vrijdag 25 september 2015

God in een vrachtwagen.



Hij was er weer, God, alleen herkende ik hem ditmaal niet omdat ik zo boos op hem was. De Indiërs zeggen dat God in ieder van ons is, we moeten alleen die goddelijke vonk wel zien, herkennen, eerbiedigen, begroeten. Daarom groeten zij met de handen tegen elkaar aan gedrukt en een lichte buiging van het hoofd, zeggend: ‘Namaste’ (ik groet God in jou). Tenminste, dat is de bedoeling, ik weet dat Indiërs elkaar ook regelmatig te lijf gaan. 

Mijn geestelijke pitje stond nog laag vanmorgen, ik dacht zeer zeker niet aan goddelijke vonken, stapte stevig door naast mijn honden. Ik zag het vocht niet liggen glanzen op het gras, ik voelde niet dat de zon zijn best deed om door de dikke grijze damp te dringen, nee, ik dacht aan kou en naderende winter, aan het donker dat nog lang een sluier legt over de ochtend. 

Een vrachtauto kwam veel te hard aanrijden, net achter een flauwe bocht. Hij kon mij niet zien maar ik hoorde hem natuurlijk en hield Davo’s riem kort en maande Jip om naast me te komen staan. De weg is smal, de berm ontoegankelijk door het hoge onkruid maar er zijn wel grastegels langs de weg gelegd zodat auto’s elkaar kunnen passeren. Ik zag hoeveel ruimte de vrachtauto innam en ik spreidde mijn armen wijd uit, waarop de chauffeur fel afremde, de wagen van mij weg stuurde en stopte, met zijn hoofd gebaarde: ‘wat moet dat?’. 

Ik liep voor de auto langs en zei: ‘hoeveel ruimte denk je dat dit is’, wijzend naar mijn uitgestrekte arm. ’50 centimeter? Hoe denk je dat het is als een vrachtauto op 50 centimeter afstand te hard langs je rijdt?’
Hij ging in het verweer, vroeg of ik wilde dat hij in de berm zou gaan rijden voor mij, waarop ik op de grastegels wees, die hij zelfs nu met zijn voorband nog niet toucheerde. Daarop zei hij dat hij een dierenvriend was, altijd rekening hield met wandelaars, misschien te hard was komen aanrijden, maar dat hij altijd, altijd ….. ik schreeuwde boven het geluid van de draaiende motor ondertussen dingen als: weet je hoe gevaarlijk …. grote vrachtauto …. te dicht langs …. honden ….. etc’ ondertussen naar boven kijkend waar de chauffeur hoog op zijn troon zat, zijn hoofd door het naar beneden geschoven raampje naar mij toegebogen.  
Er gebeurde echter iets, ik weet niet wat. Misschien zag hij dat ik ook maar een vlo was in het grote geheel, misschien zag hij dat ik terecht boos was. In ieder geval: hij glimlachte. En ik ook. Ik zag opeens dat hij best mooi was, blauwe ogen, korte grijs-blonde krullen, en in iedere oor een klein oorbelletje dat paste bij zijn Noord Hollandse accent. ‘Een dierenvriend’, dacht ik, en: ‘ach, was ik maar jonger’. Hij zei: ’Ik kom zo weer terugrijden, ik zal rekening met je houden, zachter rijden’. Ik zei: ‘dank je wel’, stak even mijn hand op terwijl hij wegreed en voelde dat alle boosheid van die ochtend uit me was. 


Een paar minuten later liep ik het schelpenpad in, achter me hoorde ik zachtjes de vrachtauto langsrijden. Ik draaide me om en keek hem even na, een witte vrachtauto, oplichtend onder het donker van de bomen, zag dat hij bij de bocht kwam, en uit het oog verdween. Op het naastgelegen veld wierp de zon nu een brede baan licht over het nog van gelige mais-stoppels voorziene veld. ‘Zwart met geel en wit, een schilderij van AnselmKiefer’ dacht ik. In de lucht zag ik nu ook wat meer blauw tussen de dreigende wolken, ‘genoeg blauw voor een spijkerbroek’ zou mijn moeder zeggen.