vrijdag 12 augustus 2011

Spoorwegovergang Zevenbergen.

Een vader op zijn brommer, zijn dochtertje achterop, voetjes op de beugeltjes, armen om pa heengeslagen. 1958? 1959? Was het mooi weer? Of juist slecht? Waar dacht pa aan? Was het zomer of winter? Droegen ze in die tijd helmen? Ik weet het niet. Wel weet ik dat ze naar de Efteling waren geweest, dat de vader om de beurt zijn kinderen mee nam op de brommer voor een daagje uit, en vandaag was dat Ria.
En zij, had ze haar wang op haar vaders rug terwijl ze daar reden? Keek ze naar de voorbijgaande huizen, de tuinen, de tuinderijen? Om haar hoofd het suizen van de wind, het knetterende lawaai van de Berini? Hoorde zij misschien wel het belsignaal van de onbeveiligde spoorwegovergang naderbij komen en toen .... knal ? Ze kan het niet meer vertellen, want ze is dood. Nee, ze stierf niet toen, ze kreeg nog een heel leven, kreeg kinderen en kleinkinderen.

Hij zag de trein in ieder geval niet aankomen, zag de rode lampen niet, hoorde de bellen niet rinkelen. Wat hij zich later nog herinnerde was een enorme klap, het neerkomen naast de treinrails, het krijsende geluid van ijzer op ijzer pal naast zijn hoofd omdat de machinist vol aan de remmen trok. Hij keek om zich heen en zag zijn dochter niet, dacht op dat verschrikkelijke ogenblik dat ze onder de trein moest zijn gekomen.

Dit was een van de verhalen die mijn toenmalige schoonvader vertelde. Hij links aan de tafel, ik rechts van hem, beiden telkens naar buiten kijkend. Mijn schoonmoeder ergens in de keuken, mijn man iets lezend op de bank, die kende het verhaal al.
Mijn schoonvader keek me aan, vroeg of ik me kon voorstellen hoe het voor hem was toen hij zijn dochtertje niet naast hem zag terwijl die trein, wielen vlak naast zijn hoofd denderend, piepend en krijsend afremde. Hoe onthutst en blij hij was toen bleek dat zijn dochtertje aan de andere kant van de rails lag, met een gecompliceerde beenbreuk, maar verder oke. Nee, dat kon ik me niet voorstellen.
Hij reikte naar zijn portemonnaie, die in zijn kontzak zat en haalde er een vergeeld klein krantenberichtje uit. Hij legde het op tafel, streek er met zijn handen over om de kreukels eruit te halen en gaf het aan me om te lezen.



Dromer.

Ik ben een dromer. Niet in de zin zoals mensen dat vaak zeggen van mensen die geen realiteitszin hebben, maar letterlijk.
Iedere nacht, iedere morgen, worstel ik me vanuit een gebied waar van alles gebeurt naar boven. Wakker. En dan staar ik een tijdje naar het plafond, terwijl de droom vastere vormen aanneemt, om daarna, na het opstaan en douchen vaak te zijn vergeten.
Het thema van mijn dromen is altijd verlies. Denk ik. Meestal ben ik ergens en moet ik vertrekken, het is niet mijn eigen huis, het is een logeeradres, een boot, een trein, in ieder geval ben ik onderweg. En ik moet snel inpakken want ik moet overstappen, een andere boot halen etc. Dan pak ik mijn koffer en begin met inpakken, maar terwijl ik inpak merk ik dat ik veel teveel spullen heb, dat gaat nooit allemaal in die koffer. En de tijd dringt. Mijn metgezellen vertrekken al, dat kan een vriendin zijn, een man, mijn moeder. Hoe sterk de band ook is, ze gaan, mij in paniek achterlatend.
Vroeger toen ik nog katten had liep ik vaak met hen onder mijn armen, over plankieren die op het water lagen. Donker glinsterend water dat tegen de onderkant van het plankier kabbelde.
Of ik laadde heel mijn familie in en reed weg van een brand, de auto had geen achterwielen maar dat rotte niet, weg moest ik daar. Het was een soort Amerikaan, die auto bedoel ik. Terwijl we schurend wegreden verkruimelden de muren van ons huis in het vuur.
Of ik heb een winkeltje en ik weet dat het brandt. Er moet van alles naar buiten, mensen en dieren eerst, en dan de spullen, en ik blijf maar inpakken totdat ik opeens buiten sta, op een plein en ik zie mijn winkeltje in de vlammen opgaan.
En wat denk je van de zee? Weg moest ik daar, terug dat hoge duin op. Dat kon mijn moeder nooit, niet met die oude beentjes, die zere voet. Helpen dan maar, snel snel want het water komt op. Ik heb hulp, ik heb nog meer familie die daar is, Paulo, Henkje, maar waarom dralen ze zo, zien ze niet dat er een tsunami aankomt? Worstelend met een wild kloppend hart, naar boven maar het zand is zo zacht en het duin steil, dan boven aankomen en zien dat op het duin allemaal kleine strandhokjes staan, met plankieren ertussen. Mensen lopen in de zon alsof er niets aan de hand is. Ik ga roepen: weg van hier, weg! Maar we moeten naar onze auto en wegwezen .....
Vaak vertel of herinner ik een droom en dan herinner ik me de volgende droom al, ze rijgen zich als een kralensnoer aaneen. Zo ook nu, ze poppen als kurken in het water omhoog naar de oppervlakte.

Nu heb ik veel te veel rommel, ik ben een verzamelaar en kan niets weggooien. Ik ben een tweede generatie oorlogskind, en dat zeg ik zonder dramatisch te willen doen. Alles is zonde om weg te doen, alles kan ik vast nog wel een keer gebruiken, en zo slibt mijn huis dicht met allemaal zooi. Ik denk dat ik daarom droom zoals ik droom, dat ik teveel bagage heb en dat dat me belemmert om te leven zoals ik zou kunnen doen.

Gisteravond zat ik nog laat voor de tv. Geinspireerd door een gesprek met mijn voormalige schoonzus voelde ik opeens de behoefte om op te ruimen. Ik stond op en ruimde de was op die ik vanwege het kloteweer snel naar binnen had moeten gooien en had laten liggen/staan. Twee wasrekjes stonden nog in mijn atelier, en vlak achter de keukendeur stond een volle wasmand waarin ik snel snel de lakens en knijpers had gegooid net voordat de zoveelste bui van die dag losbarstte.
Ik ruimde eerst de wasmand leeg, vulde toen de wasmand met alle was van de rekjes. Ruimde gelijk de rekjes weg. Ging toen voor de tv zitten vouwen: t-shirts, hemdjes, broeken, sokken, keurige stapeltjes ontstonden naast me.
Ondertussen luisterde en keek ik naar de Boeddhistische Omroep, een mooi programma, over een tibetaans geestelijke, oud en inmiddels in het ziekenhuis. Het zag er slecht uit maar toch zag ik in de volgende beelden de geestelijk leider in zijn zwembroek telkens weer het water opzoeken, zich 'laven aan de elementen' om beter te worden. Hij concentreerde zich op het leven inplaats van op het sterven, zo zei hij dat. De documentaire maakte een sprong van 6 jaar, en de leider gaf nog lezingen, zwom nog steeds. EN, ik zou het bijna vergeten en daarom ging ik notabene dit schrijven, hij onderstreepte het belang van dromen: Stuur je geest naar dat gebied tussen slaap en wakker zijn, onthou de boodschappen die je onderbewustzijn je meedeelt! Het was jammer dat het programma voorbij was.

De tv deed ik uit. Ik pakte de keurige stapeltjes op, trok een la open om gelijk alles op zijn plaats te leggen, zag de wanorde in de lade. Gooide de lade leeg, deed in een plasticzak wat ik al meer dan een jaar niet had gedragen, legde in de la de keurige stapeltjes. Wat een hoop ruimte over.
Idioot om zulke dingen midden in de nacht te doen, maar ik was ook erg tevreden over mezelf. Vanmorgen zocht ik direct de site op van de geestelijk leider die ik vannacht bij de BOS zag : http://www.dzogchen.nl/
en wat stond daar? But vision nevertheless manifests: all is good.
Heerlijk geslapen overigens.