donderdag 2 augustus 2012

Meiendaal 19, het Gors, Oostvoorne.


Een blog is een vreemd ding. Je schrijft en maakt je gedachten openbaar maar je hebt geen idee wie het leest, je kunt hooguit zien in welk land 'bezoekers' van je blog wonen. Soms verdwalen mensen en komen per ongeluk op je blog terecht, tenminste, dat denk ik als ik zie dat er hits uit Thailand, Letland, India staan vermeld.
Vorig jaar schreef ik een stukje over mijn jeugd, en speciaal het heel blije gedeelte daarvan, het in de zomer naar ons huisje gaan in het Gors. Ons buurmeisje van toen, Leny, van Meiendaal nummer 17, die ik nooit meer heb gezien of gehoord nadat we van het Gors zijn vertrokken, heeft mijn blogbericht gelezen en een reactie achtergelaten! Daar word ik heel blij van. Zou ze via Google naar "Gors" of "Meiendaal" hebben gezocht? Geen idee.

Mocht je het niet gelezen hebben (de rest: vergeef me maar ik ga het nogmaals vertellen).
Het Gors was in de vijftiger jaren een klein en gezellig zomerhuisjes-park dat net achter de dijk lag bij Oostvoorne, tegen het Brielse Meer aan. Er bivakkeerden voornamelijk Rotterdammers. Zo ook wij. Mijn ouders fietsten er in de weekenden en vakanties heen vanaf de Katendrechtse Lagedijk in Rotterdam Zuid, later hadden we een auto. Het had op mij een enorme impact, die wisseling van omgeving. Het is waarschijnlijk de reden dat ik nu op het platteland woon.

Later, toen we altijd met de auto gingen moest ik bij aankomst op het Gors eerst mijn misselijkheid van de reis overwinnen, ik rolde bijna de auto uit van ellende. Maar hemeltjelief, wat ging ik er graag naar toe. Met diepe ademhalingen (vaak even gebogen staand met handen op de knieën) overwon ik de reisziekte en dan kon het feest beginnen, we holden over de koolaspaden naar ons huisje, onze vader en moeder met de spullen die meegesjouwd werden op de parkeerplaats achterlatend. Het gras was dan al weer flink gegroeid, maar dat knipte pa gewoon met de heggenschaar, de deuren gingen open om te luchten en de vertrouwde geur van petroleum en hout sloeg je tegemoet. Heerlijk, zelfs de mufheid vond ik lekker ruiken.
Mijn moeder had er erg veel werk, er was geen wasmachine, geen droger, niets. De wc was buitenom, aan de achterkant van het huisje, langs de sloot, en er was geen douche. Daarentegen was er wel, al was het heel ver weg aan het eindeloze strand, in de verte de zee, of dichterbij het Brielse Meer, en voor de rest was er het teiltje, het washandje.

Ondanks het vele werk dat ze zich op de hals had gehaald was het mijn moeder die ervoor had gezorgd dat we dit huisje hadden. Het was neergezet door mijn oom Chris, die het eigenhandig in onderdelen had gemaakt (in Rotterdam in het achtertuintje), maar omdat de zwaar gehandicapte dochter van Chris en Hennie, Cockie, zoveel zorg behoefde en door de groentenboer op vrijdag- en zondagavond in diens vrachtwagentje naar het Gors heen en weer gebracht moest worden (zelf hadden ze geen auto, niemand had toen een auto), zetten ze het huisje te koop. Met leedwezen.
Mijn moeder wilde het heel graag hebben, alleen, er was geen geld om het te betalen. Mijn vader hield zich afzijdig, die hoefde niet zo nodig naar het Gors.

Oom Chris bood aan dat we het huisje gewoon konden overnemen, dat geld (2000 gulden, een enorm bedrag toentertijd), dat kwam wel. Hij stelde voor dat mijn ouders zouden sparen, en elke keer dat ze honderd gulden bij elkaar hadden, dat ze het dan zouden geven.
Mijn vader wilde niet, die zag misschien tegen het bedrag aan, of tegen het fietsen naar het Gors met alle kinderen en bagage.
Mijn moeder wilde beslist wel! Ze beet zich als een terriër in de mogelijkheid vast en begon met jurken naaien voor Planjé. Ze kreeg, en ik zal het voor alle zekerheid nog even aan haar vragen, volgens mij iets van 1,95 voor een jurk, en 1,50 voor een blouse. Lelijke vormloze jurken die allemaal één patroon hadden, maar op maat iets smaller werden gestikt, wat volgens mijn moeder onmogelijk is om een fatsoenlijke jurk of blouse te maken. Maar ze verkochten toch.

Dat naaien moest in de huiskamer gebeuren, op de Katendrechtse Lagedijk, in het voor- tussen- achterhuis dat we met ons vijven deelden. Heel het huis zat onder de draden en het stof. Mijn vader was netjes, die hield niet van die rommel als hij 's avonds thuiskwam. Een stofzuiger hadden we niet. Mijn moeder tobde en ruimde tot het redelijk was als hij thuiskwam, maar de volgende dag zettte mijn moeder zich weer aan haar stoffige werkje.
Mijn vader legde zich neer bij haar vasthoudendheid en kreeg inmiddels ondanks zijn weerstand lol in het huisje in Oostvoorne. Hij bood aan mee te gaan sparen en toen was het snel gepiept. Hij werkte veel over en uiteindelijk konden ze oom Chris betalen.
Oom Chris, je bent er al heel lang niet meer, maar die regeling was goud waard.

En wat het Gors zelf betrof, er waren wat winkeltjes waar je de dagelijkse boodschappen kon halen, er was een EHBO-post en er zaten langs het kamp ook nog wat 'echte' inwoners van Oostvoorne, boeren, daar kochten we olie voor de lamp (bij 'Peut') en eieren of een kip. We liepen ook wel naar het dorp Oostvoorne voor boodschappen, dat was nog een aardig stukje lopen. Vandaag schreef ik notabene nog over het onweer dat eens toen we in het Gors waren aldoor bleef hangen, dat was indrukwekkend om mee te maken als je in zo'n houten mini-huisje bivakkeert.
Na ons huisje stond er nog één huisje, nr 21 neem ik aan, dan stond er een hoge haag met daarachter bouwgrond waar we vergeten aardappels zochten nadat er gerooid was. Later kwamen daar allemaal huisjes bij te staan, tot aan de weg die er tot op de dag van vandaag nog ligt, nu staan er zelfs huisjes aan de overzijde van de weg, in de duinen die bij het Brielse Meer horen.

In Oostvoorne was het eindstation van het 'moordenaartje', het treintje dat van Rotterdam kwam en dat we ook wel eens namen. Alleen al dat reizen met dat treintje was een avontuur, de openstaande ramen waar de rook insloeg, het lawaai, het over de oude Botlekbrug rammelen. Het eindstation was bij hotel Marion, als ik het me allemaal goed herinner tenminste, maar wij stapten vast eerder uit. Er was bij hotel Marion trouwens een vreemde boulevard. Oostvoorne had een mooie badplaats kunnen zijn, maar als je op de verlaten boulevard liep zag je geen zee. Wel een uitgestrekte vlakte, helmgras en duindoorn (die eens helemaal af-fikte, de fraaie grijs met oranje struiken gitzwart en verkoold achterlatend) en we zochten er tussen de stenen alikruiken die we konden verkopen aan onze 'buren' die wat verder aan de Meiendaal een totaal zwart gecarboleumd huisje hadden. Witte kozijnen, dat weer wel. Aardige mensen die ons een kwartje gaven.

Naast ons zat de familie Leuvekamp of Leuvenkamp? Ergens is er ook nog een foto van Leny's moeder, zonnebril op, zittend in een stoeltje in de zon, glimlachend kijkend. Katoenen jurk aan met ceintuur, zoals dat toen mode was. Ik ken alleen nog de naam van Leny, mijn moeder en ik hebben het zelfs nog af en toe over haar. Leny had ook nog een broer die graag ging vissen. Eens werd hij gebeten door een enorme snoek die in een zinken teil in de tuin stond. Die arme snoek lag daar in om de grondsmaak kwijt te raken, want vroeger visten de mannen niet voor de lol. De snoek was een linke vis met scherpe tanden. Ik keek liever naar de stekelbaarsjes die in de sloten zwommen, of naar het kikkerdril en de kikkertjes.

Een tijdje geleden zei een vriendin van me "zeg Tien, we gaan nu een tijdje met elkaar om, en eigenlijk weet ik niets van je. Ik vind je leuk, en ik wil alles van je weten, waar ben je geboren, waar ben je opgegroeid, wat heb je gedaan? En de volgende keer dat ik je zie, en dat moet je beloven, ga je het vertellen." Haar vinger tikte op mijn borstbeen terwijl ze het zei en ze keek me vastberaden aan. Ik beloofde, en moest er om lachen, want inderdaad, zo veel als ik schrijf in mijn blog, zo weinig vertel ik over mezelf. Ik verwacht niet dat mensen oude 'mik' van me willen weten. Toch deed het me goed, dat iemand geïnteresseerd is naar mijn jeugd, in wie ik ben.

Ik zou ze alleen willen vertellen over die tijd dat we dat huisje hadden op (of in) het Gors. Spelen in het zachte zand van de duinen, trots rondlopend in mijn eerste spijkerbroek, of gele korte broek. Slippers. Blote benen, blote voeten. Een groen badpak van wol (ga maar na wat er gebeurt als je daarmee het water ingaat) met een beertje erop. Mijn moeder leende dat badpak een keertje uit en het jong dat het droeg poepte erin. Ik heb het nooit meer gedragen!
Geur van carboleum, gras, oliestelletjes, meidoorn en bloeiende liguster (mijn oudste zus denkt automatisch aan Oostvoorne als ze liguster ruikt). Sloten met visjes erin. IJsjes. Koolas. Leren fietsen en zwemmen. Reisziek zijn. Regen op de ramen maar binnen figuurtjes maken van gips. Overal bunkers, waar je vaak nog in kon. De hangmat van Hans waar ik ook al een blogbericht of twee aan gewijd heb. De Tenellaplas waar ik op tweejarige leeftijd in zou zijn verdronken als mijn moeder me niet had zien liggen dobberen (een tante paste op me, maar die was geestelijk gehandicapt en zei tegen mijn boze moeder: 'ik let toch op haar, daar lag ze').
De speeltuin in het dorp waarin een hoge glijbaan stond met allemaal houten latjes en een ronddraaiend rad.
Mijn knappe gebruinde vader die met een heggeschaar het gras kort knipte en de onderkant van het huisje in de carboleum zette. Hij was het die naar de slager ging, hij kreeg daar veel waar voor zijn geld omdat de slagersvrouw een oogje op hem had.
Het brood was er warm, het water en de wind was er koud, de zon warm, het zand aan zee eindeloos en hard, het zand in de duinen zacht en warm. De poelen zeewater krioelden van het leven, we vonden schelpen in alle soorten en maten, de grootste gebruikte mijn vader als asbakje. Ook dat is de geur van mijn jeugd: de tabak van mijn vader. We hadden oude autobanden (uiteraard binnenbanden) om mee te spelen in het water en er was altijd wel ergens familie. Mijn oma had namelijk ook een huisje daar.

Ga ik dat allemaal aan de vriendin vertellen ? Welnee. Wat geweest is is geweest. Maar het zijn mooie herinneringen. Dag Leny, leuk dat je reageerde op mijn blog en hartelijke groeten.



Bliksem ingeslagen.


Vroeger was ik er niet bang voor, onweer en bliksem. Hoewel. Een beetje toch wel. Vooral de keren dat we in Oostvoorne waren, daar was het huisje klein en van hout, de herrie van 'de donder' dichtbij en kon het onweer soms dagen blijven hangen omdat, zoals ze zeiden 'de zee het onweer tegenhield'.

Toen we nog op de Katendrechtse Lagedijk woonden wist ik dat onze buurvrouw heel bang voor het onweer was. We troffen haar eens aan terwijl ze samen met de kinderen onder de tafel zat. Wij woonden notabene boven hen, dus als er iemand getroffen zou worden waren wij dat. Mijn moeder hield het altijd licht, maakte grapjes over het onweer, vertelde ons dat we konden tellen vanaf het moment dat het weerlichtte totdat het ging rommelen of de klap kwam, zodat we wisten hoever het onweer van ons vandaan was. Dat was meestal wel geruststellend.
Toch, er waren ook de verontrustende verhalen die ze vertelde over haar opoe. Hoe die samen met haar broer hier in Groningen terwijl ze met paard en wagen op stap waren door de bliksem getroffen waren. Het paard was dood en haar broer ook, zijzelf mankeerde niks. Toch geen verhaal waar wij als kinderen licht aan tilden. Was het daarom dat we van haar ook de ramen en deuren altijd met onweer moesten dichtdoen? Al het bestek opruimen? En hoorden we haar ook niet eens een verhaal vertellen over een bolbliksem die door het huis van mijn opoe was geraasd? Dus het onweer was iets dubbels, iets om niet bang voor te zijn, maar ook zeer spannend, je bloed ging er sneller van stromen.

Pas sinds ik op het platteland woon heb ik veel meer ontzag gekregen voor het onweer. Je ziet het hier van verre naderen, en zoveel huizen en bomen staan hier niet. Dus de kans op inslag is veel groter. Eens was ik gras aan het maaien bij mijn moeder terwijl een onweer naderde. Mijn moeder soebatte of ik binnen wilde komen, en ik zag aan haar ogen dat ze het meende. Toch draalde ik, ik wilde nog wat afmaaien, en het was zo mooi buiten, de wind wakkerde net zo lekker aan en verdrong de broeierige zomerhitte, de steekvliegen waren opeens weg, heerlijk. Maar terwijl ik over het land uitkeek zag ik in het veld voor me opeens een witte oogbalverschroeiende streep, knal! Toen was ik heel snel binnen, waar mijn moeder opgelucht ademhaalde dat ik eindelijk binnenkwam. Daar stonden we samen, zenuwachtig lachend keken we samen hoe de sluizen van de hemel openden, de ruiten ondoorzichtig maakten terwijl het gerommel in de hemel eindeloos naar de verte leek te reiken.

Een andere keer was 's avonds. Ik woonde hier nog maar net, mijn atelier was in aanbouw maar de deuren en ramen zaten er al in. Het onweer naderde snel en ik was toen nogal van het filmen, dus ik zette mijn camera op een statief, opende de beide deuren en liet de camera draaien.
Rang! Een verblindende flits en zo dichtbij dat ik me de takke schrok en in het duister naar de deuren stommelde. Op het filmpje (waarop in een vertraagde opname mooi te zien is hoe de bliksem hiervoor in het land insloeg, even de hele omgeving honderden meters helverlichtend, een witte dikke streep die uit de aarde lijkt te schieten) hoor je mij struikelen, vloeken, zeggen: 'toch maar even de deuren dichtdoen' waarop je vanuit het duister hoort hoe ik de deuren dichtsla, en weer dat zenuwachtige lachen dat hoort bij spannende dingen gemixt met domheid, dingen die je niet in de hand hebt.

Vannacht begon het rond twee uur en de lucht leek continu verlicht. Mijn camera deed het niet, een lege batterij. Ik stond voor de ramen te kijken want op bed liggen kon niet meer, het was te spannend, te mooi, te indrukwekkend en eng. Uitkijkend over het veld waar ik zowel links als rechts in de verte de bliksem naar beneden zag slaan was ik zoals altijd zeer onder de indruk. Naast me waren mijn honden komen staan, die vonden het maar raar dat ik opliep. Davo trilde als een rietje, maar dat schijn je te moeten negeren.
Jip raakte ik maar niet aan, geen idee of hij bang was.
Opeens was er een oorverdovende knal, de hele wereld was even spierwit en ik meen dat ik zo'n tien centimeter van de grond afkwam van de schrik. Dat was heel dichtbij een inslag. Ik herkende het zenuwachtige lachje van mezelf terwijl ik me weg van de ramen haastte, en aaide toch even de rillende Davo die voor me uit naar de bank in de kamer sjokte. Daar ging ik een tijdje naast hem zitten, Jip kwam er ook bij. Zo zaten we de rest van het onweer uit, regen roffelde, nee hamerde genadeloos hard op het dak.

Vanmorgen rond acht uur ging ik naar buiten, het regende weer en het rommelde ook een beetje. Buienradar liet zien: er komen nog wat buien aan dus ik liet de honden in de tuin plassen en liep even naar mijn moeder. Op de weg zag ik het al, allemaal hout, schors, alsof er een tak uit een boom was gewaaid, maar toen ik ernaar toe liep bleek een boom die schuin tegenover mijn moeders huis staat finaal doormidden te zijn gespleten. Van kruin tot wortels liepen de scheuren. De schors was van de boom geknald en lag in de sloot, op de weg, hing in de struiken en zelfs stak er een stuk hout als een speer uit het gras van de boerderij die er pal achter lag. De bewoners zijn met vakantie, maar het huis leek verder onbeschadigd.
Even voorbij de oprit van de boerderij lag een grote reep schors op de weg, een tweede boom totaal ontveld, de schors als van een banaan omgekruld.
Het maakt nietig, die ongelooflijk sterke en vernietigende bliksemkracht, zeker zo dichtbij huis. Mijn moeder had het versplinteren van de boom gehoord, ze zei dat het een geluid was dat ze nog nooit in haar leven had gehoord. Misschien moet ik de volgende keer dat het gaat onweren denken aan de buurvrouw van vroeger, onder de tafel gaan zitten met alles wat me lief is, en dan maar tellen .....