maandag 29 augustus 2011

De Klimroos.


Twee liedjes: Dank u voor deze nieuwe morgen, dank U voor deze nieuwe dag, dank u dat ik met al mijn zorgen, bij u komen mag.

en:

Stilte over alle landen in dezen nacht. Vouwen wij tezaam de handen voor deze nacht. Welke zonden wij bedreven, wil de Here ons vergeven. God wil goede rust ons geven in deze nacht.

tekst dankzij Google, want ik wist nog maar een enkel regeltje.

Mijn zusjes en ik waren lid van De Klimroos, een clubje met religieuze grondslag, maar dat gaf niet, we waren van de straat. Ik weet niet eens wat we er deden behalve dat ze er verhalen vertelden over Jezus en zijn discipelen.

Eens studeerden we een toneelstukje in, waarbij ik, omdat ik toevallig een grijs jasje bezat met een bontje langs mijn capuchon, de woorden mocht zeggen "ik ben een eskimo en ik woon in een heel ver land". Ik was zenuwachtig dat ik mijn tekst zou vergeten. Maar het ging goed. Zes of zeven jaar was ik, een kleine eskimo dus.

Met de kerst was er een feest, waarbij we een cadeau kregen, tenminste, als je wekelijks braaf naar de Klimroos was gekomen. Ik kwam niet zo vaak want ik was veel ziek, ik had continu keelontstekingen die er niet om logen. Maar toen het kerstfeest kwam was ik van de partij. Er werd voorgelezen, liedjes werden gezongen en op het eind cadeau's uitgedeeld. Iedereen kreeg een sinaasappel en een boek.
Wat een teleurstelling dat ik een heel dun boekje kreeg, het schoot bijna onder mijn nagel, zo klein en dun was het, en dat terwijl mijn zusjes een prachtig boek met platen hadden gekregen. En ook naar die sinaasappel kon ik fluiten. "Dan had je maar vaker moeten komen", was het verweer van de leidster toen ik ging klagen over mijn flutboekje.
Tot op de dag van vandaag ben ik blij dat ik mijn beklag ben gaan doen, zeer in tegenstrijd met de tijdgeest, want vroeger zei je altijd netjes dankjewel (kindertjes die vragen, worden overgeslagen!).

We gingen zomers een weekje op kamp, mijn zusjes en ik, onder leiding van De Klimroos.

Overdag waren we veel buiten, spelletjes doen, wandelen, en door al dat buiten zijn rammelden we allemaal van de honger.
We zaten op lange houten banken aan lange tafels die op schragen stonden. De entourage deed denken aan Middeleeuwse vreetfestijnen maar helaas was het eten schaars. De boterhammen dun, en het beleg snel op. Enthousiast riep iemand van de leiding: wie wil er een boterham met duif. Nou ja zeg, wat kon mij het schelen, ik had honger! Dus ook ik stak mijn hand op om daarna een droge boterham te krijgen, de duif was weggevlogen zei ze. Brood met tevredenheid hadden ze trouwens ook nog in de aanbieding, die was hetzelfde als de boterham met duif. Bij het avondeten kregen we een gebakken schijf boterhamworst, zout, maar beter dan niks.

s' Avonds, als het redelijk weer was was er soms een kampvuur en leerden we liedjes in canon zingen: god zal voor ons allen zorgen tot de dagen van de morgen, etc. Dat vond ik geweldig, dat zingen bij het kampvuur en het klonk zo mooi in de donkere buitenlucht. Het is hierdoor dat ik dat kamp nooit ben vergeten, nog vaak de liedjes zong, soms samen met mijn zusjes.

Slaapzakken waren duur, veel kinderen hadden gewoon een deken bij zich, ook wij, maar die van ons was een dunne ruwe zwarte paardendeken. Lakens hadden ze daar ook niet, waar mijn moeder wel op had gerekend. Slapen onder die ruwe deken, in die enorme tent was bitter koud. Mijn zusjes lagen niet bij mij in de buurt, misschien moest ik eerder gaan slapen omdat ik zo jong was. We sliepen gewoon op de grond, of heb ik dat verzonnen omdat het allemaal al zo sober en armoedig was?

Wie schetst mijn verbazing toen ik op een ochtend klem in een slaapzak naast een jongetje wakker werd, een jongen die (oh grote schaamte) vlakbij mij woonde, Dick Zwaneveld, de broer van Lia. Ik wriemelde mijzelf uit de slaapzak, daarbij Dick wakker makend die me verbaasd aankeek. Het was wel heerlijk warm geweest moet ik zeggen, en voor het eerst dat ik daar was had ik prima geslapen. Een typisch gevalletje van slaapwandelen, wat ik wel vaker deed.
Dick Zwaneveld. Zijn ouders waren een patatzaak begonnen in de viszaak die van Scheel was geweest, een steenworp van ons vandaan en ik vreesde dat ik nog lang uitgelachen zou worden voor mijn nachtelijke toenadering. Dat gebeurde niet, hij heeft het er nooit over gehad. Pas later realiseerde ik me dat hij zich, als iets ouder jongetje, misschien ook wel geneerde. Geen idee, die nacht heb ik in ieder geval lekker warm gelegen.

De foto waarop het uithangbord van de patatzaak (Vis) vaag te zien is, kreeg ik dankzij Bas, mijn buurjongen op nr. 123.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten