zaterdag 2 juni 2012

Paul.


Mijn zwager Harrie geeft omdat hij met pensioen gaat een feestje voor zijn collega's en voor familie, in Duitsland, hiervandaan een goed half uur rijden. We zijn op tijd maar toch zijn er nog maar een paar plekken vrij aan tafel. Mensen staan op en bieden ons hun stoel aan, recht tegenover de kersverse pensionado, want, zo zeggen zij, wij zijn familie dus horen we bij het feestvarken te zitten.

Recht tegenover de stoel waarover ik alvast mijn sjaal en tas hang voordat ik iedereen ga begroeten zit Paul, de jongere broer van Harrie. Ik kijk naar hem, hij kijkt met een brede glimlach terug. We nemen elkaar op, hij blijft glimlachen, net als ik, en omdat hij aan de overkant van de tafel zit reik ik met mijn beide handen over de tafel, 'ha Paul" zeggend. Hij pakt mijn handen vast, en dan laten we weer los. Dan ga ik de tafel langs, schud handen, zoen familie, ook Paul.
Ik ga weer zitten en, nou ja hij zit nou eenmaal tegenover me, we kijken elkaar weer aan.
Jezus Paul, je ziet er mooi uit, maar jij hebt het zwaar gehad he, zeg ik. Hoe gaat het nu?'.
'Goed', zegt hij, 'tenminste, op dit moment'. Hij strijkt licht over zijn haar, zonder het in de war te gooien en zegt: en ik heb mijn haar weer terug. Was je kaal geworden, vraag ik? Nee, maar het was wel heel dun, en een permanentje kan niet meer: 'het houdt niet meer'. Op mijn vragen antwoordt hij dat hij een half jaar mag wegblijven, dat hij graag wat zwaarder zou worden, dat hij teveel alcohol drinkt en dat dat door 'gewenning' is gekomen; door zijn werk. Dat zijn dochter 27 is, zijn zoon 18 en leert voor metselaar. Hij vertelt dat hij graag weer aan het werk zou gaan, geld nodig heeft, maar hij heeft veel kracht ingeboet. En ja, hij eet goed, ondanks dat hij alleen is kookt hij altijd. Aardappelen, stukje vlees, groente.

Terwijl we praten zie ik zijn leven in grove lijnen uitgebeeld. Ik zie de rode alcoholistenhuid, zijn wat vergrote ogen achter de brilleglazen, de blauwige mond, de bruinige rokerstanden, en zie aan zijn handen en gezicht dat zijn witte trui, het keurige overhemd en de glanzende stropdas een mager lichaam omhullen. Of verhullen.

We eten en rond de tafel gonst het van het praten en het gelach, het gekletter van bestek op aardewerk. Har heeft heel attent voor mij vegetarische soep besteld, en later krijg ik een moot zalm, op de huid gebakken. Ik schep wat rauwkost op, een stukje broccoli, wat worteltjes, en drie aardappelkroketjes. Paul schept zijn vlees op zoals een kelner dat zou doen, met een lepel en een vork in één hand, de lepel onder de schijf rollade geschoven, de vork erboven. Zijn handen trillen licht en ook zijn hoofd kan hij niet stilhouden, zie ik nu. Aandachtig, misschien peinzend eet hij, langzaam kauwend.
Ik kijk opzij naar Peet, zie zijn gezonde blozende hoofd, zijn blije blauwe ogen, en wissel even wat woorden met hem. Het was een rare dag waarin we continu op stap waren, te weinig aandacht voor eten en drinken hadden, maar ook heel goeie gesprekken hadden, ons verbonden voelden met elkaar. Even strijk ik Peet over zijn kortgeschoren hoofd, hij kijkt terug en fluistert wat in mijn oor, dan hervat hij zijn gesprek weer met zijn buurman.

Har is gezellig luidruchtig, ze zullen hem nog missen daar op zijn werk. Hij bedankt iedereen voor zijn komst, noemt iedereen familie, er wordt gelachen, geplaagd, en het is ronduit gezellig.
Paul staat na de hoofdmaaltijd op, gaat met de jongste aanwinst (Ayla) van Har en Marijke naar buiten om een sigaret te roken. Aangezien ik foto's aan het maken ben schiet ik een foto van zijn weglopende smalle gestalte, het mini-hondje aan een roze riempje naast hem dribbelend.

Na de maaltijd zak ik in, ik ben opeens slaperig, ik besef dat ik de hele dag al op pad ben, en al was het een mooie en gezellige dag, de rare eettijden en het gereis eisen hun tol, ik wil opeens naar huis.
We gaan de jassen halen, gaan gedag zeggen. Nu pas spreek ik ook wat woorden met de zus van Har, die me zegt dat ik er veel beter uitzie dan .... ja, wanneer was dat? Ze weet het niet meer, maar het was een paar jaar geleden. Oke, ik neem het voor kennisgeving aan en ga dan naar Paul, die zijwaarts op zijn stoel naar me zit te kijken.
Hij staat op en slaat zijn armen om me heen. Mijn hand ligt op zijn rug en ik voel onder zijn trui de scherpte van zijn lijf.
Ik zeg dat ik hoop dat het goed met hem blijft gaan, en nee, ik vind zijn haar heel mooi, mooier zelfs dan die krullen. Hij slaat zijn armen om me heen en drukt een kus op mijn wang, en nu kijken we elkaar even van heel dichtbij aan, ik zeg (misschien wel ongepast) dat ik altijd een zwak voor hem heb gehad, maar ja, hij zag mij niet staan, ik was natuurlijk te oud voor hem. Ach, wat is vier jaar, antwoordt hij daarop, en dan grapt hij (ook ongepast) terug: dat voel je niet.
Nee, zeg ik, en weer pakt hij me vast en zoent me weer. Dan gaan we, maar ik ben ontroerd, en kan de Paul die ik van vroeger kende en de Paul van nu niet uit mijn hoofd zetten gedurende de rit naar huis.

Het is nog licht als we over de provinciale weg rijden; de ondergaande zon kleurt de hemel in alle denkbare tinten rose, blauw en grijs.
Ik staar naar buiten, besef dat ik mijn sjaal in het restaurant ben vergeten, en sta opeens in de zomerzon in Rotterdam, voor het huis van Marijke en Harrie. Ik ruik bijna de geur van warme stoeptegels, van het drukke stadsleven dat net om de hoek van de straat ook hoorbaar was in het geraas van autobanden op asfalt. We wachten op Paul want we gaan met zijn viertjes paardrijden bij Littel in Overschie. Daar komt hij aanlopen, jong, slank en sterk, in blauw spijkergoed, blonde krullen dansen om zijn hoofd en hij lacht zijn tanden bloot als hij nadert. Hij kijkt als hij dichtbij is gekomen naar beneden terwijl hij aan zijn sigaret trekt en zijn ogen dwalen onrustig overal heen, maar hij kijkt mij niet meer aan.
Thuis aangekomen belt Marijke me, Paul had mijn sjaal gevonden.