan koffie, aan leven en vinden dat daar inderdaad. Een drukbezette parkeerplaats, geparkeerde bussen, auto's, fietsen. Een buslading kinderen stortte zich er net naar binnen op het moment dat wij een rondje door de tentoonstellingszaal wilden gaan maken, waardoor wij besloten eerst wat te gaan nuttigen in het restaurant. Zwarte servetten met stemmige zilveren letters begeleidden het knapperige broodje met salade. Op de achtergrond hoorden we de kinderen die zich lawaaierig een weg baanden door alle verstilde ellende met de kracht die jeugd heet, ondertussen hun 'vraagstuk' oplossend die ze in hun handen geklemd hadden. Een van die vraagstukken vind ik op een tafel terug, het potloodje ernaast, later, als de stilte weer is teruggekeerd en de kinderen weer zijn vertrokken. Sommige vragen zijn te moeilijk geweest zie ik. Dat snap ik, alle mensonterende dingen die gebeurd zijn, nog gebeuren, zijn te moeilijk.
In een van de zalen schrok ik van een man met een geweer op zijn rug, maar direct besefte ik dat het een statief van een fototoestel was.
De film die gedraaid wordt in het centrum heb ik eerder gezien, maar grijpt me het meest aan. Het laat de transporten zien, de mensen die met hun koffertje aan komen lopen, een zieke vrouw liggend op een soort brancardwagen met grote wielen die naar de goederenwagon wordt gereden, het nietige oude lijf amper zichtbaar onder de deken, een man die zijn vrouw gedag kust, een Duitser of NSB-er die snel langs de rijen loopt, iemand daarin herkent en snel even een hand geeft, dan doorloopt om zijn werk te doen, een ander die bij het zien van de camera zijn jodenster even snel gladstrijkt, iemand die vanuit de wagon nog snel iets zegt tegen de man die de wagon van buitenaf sluit, het kind dat door de kier van de deur kijkt voordat deze gesloten wordt, de kampcommandant die tekent voor het transport, zijn hond die hem aanhankelijk even de hand likt. Ik denk aan hen allen, en zeker aan de man die nog snel iets zei voordat de deur op slot ging. Vroeg hij: doe de groeten aan .... of: laat de klink er vanaf, in godsnaam. Ik kan wel honderd dingen bedenken die ik in zijn naam had willen zeggen. Misschien wel duizend.
Drie potloden liggen her en der in het gras als we weer buiten staan. Want wat moet je als kind met potloden in een computer-tijdperk? En wat vinden ze van zo'n herinnerings- of herdenkingsgebouw, vraag ik me af. Dan stappen we weer op de fiets, aangedaan en wat stil door alles, en even scheur ik in een hoge versnelling, zo hard mogelijk rijdend, ik wil los komen van dit oude leed dat toch zo vers kan voelen. Het doel is nu museumdorp Orvelte.
In Orvelte, zittend in een restaurant, zien we de lucht donker worden, mooi afstekend boven het gerestaureerde verse rieten dak van de buren. Een krentenboom wiegt zijn lentebloemetjes heen en weer. De koffie is er uitstekend en omdat het, gezien tegen het verleden, soms gewoon fijn is om te voelen dat je leeft, besluiten we ondanks de donkere lucht toch verder te fietsen. Daar kregen we geen spijt van, het regende wel, maar heel kort en de zon brak al snel weer door. Rond half zes waren we weer terug in Grollo waar niet zo veel later de regen op onze balkondeuren sloeg, het een paar maal weerlichtte en de donder dreigend aan kwam rollen vanuit de verte.
Zaterdag vertrokken we dus weer uit Drenthe. Ons geluk was op, qua weer. Nu, negen uur 's morgens stortte de hemel haar inhoud naar beneden, in een niet al te erg, maar toch stevig en gestaag tempo.
We hadden eerst nog ontbeten, terwijl naast ons op het bankje de hospita vertelde over haar zienswijze en levenswandel. Een voormalig homeopaat, ooit begonnen als verpleegkundige, thans kruidenvrouwtje met slechte gewrichten. Dat laatste zat in de familie. Sterke spieren, maar slechte gewrichten. Haar huis was beneden uitgebroken en voorzien van een enorme serre die uitzicht bood op haar kruidentuin waar haar appelboom bloeide en veel vogeltjes rondhupten, daarna een stuk land waar paardjes hooi uit een ruif trokken, dan weer land dat zich uitstrekte naar de bossen. Wat een luxe om zo'n uitzicht te hebben. Toch leek onze hospita niet gelukkig, ze wilde er weg, meer 'buiten' wonen met een grotere tuin. Ze praatte druk, alsof we ergens van overtuigd moesten worden, en hoe drukker ze praatte, hoe stiller ik werd, ik kauwde mijn havermout, noten, appel. De thee die ze ons voorzette was heerlijk, op groene basis met verse kruiden, 'Verveine' die ze voor onze ogen van een struikje in haar huiskamer plukte.
Voordat we op de fiets stapten hesen we ons in regenkleding. Al snel passeerden we een witte kleine oldtimer die helaas voor de twee inzittenden een cabrio zonder overkapping was. Ze hadden een enorme paraplu opgestoken die over het voorruitje en aan de achterzijde ook nog ruim over de stoelen stak. Passerend zwaaide ik naar hen, twee kleumende mannen. Wat later reden ze ons voorbij, zachtjes, terwijl ze de flapperende paraplu in dezelfde positie probeerden te houden. Nog enkele oldtimers passeerden ons, een oude BMW, een Maserati? en nog meer onbekends, banden hard sissend op de natte straat. Ze passeerden ook de ongelukkige cabrio die verderop weer stil stond, een van de inzittenden stond nu midden op de weg om de restanten van de paraplu op te rapen. Ze reden ronkend door, onbeschut. Het regende inmiddels aardig hard.
Ruim vijf kwartier fietsten we stil en met het verstand op nul in de regen, windje mee, dat scheelde een berg. Het rook trouwens heerlijk, bloesem, aarde, bos. Sneller dan ik dacht waren we in Gieten, waar we even overlegden over de route. Ik wilde zo snel mogelijk naar huis, een warm bad lonkte.
Het werd droog en dat zou het blijven ook, ondanks alle dreigende luchten. Ik trok mijn regenkleding uit, droogde het stoeltje van mijn fiets dat bizar genoeg enorm veel water vasthoudt en we gingen verder. We fietsten flink door, rijdend door een prachtig gebied (De Breevenen) en waren rond half 1 weer thuis. We spoelden het zand van de fietsen, zetten die binnen omdat er dreigend over het veld een flinke bui aankwam, deden de houtkachel aan, zetten koffie en waren het er over eens: de fietstocht was super geweest, en dit was het beste adres tot nu toe.