zondag 31 juli 2011

Zondag.



Er zitten zoveel plannen en verhalen in mijn hoofd dat ik vastloop, niet weet wat te schrijven. Het wordt een brij. In de bibliotheek zie ik de enorme rijen boeken van auteurs die het wel voor elkaar krijgen. Maar, er staan ook erg veel monsters in de bibliotheek. Zonde van je tijd om ze te lezen. Graag zou ik in die boeken waar ik wel aan ben begonnen, maar waar de teleurstelling al snel toesloeg, een briefje verstoppen: "niet lezen, rotzooi!". Zonde van papier en tijd.
Jammer genoeg zijn er geen mogelijkheden bij de bibliotheek om in de computer bij te houden welke boeken je hebt gelezen, ze te beoordelen en ze aan te raden aan mensen die van dezelfde soort boeken houden. Je kunt niet eens terugkijken welke boeken je allemaal al geleend hebt en dat in het computertijdperk.

Maar wat wilde ik zelf schrijven? Over het schelpenpad waar ik zo graag met Freddie liep, waar, toen ik hier kwam wonen, nog zoetwatermosselen in de sloot leefden. Tegenwoordig schrapen ze zo rigoureus al het leven uit de (verbrede) sloot dat er geen leven meer in zit. Het schelpenpad, deels route van de NAP-fietsroute van de ANWB notabene, wordt jaarlijks door het waterschap verrot gereden bij het schoonmaken van de sloten. En erger, al het leven dat in de sloot zit wordt vernield. Nu heb ik niet veel verstand van planten en bloemen, maar pinksterbloemen afmaaien? De sloot reduceren tot een afvoerputje en spoelwater voor de giftankvullende boeren? Shame on you!

Zo las ik laatst een stukje van Koos Dijksterhuis in de Trouw, hij liep langs een ecologisch aangelegd gebiedje en zag tot zijn verbijstering een maaier over planten, maar ook over de nesten met eieren heen raggen. Alles kapot.
Het maaien van de bermen wordt vaak uitbesteed aan loonbedrijven, en kan je hen kwalijk nemen dat ze hun werk verrichten?
Ik neem het de gemeentes wel kwalijk trouwens, dat zijn de opdrachtgevers die totaal geen voeling meer hebben met de natuur.
Zo ook is mijn geliefde schelpenpad een stiefkind van de gemeente. Het herstellen van het schelpenpad wordt steevast gevolgd door de alles weer vernielende maaiers. Goed teamwork zullen we maar zeggen.

Nee, laat ik maar niks meer schrijven over het schelpenpad, het was van Freddie en mij, en Freddie ligt al drie jaar begraven in de tuin. Zal ik schrijven over de arme muizen die genadeloos door mijn kat worden omgebracht? Nee, vind ik zielig. Of over het graan dat weer zo prachtig is, zelfs al is de lucht dik van de grijze wolken? Of over de pluimhortensia, die Maartje zo mooi vindt, en die vanmorgen, ondanks de dikke grijze lucht, heel even in de zon werd gezet?
Ja, dat is het, vandaag zijn woorden gewoon niet nodig.



zaterdag 30 juli 2011

Joe Speedboot.


Zomer, maar een vochtige. Dichte wolkenvelden lijken stil boven het veld te hangen. Er kwetteren mussen en zwaluwen en achter het huis zitten duiven in het veld. In huis worden we lastig gevallen door de vliegen.

Het graan heeft een gouden kleur gekregen en verbind de huizen en de schuren met een enorm warm tapijt. Boven het graan scheren de zwaluwen. Een schouwspel waar je uren naar zou kunnen kijken, buikjes telkens wit oplichtend als ze razendsnel zwenken, gevorkte staartjes, ondertussen al die vliegen 'swallowend' .

Tarwe, haver, gerst, het valt allemaal onder mijn favoriete gewassen. Het betekent zomer, en het is altijd mooi. Altijd. Zacht wiegend in de wind, fris groen in het voorjaar, kleurend onder de zon, of stil roodgoud in de late avondzon. Zelfs als het geoogst is is het veld nog mooi, goudgele stoppels waar de vogels tussen zoeken naar gevallen korrels. Helaas vinden ze niet veel, de moderne machines zijn goed voor de boeren maar slecht voor de dieren. In de loop der jaren zie je dan ook steeds minder vogels, hazen, kwartels of patrijzen, zelfs de fazanten lijken dit jaar afwezig.

Het graan is hier en daar platgeslagen door de regen, slordige plekken in het verder zo smetteloze strakke graanveld. Hier geen ingewikkelde patronen die mensen van heinde en ver doen toestromen om in de door de buitenaardse wezens gemaakte graancirkels te gaan liggen. Aliƫns lijken vooral belangstelling voor Engeland te hebben.
Hier kan je natuurlijk ook in het graan gaan liggen, in de sporen van de machines die het graan al voor je hebben platgewalst. Het uitzicht is prachtig, de geluiden ook, en de ervaring is even mystiek. Ogen dicht, je over je stadse angst heen zetten om door beestjes gebeten te worden, je hoort de zwaluwen, soms de kwartels, het knisperen van het graan onder je, ogen open en je ziet de blauwe lucht, witte wolkjes die overdrijven. Maar niet in slaap vallen, lees: Joe Speedboot van Teddy Wieringa, steengoed boek.



vrijdag 29 juli 2011

Keesje



Keesje is kwijt. En daar maak ik me flink zorgen over. Keesje is de kat van de buurvrouw, buurvrouw is op vakantie, ik verzorg Kees en de plantjes.

Ik heb hem nu al sinds dinsdag niet meer gezien, woensdagavond laat meende ik dat ik hem langs de slootrand zag lopen, maar zeker weten ….? Nee. Overdags staat er een raampje open, en als Keesje de hort op geweest is komt hij vaak overdag vanzelf binnen, eet wat, slaapt en vertrekt weer zonder dat ik hem gezien heb. Maar het etensbakje vertelt dat hij er wel geweest is. Eergisteren bleef het eten onberoerd, en ook gisteren. Ik zoek de slootranden af, de tuinen, vraag bij de buren, nee, Keesje is niet gezien. Een gemene steek schiet door mijn hoofd en nestelt zich als een zeurende hoofdpijn, ik ben erg ongerust.

Keesje is een verhaal apart. Een paar jaar geleden werd ik ’s avonds gebeld door een vriendin die een anderhalve kilometer hier vandaan woont. Er waren weer jonge katjes gedumpt, wilde ik helpen vangen? Natuurlijk ging ik direct, want het werd snel donker. We vonden geen katjes, wel zag ik hoog in een boom eentje zitten, maar we konden er niet bij en inmiddels werd het knap donker. Morgen zouden we weer proberen, kattenbrokjes lieten we achter om hen aan deze plek te binden. De volgende morgen: niets, niet een katje meer gezien.

Het zal een maand later zijn geweest toen ik een mank jong katertje in de tuin bij mijn moeder zag lopen, en ik meende hem te herkennen als het katje dat in de boom had gezeten. Een prachtige vacht, grote groene ogen, op drie poten lopend, schuw. Als wij vanachter de keukendeur maar bewogen schoot hij al weg.

Het werd winter. Regelmatig kwam het katje langs, maar liet zich niet binnen lokken, hij at het eten dat mijn moeder buiten neerzette op en verdween. Binnen sloeg mijn moeders kat tegen de ruiten om hem weg te jagen, maar hij liet zich niet door een kat wegjagen, het was de mens waar hij bang van was. We vermoedden dat hij een schuilplaats had gevonden in de stal bij de buren, en dat klopt, bleek later, er loopt nu een prachtige rode zoon van hem rond die daar een thuis heeft gevonden.

Toch, toen het lente werd en de keukendeur regelmatig openstond sloop dit manke katertje op zijn buik naar binnen, at de brokjes op van mijn moeders kat, en schoot weer naar buiten.

Mijn moeder waarschuwde me op een gegeven moment dat “Kees”, zoals ik hem inmiddels had genoemd (omdat hij ongecastreerd was en continu vocht en achter de vrouwtjes aanzat) er ernstig aan toe was, hij werd kaal, liep nog steeds op drie poten. Hij kwam aanhobbelen toen hij de keukendeur hoorde, een voorpootje tegen zijn borst gedrukt, bleef op een afstandje zitten wachten. Ik pakte een schaaltje blikvoer, ging op het stoepje zitten en zette het eten een metertje van me af. Op zijn buik door het gras sluipend naderde hij het eten, en at, telkens opschrikkend en even wegschietend, dan weer terugkomend, een paar grote happen nemend, etc. Hij keek telkens naar me, maar ik verroerde me niet, praatte wel tegen hem.

Zo gaf ik hem een paar dagen eten, ondertussen kon ik hem goed bekijken en de staat waarin hij verkeerde was inderdaad erbarmelijk. De kale plek begon boven zijn ogen en eindigde in zijn nek en was bedekt met korsten en teken. Hij wende aan me. Hij at, en toen ik mijn hand optilde en hem aan mijn hand liet ruiken ging hij niet weg. Ik streelde heel voorzichtig de zijkant van zijn kop, er voor zorgend dat ik zijn zicht niet belemmerde. Dat vond hij goed. Zo, terwijl hij zijn maaltijden kwam ophalen, haalde ik alle teken weg, zo’n dertig stuks. Een walgelijk karweitje trouwens, dat Kees alleen onderging terwijl hij at. De kale plek herstelde snel en hij lag graag in de buurt van de keukendeur in de aarde te rollen. Regelmatig aaide ik hem, zocht teken op, en dat vond hij allemaal goed. Zelfs toen hij een enorm abces boven zijn oog kreeg vond hij het goed dat ik hem hielp, een nog walgelijker karwei dan teken verwijderen waar ik niet over zal uitweiden.

Op een avond belde mijn moeder me op, Kees was bij haar de zolder opgegaan en durfde niet meer naar beneden. Ik ging kijken, maar op de enorme zolder kon ik hem niet vinden, hij hield zich doodstil. Ik zette eten onder aan de trap en bedacht dat ik hem het beste aan de dierenambulance mee kon geven, immers, de zomer was bijna om, en zowel ik als mijn moeder had al een kat, katten die niet met Kees op konden schieten.

De dierenambulance kwam, maar zei dat ze alleen een kooi konden neerzetten, vangen, en euthaniseren, want zo’n wilde kat had geen enkele kans.

Ik bedankte hen, ze gingen weg. Het leek me het beste om de deur naar buiten open te zetten, Kees te lokken met voer, en dan te voorkomen dat hij weer (zoals hij telkens deed) naar boven de zolder opschoot, liever buiten dan dood, dacht ik.

Gehurkt onder de zoldertrap wachtte ik Kees op, maar hij was niet gek, hij kwam niet. Mijn geduld werd hevig op proef gesteld. Uiteindelijk lukte het door hem de stuipen te laten schrikken toen hij kwam eten en ik als een dolle tussen hem en de trap sprong. Hij koos de andere uitweg: naar buiten.

Buiten ging hij weer zijn eigen gang, vechtend met de buurkatten, regelmatig op drie poten aankomend, met scheuren in zijn oren, etend bij de keukendeur, geaaid en uiteindelijk zelfs opgetild wordend door mij.

Toen hij tam genoeg was heb ik een kooi opgehaald bij het asiel, Kees gevangen en bij het asiel afgegeven. Niet om dood te laten maken natuurlijk, maar om te laten castreren, daarna zou ik hem weer ophalen.

Zo gezegd zo gedaan, Kees werd gecastreerd, en ik wachtte op hem toen hij “geholpen” was, zag zijn sterke grote katerslijf hulpeloos op zijn rug naar buiten gedragen worden. Hij ging mee naar huis waar hij nog een dag in een bench heeft gezeten om te herstellen, blazend tegen mijn kat en de honden. Toen liet ik hem weer los. Inmiddels was het herfst.

Mijn buurvrouw kwam bij mijn moeder een bakje koffie drinken. Gezeten aan de keukentafel zagen ze hoe Kees zijn eten op kwam eisen, zich languit rekkend tegen de glazen deur, mauwend. Mijn moeder deed de deur open, gaf hem eten en zei tegen de buurvrouw hoe erg ze het vond dat deze lieve kat geen huis had, en dat de winter naderde.

Buurvrouw wilde hem wel hebben, maar hoe doe je dat met een kat die gewend is buiten te zwerven?

Ik kon hem inmiddels heel goed oppakken, dus ik deed Keesje in een mandje en bracht hem naar de buurvrouw, zo’n 200 meter verderop en zei tegen de buurvrouw: hou hem een paar dagen binnen! Kees zat echter binnen een paar uur weer bij mijn moeder voor de keukendeur.

Dus bracht ik hem nogmaals weg, en weer was hij zo terug.

Ik soebatte tegen de buurvrouw dat ze hem echt even binnen moest houden, maar ze vond het zielig, hij wilde zo graag naar buiten en schreeuwde in huis. Tja.

Maar, de buurvrouw ging op vakantie, ze vroeg of ik haar plantjes water wilde geven. Ja hoor, dat wilde ik. Ik zwaaide de buurvrouw uit, ving Kees, zette hem in haar huis en gaf hem daar eten. Hij sloop de zolder op, net zoals hij dat bij mijn moeder had gedaan. Maar telkens als ik kwam was het eten op.

Na een weekje kwam de buurvrouw weer thuis en vertelde ik dat ze een kat had. Keesje is nooit meer weggegaan, slechts heel zelden brengt hij een bezoekje aan de keukendeur van mijn moeder. De buurvrouw is dol op hem, en hij op haar.

Ik zorg sindsdien altijd voor Kees als de buurvrouw op vakantie is, en hij gedraagt zich als een volwassen kater, gaat en komt wanneer hij wil.

Maar nu is hij echt weg. Al drie dagen zoek ik hem. Het eten dat ik neerzet vind ik onberoerd terug. Buren hebben hem al dagen niet gezien.

Omdat ik geen rust heb besluit ik om met mijn computertje in het huis van de buurvrouw te gaan zitten, misschien als hij hoort dat er iemand is ….?

Zo gebeurt het dat, terwijl ik mijn spulletjes installeer op mijn buurvrouws tafel, de dikke rotzak opeens achter me staat te mauwen, hij strijkt langs mijn benen en vertelt ondertussen dat hij mij telkens misliep. Ik mopper op hem, maar ondertussen gaan mijn handen over en door zijn dikke vacht, en hij beloont me door op zijn rug te rollen, zijn prachtige roodgekleurde buik te laten zien, met zijn pootjes zachtjes mijn handen te pakken, naar zich toe te trekken en me zachtjes te bijten. “Ik hou ook van jou Kees”, zeg ik, en terwijl ik dit schrijf vlijt hij zijn grote lijf naast me op de tafel, en valt in slaap.

donderdag 28 juli 2011

Parel.


Het is nog vroeg, 7.47 wijst het klokje van de computer aan. Toch ben ik al op pad geweest want het is vakantietijd en de kat van de buren geef ik eten. Keesje. Tenminste, als hij komt. Vanmorgen heb ik vergeefs geroepen, ondertussen door de tuin lopend, wingerd uit de struiken trekkend.
Mijn honden, bless their little hearts, weten dat ik vaak 's morgens even zonder hen vertrek en blijven altijd op de bank liggen terwijl ik door het huis scharrel, sleutels pak, fiets buitenzet. Jip komt me bij terugkomst wel altijd blij begroeten.

Vanmorgen ging het net zo, en bij terugkomst wilde ik mijn tai chi oefeningen gaan doen. Maar eerst thee zetten. O, en de tuindeur moest open, maar het wasrekje dat ik gisteren net voor de hoosbui binnenzette staat in de weg. Dus eerst de was afhalen, rekje inklappen, dan eindelijk de deur open.

Terwijl ik de deur opendoe krijg ik een schok, want mijn ogen zien iets voor de deur liggen waar ik niet blij mee ben. De ceremonie van naar buiten stappen, uitrekken, wat oefeningen doen wordt vergeten.

Parel is een zwerfkat die ik geadopteerd heb. Ze heeft een permanente wond in haar oksel waar zij ooit een vlooienbandje of zo ingegroeid heeft gehad, maar goed, dat zal de eigenaars die haar hier op het platteland dumpten niet veel kunnen schelen. Het katje was vriendelijk, had al jongen gekregen die ook al weer rondzwierven (vermoedelijk heeft mijn moeder een van haar jonkies), dus ik heb het katje laten steriliseren en laten behandelen voor de wond. Toen ze goed hersteld was heb ik ze weer buiten gezet, het was een zenuwachtig katje, maar uiteindelijk is ze een "binnenkat" geworden. Zozeer zelfs dat ze maandenlang binnen is, een hekel aan kou en regen heeft, en altijd, echt ALTIJD, zelfs nu het zomer is en ze continu buiten rondloopt, binnen komt plassen!

Maar in ieder geval, Parel wilde vannacht niet binnenkomen. Het was zacht weer, een vochtige en mysterieuze stille avond. De honden liet ik rond elf uur nog even plassen, en vaak komt Parel dan even de honden begroeten, soms zelfs kopjes geven om daarna met een zelfbewust opgeheven staartje weer te verdwijnen. Wel meende ik verderop langs de greppel Keesje te zien lopen. Ook hij reageerde niet op mijn roepen.
Parel en Keesje, allebei zwerfkatten geweest, struinen graag rond in het donker. 'sZomers dan.
De restantjes van het nachtelijke avontuur vind ik vaak voor de keukendeur.

Zo ook deze morgen, maar ditmaal ligt er zo'n hoopje onherkenbaar dat ik ervan schrik. Het restant is veel groter dan van een muis, ik zie wat zwarte huid, een vlies met ingewanden, ah, een pootje, nageltjes. Het lichaampje is gevild, Parel is kieskeurig. Ondanks mijn weerzin wil ik weten wat ze in vredesnaam heeft gevangen.
Zou het een mol zijn geweest? Ik wil me over mijn weerzin heenzetten, immers, liggen bij mij in de koelkast niet in een groen bakje afgehakte kippenpootjes waar vrolijke biologische kippen aan hebben vastgezeten? Mijn hypocrisie heb ik al jaren geleden erkend en mijn nieuwsgierigheid is groot.

Dus buk ik me, ah, nu zie ik het, al zit de afgestroopte huid een beetje als een capuchon over het kopje heen, van dichtbij zie ik nog net de oren, snorharen, een snuitje. Het bekje staat open en ik zie gelige tanden: compleet was het een zwarte rat. Volwassen zo te zien. Ik pak de schep, bedank in gedachten Parel voor haar gift, en graaf een grafje voor de restanten.
"Paaaaaaarel, Paaaaaaarel", roep ik. Daar komt ze, fraaie lapjeskat, de groenige ogen wat dichtgeknepen. Ze loopt naar binnen, springt op de balie, en wacht ongeduldig tot ik de inhoud van het zakje kattenvoer in haar bakje heb gedaan.






woensdag 27 juli 2011

Davo.

Het is mooi weer, weer tijd om ergens een pannenkoekje te eten en wat wandelen met mijn moeder. Hondjes mogen uiteraard mee. Jip vouwt zijn oren naar achteren als ik de rollator naast hem in de auto zet, hij vertrouwt dat ding niet. Ik verzeker de rollator met een riem tegen omvallen.

Vorige keer troffen we een vrouw van ma's gemeente bij het restaurant, spraken we met haar zoon die jaren in Zuid-Amerika had gewoond, daar de relatie met zijn vriendin kapot was gegaan, nu in Nederland is maar beslist weer terug wil. Ditmaal zijn er twee Amerikaans sprekende mensen die informeren naar de honden. De vrouw maakt foto's van haar man, en ik bied aan foto's van hen beiden te maken. Zij vertellen dat ze in Florida wonen, maar de man blijkt oorspronkelijk een Winschoter te zijn, op bezoek bij zijn zieke vader.
Jeetje, vorige keer zat ik daar op dezelfde plek te staren naar de twee grote bomen die langs het terras staan: een lijsterbes (die er niet best uitziet) en een florerende kastanje, denkend aan hoe het moet zijn om in ZuidAmerika te wonen, nu dwaal ik in gedachten naar Florida, voel het blauwe water weer even aan mijn benen trekken, voel de stille hitte op mijn huid. Als het waar is dat de ziel van en mens met de snelheid van een paard reist, waarom reizen we dan zo veel, en zo snel? Zou ikzelf graag in het buitenland wonen? Ergens waar de zon schijnt? Mijn handen strelen ongewild mijn broek, die had ik aan in India, ruim tien jaar terug, en toen ik hem na al die jaren vandaag aantrok, herkende mijn lichaam hem.
We wandelen langs het kanaal, en halverwege ontmoeten we een man en vrouw met een loslopend wat ouder hondje. We kijken gevieren hoe de hondjes elkaar blij begroeten.
De vrouw zegt: ik moet opschieten, moet een bus halen, kust de man en loopt het zandpad af.
De man stottert wat tegen ons, beginnen met heel veel: eh eh eh's, dus, ja, eh, weet je, gevallen, tja. Ondertussen maakt zijn hand een cirkelgebaar boven zijn oor.
Als ik tegen mijn moeder zeg: 'zullen we weer verder lopen', haakt de man gezellig aan en op mijn moeders opmerking: 'je boft als je hier woont', vertelt hij met horten en stoten dat hij hier vlakbij woont. En inderdaad, even later zijn we bij zijn huis, prachtig gelegen aan de rand van het natuurgebied en het kanaal. Tijdens het wandelingetje begrepen we dat hij een ongeluk heeft gehad, hersenbeschadiging, beetje lamme arm/lastig been, afasie, en nu 'vakantie' voor altijd heeft.
Er staan drie plastic stoelen voor zijn huis langs het wandelpad en hij gebaart of we even willen zitten? Ma wil graag even zitten, maar als ze haar billen in een stoel wil laten zakken, zegt de man: nee nee, hond. We zien het al, de stoel zit vol hondenharen, en ma neemt een andere.
Het is stil hier, en ik ontspan, de honden liggen languit naast me in het gras, Jip lang uitgestrekt op zijn zij, ondertussen gras uittrekkend en kauwend.

Aan de overzijde van het kanaal hoor ik een landbouwmachine naderen, behoedzaam over de brug rijden, en als ik opzij kijk om Davo's reactie te zien, zie ik dat hij de benen neemt, zijn kontje verdwijnt om de hoek in een rustig gangetje, dezelfde kant op als waar de landbouwmachine heen wil. Ik neem een sprintje, de landbouwmachine mindert vaart.
Het is weer zo, weer hol ik achter Davo aan, die niet reageert op mijn roepen, integendeel, hij loopt een tuin in. Opeens komt Jip met een rotgang aanrennen, passeert de inmiddels stilstaande machine.
Ik lijn Jip aan, stap opzij en bedank de bestuurder, die heel langzaam wegrijdt.
Parallel aan Davo die nog steeds ergens in een tuin rondloopt loop ik op de weg. Dan sla ik een pad in, uit het zicht van Davo, ik hoop dat hij dan stopt met voor me uit lopen. Het werkt, ik verstop me tussen wat struikgewas en in de verte zie ik dat hij stopt, omkijkt. De twijfel is in hem gevaren.
Ik loop samen met Jip verder het pad in, en dan volgt hij ons en kan ik hem eindelijk aanlijnen.

Als ik terugkom zit mijn moeder nog steeds in de stoel te praten met de man, die inmiddels duidelijk heeft gemaakt dat hij ook een Rotterdammer is, van oorsprong dan. Mijn moeder, die overigens niet eens gemerkt had dat Jip er vandoor was gegaan, zegt 'het theewater staat op'!
De man staat op, loopt het huis in, ondertussen tegen zijn hond pratend, en komt terug met een kan koffie, dat was niet de bedoeling, maar weigeren kunnen we niet meer. Ik kijk naar hem, zie de wat gezwollen nutteloze hand, vriendelijke ogen achter brilleglazen, en ik voeg zijn woorden samen tot zinnen, vat ze soms even samen waarop hij knikt of opnieuw woorden zoekt. Een opgewekte leeftijdloze man, die duidelijk het beste heeft gemaakt van zijn handicap, in het noorden is gaan wonen samen met zijn vrouw toen hij voorgoed 'vakantie' kreeg, geinteresseerd is in programmeren, quantum-mechanica, het heelal, en stoelen langs het pad heeft gezet voor als er mensen willen rusten.

De koffie is sterk, en ik bedank voor een tweede bakje, net als mijn moeder en we lopen na hem een hand te hebben gegeven weer terug naar de auto, een tien minuutjes verderop. Jip loopt los, gaat nog even pootjebaden in het kanaal, Davo loopt naast me aan de riem en ik vraag me af of hij in de war is. Het is nu al een paar keer gebeurd dat hij zomaar opeens in dat trage gangetje gaat dwalen, soms kijkt als ik hem roep, maar met ogen alsof hij me niet meer kent. Zou het door zijn slechtziendheid komen? Komt af en toe zijn vluchtgedrag weer boven? Wie het weet mag het zeggen.








dinsdag 26 juli 2011

Vrienden.


Ga af! Ik gebaar met mijn hand maar Davo gaat niet liggen. Ik train ook veel te weinig met hem. Jip komt aansjokken, ook tegen hem zeg ik: "af". Jip gaat liggen, krijgt zijn hondenkoekje dat hij ter plekke kapot kauwt, hij likt de kruimeltjes van de grond, staat op en loopt terug naar zijn plekje in de zon.
Ongeduldig wacht ik tot Davo gaat liggen, maar hij doet het niet, blijft wat onrustig trappelen met zijn voorpootjes, me aanstarend met die heldere, maar in werkelijkheid slecht ziende ogen, oortjes omhoog. Geduld is een schone zaak, maar ik voel het ongeduld in me wrikken, ik sta te zuchten, ik blijf wachten met mijn hand het "af"gebaar makend.
Jip komt weer aansjokken en ik denk: dit "af-gaan" nog maar eens met Jip doen, misschien doet Davo dan wel mee.
"Jippie af". Jip gaat liggen, krijgt weer een koekje. Maar inplaats van het op te eten gooit hij het met een zwiep voor Davo neer, staat op en loopt terug naar zijn plekje.
Davo eet dankbaar het koekje op.

donderdag 21 juli 2011

Ardennen.


Aangekomen in de Ardennen, wat stijfjes stapten we de auto uit. Ik rekte me, keek rond naar de glooiende weide, het bos in de verte, de koeien. Liet toen de honden uit de auto, die, net zoals ik dat net deed, zich stijfjes uitrekten.
Het was nat en rook naar bos en aarde. Ik liep de weg op die omhoog leidde, richting bos. Mijn honden snuffelden in het gras, en Jip speurde met zijn scherpe ogen de bosrand af. Ik miste Yardan opeens zo erg dat ik volschoot.






dinsdag 19 juli 2011

Wachtwoord.

Wachtwoorden. Hoeveel zijn het er al niet, verzameld in mijn hoofd. Het leven was vroeger een stuk simpeler, hoewel. Het dichtslibben van mijn geheugen begon met telefoonnummers, en omdat ik bij de gemeente werkte kende ik ontzettend veel telefoonnummers uit mijn hoofd. Iedereen vroeg ze aan me, waardoor de nummers bijna onuitwisbaar in mijn hersenen werden geĆ«tst. Tot op de dag van vandaag weet ik welk nummer je toen moest bellen als er een dood paard of schaap opgehaald moest worden door de “kadaverdienst”, of welke milieudienst, of welke huisartsendienst ….. etc.

Ik heb geprobeerd deze nutteloze informatie uit mijn geheugen te wissen, het is al erg genoeg dat ik nog steeds het (ooit gezamenlijke) gironummer weet van mijn eerste man, waardoor er per ongeluk bij hem opeens een leuk bedragje werd afgeschreven op het rampennummer 555. Heb ik terugbetaald.

Ook de straten en huisnummers van de huizen waar ik woonde weet ik nog, het telefoonnummer van mijn ouders in Rotterdam (010-197674), en de auto van mijn vader (TG-34-23). Die laatste kan ik niet wissen, de auto staat op de foto, mijn vader ernaast gehurkt met zijn kroost op het strand van Oostvoorne.

De rest van alle nutteloze informatie slijt langzamerhand weg in de veelbelopen paden van mijn hersenen, er moest immers plaatsgemaakt worden door het opkomend gebruik van pincode’s. En aangezien ik goed kan onthouden …. zo werd me gevraagd om o.a. code’s te onthouden van mijn vriendin, mijn vrienden (wat heel handig is, mocht ik ooit nog eens ……), van mijn moeder, en van mijzelf natuurlijk.

Maar inmiddels hebben al jaren geleden de wachtwoorden hun intrede gedaan. Voor de computer, modem, providers, internetverbindingen, email, de banken, etc etc.

En ik heb diverse mensen geholpen met de installering van hun modem/computer, waardoor ik veel wachtwoorden voor hen heb moeten invoeren. Sommige vergeet je direct, andere nooit.

Die behulpzaamheid leidde tot soms vreemde voorvallen. Ik hielp een kennis, een al wat oudere buurvrouw, ze had een pc gekocht, ging op les om met het ding om te gaan, maar van internetverbindingen had ze geen kaas gegeten. Een modem werd thuisgestuurd, en ze vroeg mijn hulp om het spul te installeren.

Bij haar thuis zag ik in een bijna ontoegankelijke hoek een wirwar van draden die uit een telefooncontact kwamen, 5-telefoon-stekkers op elkaar gestapeld die naar nummermelder, fax, telefoons en de computer gingen.

Ik haalde alles los, zette alleen de computer erop, installeerde het modem en gaf dit een door de kennis opgegeven wachtwoord. De verbinding kwam niet tot stand, daarom haalde ik de computer van de lijn af, testte met een telefoon de verbinding, die werkte. Maar zodra ik het modem erbij zette: niks, noppes nada.

Het leek me beter om de KPN te bellen, laten nakijken of de telefoonlijn wel oke was. Buurvrouw reageerde geagiteerd en zei: er is niks mis met de lijn, mijn telefoon doet het toch ook! Ik drong aan, een computer heeft meer nodig dan een telefoon. Maar ik moest weg, dus ik vroeg haar of ze in de tussentijd met de KPN de lijn wilde controleren. Dat was goed.

Toen ik de volgende dag terugkwam vroeg ik of ze de KPN gebeld had: ja, dat had ze gedaan, de lijn was dik in orde. Dus ik begon helemaal overnieuw, maar hoe ik ook met draden worstelde, met stekkers, overschakelde naar een binnenlijn, het modem terugzette naar de fabrieksinstelling en nieuwe wachtwoorden invoerde, de computer maakte geen verbinding.

Omdat de buurvrouw even de kamer verliet rukte ik alle draden weer los, sloot alleen een telefoon aan en belde de KPN, vroeg of ze de lijn wilde controleren: ik kreeg een dame aan de telefoon, die deed een “check” en ze vertelde me dat de lijn vrijwel dood was, er moest een monteur bij komen, het was een wonder dat ik wel kon bellen! Van binnen vervloekte ik de buurvrouw.

De monteur kwam de volgende dag al, legde een nieuwe verbinding aan, hielp even met de computerinstellingen om in te loggen op het modem en de server. Mijn vriend was ditmaal ook aanwezig, behulpzaam samenwerkend met de monteur, voerde opnieuw het wachtwoord in van het modem en de computer, ondertussen knipte ik telefoondraden op maat, en maakte de rest van de telefoon- en faxverbinding in het huis weer in orde. Kortom, alles werkte. Iedereen blij.

Tot de volgende morgen.

Buurvrouw had een stroomstoring gehad, moest opnieuw inloggen, en het wachtwoord werd niet geaccepteerd. Wilde ik niet even komen helpen? Ik ging er weer naar toe, inmiddels mijn behulpzaamheid hevig betreurend. Ik bleef oeverloos het wachtwoord invullen, met hoofdletter, kleine letter, met spatie ertussen, etc. Buurvrouw had notabene in een schriftje het wachtwoord genoteerd, dus wat kon er mis zijn?

Tot ik opeens een helder moment kreeg, beseffend dat de laatste maal niet ik, maar mijn vriend het wachtwoord had ingevoerd. Het wachtwoord van de buurvrouw was gedeeltelijk de naam van een door haar geliefde schrijfster: AUSTEN …. Zou het soms kunnen zijn dat …. Gezien mijn vriend een man is, zou hij wellicht AUSTIN hebben ingevoerd??? het automerk? En verdomd, het wachtwoord werd geaccepteerd! Ik jubelde zowat van opluchting en had het gevoel dat ik zojuist de Alp d'Huez had overwonnen.

Maar nu, vele jaren later, begint mijn hoofd dicht te slibben, de wachtwoorden zijn inmiddels niet meer te tellen. Alles wat je via het internet koopt of bij welke club je je aanmeldt, iedereen vraagt een wachtwoord, en al probeer ik het simpel te houden, toch moet je bij de een minstens zeven letters gebruiken, bij de ander acht, wisselen hoofdletters en kleine letters elkaar af, komen er _ tekens bij, en vragen de banken of je regelmatig je wachtwoord wijzigt. Dat doe ik. Maar ik verlang naar het schriftje, waarin je gewoon alle wachtwoorden opschrijft, en op een handige plaats neerlegt, zodat ook de eventuele inbrekers niet lang hoeven te zoeken, en ik van alles af ben.

zondag 17 juli 2011

Freddie en de Hema


Zondag.
Weer slaat de regen tegen het raam. Weer heb ik een suizend hoofd, ditmaal van de te korte nacht gecombineerd met een teveel aan zoet gisteravond.
Het was een leuk feestje, maar druk. De honden waren gewoon thuis, die kunnen naar een restaurant als dit niet mee. Trouwens, ik neem bijna nooit de honden meer mee als ik ergens ga eten. Dat was vroeger anders. Freddie ging overal mee naar toe, lag opgerold onder de tafel op een dekentje.
Terwijl ik dit zo opschrijf denk ik aan de reden, waarom toen wel mee en nu niet meer. Is het omdat ik nu twee honden heb? Omdat ik grotere honden heb? Of omdat ik ouder ben en geen zin meer heb in gedoe? Waarschijnlijk alles bij elkaar.

Mijn vriend en ik gingen gisteren even naar de stad, cadeautje kopen, op de valreep zoals gewoonlijk. We slenterden door de boeken- en cadeauwinkeltjes, en daarna door de Hema, koffie.

Met het vooruitzicht op het feestje namen we geen gebakjes, tenminste het werd een gebakje met twee vorkjes. Capucinno decaf en een gewone.
Alle tafeltjes waren bezet, alleen een bankje aan de zijkant was nog vrij, en daar vielen we neer.

'Het was op dit plekje' zeg ik.
Hij kijkt verbaasd op, weet uiteraard niet waar mijn opmerking over gaat. Ik zette mijn tas neer, jas uit.
'Freddie', ga ik verder 'ik was hier met mijn moeder, in 1995. Ik was bij haar op bezoek en we gingen even winkelen, koffie drinken bij de Hema. We kwamen het restaurant in en we zaten daar .... (ik wees), en hier op dit plekje, hier zaten oudere mensen met een prachtig hondje, een zandkleurige whippet, een teefje met prachtige donkeromrande ogen. Ik liep naar die mensen toe en ging door mijn knieƫn bij het hondje, nam het kopje in mijn handen en zei tegen de mensen die erbij waren: wat een prachtig hondje, een feestje op vier pootjes.'
Mijn vriend kent het verhaal natuurlijk, hoe mijn eerste hondje in mijn leven is gekomen, ik heb het al honderd keer verteld, deze ontmoeting in de Hema was de aanleiding. Tegen iedereen roep ik altijd dat ze, als ze een hond nemen, zich heel goed moeten oriƫnteren, moeten kijken hoe en wat, en zelf ....
Zo ging het verder:
De mensen gaven me hun telefoonnummer, ze zouden thuis het nummer opzoeken van de fokker, want toen zij hun hondje ophaalden konden ze kiezen, er was nog een hondje, een reutje, misschien was dat wat voor mij?
Een paar dagen later ging ik terug naar huis, ik zat in de examenmaanden van de academie, maar ik moest telkens aan het hondje denken. Het telefoonnummer had ik naast de telefoon gelegd, inmiddels had ik zo mijn bedenkingen, een hondje, was dat niet hartstikke lastig, ik had geen ervaring met honden, ik wist niets van het ras. Kortom ..... het duurde een paar dagen, maar toen belde ik toch.
De mensen die ik in de Hema had ontmoet noemde naam en telefoonnummer van de fokker, en ik dankte hen vriendelijk, wenste hen nog heel veel plezier met het hondje, waar zij, zoals zij dat noemden, zo wijs mee waren.

Ik belde, niet naar de fokker, maar naar mijn zus. Zus is hondenmens, die weet wat te doen en wat niet. Ze was een beetje verbijsterd, wilde ik een hond? Opeens? Een reutje! (zus heeft altijd teefjes). En dat als kattenmens! Haar wijze advies: niet doen! want ik wist niks van dat hondje!
Ze had gelijk. Ik legde de telefoon neer, liep een rondje door de kamer, en belde toen, eigenwijs als ik ben, toch de fokker.
Maar het universum had samengespannen met mijn zus, het laatste hondje was ondertussen al verkocht. Ze gingen nu andere honden fokken, shih tzu, een ras waar ik nog nooit van gehoord had. Ik legde teleurgesteld en ook wat opgelucht de telefoon neer.

Er zullen zo'n drie weken voorbij zijn gegaan. Elke keer als ik uit Katwijk kwam zag ik het nummer van de fokker naast de telefoon liggen. Waarom weet ik niet, maar ik belde hem toch weer op, misschien fokten ze toch nog een nestje (je weet maar nooit).
De man vertelde, het reutje dat ze aan de straatstenen niet hadden kwijtgekund, dat toen ik belde eindelijk was gekocht door iemand, datzelfde reutje was weer teruggebracht, als ik wilde komen kijken ....?

Het kon geen toeval zijn dat dat hondje is teruggebracht dacht ik, ik moest en ik zou gaan kijken. Hoogeveen, niet echt naast de deur als je in H.I.Ambacht woont. IJsberend door de kamer .... mijn zus bellend die weer tegen me zei: doe het niet, je kent die mensen niet, het is een reutje (ze gebruikte het woord "puienpisser")!
Ik hield voet bij stuk, maar, omdat ik geen verstand van honden heb vroeg ik of zij mee wilde gaan. Dat wilde ze, als ik beloofde dat ik het hondje niet direct mee zou nemen, maar een daagje bedenktijd zou vragen. Akkoord.

Het was een hele onderneming. Zus woonde toentertijd in Ter Apel, en ik reed in een handige (grijs kenteken, dus zonder achterbanken) maar niet bepaald hard rijdende Charade. Drie en een half uur, toen was ik bij mijn zus, en na de koffie reden we naar Hoogeveen, weer zo'n 5 kwartier. Onderweg drukte zus me op het hart: ieder pupje is leuk, geen spontane beslissingen, neem bedenktijd. Ik beloofde het.

Aangekomen bij de fokker schrokken we een beetje. Het huis was moeilijk te vinden, en zag er wat verwaarloosd uit. Een weilandje met een paardje, een koe, wat schapen, bouwvallige schuurtjes.

Een vrouw deed open, en we stapten naar binnen waar we werden begroet door honden, katten, ergens stond een caviabak. Het rook naar dieren, bier en sigaretten. Een kwispelende whippet met een grijze snuit wees de weg naar de huiskamer. Hij sprong op de bank, ging naast een teefje liggen dat ongeveer net zo oud was als hij. Tussen al die dieren liep de zandkleurige pup, Bandit, prachtig mooi hondje, zwart snuitje, wat ondoorgrondelijke donkere ogen, oortjes telkens rechtopstaand als hij met de katten dolde. Bandit deed zijn naam eer aan, voegde zich bij zijn ouders op de bank, keek naar beneden waar een katje langs liep, boog zich en pakte het katje in zijn bek, trok het op de bank, maar het katje wilde niet, gaf hem een tik. Toen richtte Bandit zich op zijn ouders, probeerde of die wilden spelen met hem, maar ze gaven geen sjoege. Hij bleef het proberen, tot zijn moeder het zat was en opeens uitviel, opzij "beet" en heel even het kopje van Bandit klem nam tussen haar kaken. Even bevroor alles en iedereen, Bandit boog zich deemoedig opzij, en rolde zich op bij zijn ouders op de bank, half over hen heen (als de kers op de taart, zei ik later vaak), en ging slapen.

Mijn zus sprak met de fokkers, ik was stikzenuwachtig, ging op de bank bij de honden zitten en mijn handen gingen aldoor over het zachte vel van de whippets, en vooral van de pup. Opeens tilde de pup zijn kop op en gromde naar me! Ik trok mijn handen geschrokken terug.

"Wat doe je?" vroeg mijn zus. Ik was onzeker, voelde de beslissing zwaar op me drukken en ik was geschrokken, dus ik vertelde aan mijn zus dat het hondje gromde, en ik sprak al mijn twijfels uit: het was zo'n grote verantwoording, ik wist het niet meer ..... We wisselden van plaats, ik stond, keek in de rondte naar de bonte verzameling van mens, dier en spullen. Mijn zus ging bij de honden zitten.

De koffie was al lang op, en ik stond daar maar te twijfelen. En weer zei mijn zus: wat doe je? Maar ik wist het niet, ik wilde weg. Toen zei mijn zus, en dat zal ik van zijn lang van zijn leven nooit meer vergeten: "je twijfelt aan je zelf, niet aan het hondje, dat hondje is helemaal oke".
Euh? Was dat de zus die me op mijn hart had gedrukt dat ik bedenktijd moest nemen?
Maar haar opmerking was raak en ik zei: ik neem hem mee. We betaalden (ik kreeg hem van mijn vriendin Maartje cadeau) en gingen weg.

Bandit sprong zonder dralen bij ons in de auto, en mijn zus zei: hoe noem je hem? Euh, nooit aan gedacht, doe voorlopig maar 'Fred', naar de stenen whippet die ik ooit cadeau had gekregen.
Hij lag de hele weg terug naar Ter Apel bij mijn zus opgerold op schoot te slapen. Ik keek telkens naar hem, was blij met de rust die mijn zus uitstraalde, kon het niet geloven dat ik nou echt een hondje had, en zei tegen mijn zus: 'bedenktijd? bedenktijd? En het hondje gromde! Haha.'
Mijn zus vertelde: ze had Bandit de hele tijd bekeken, had gezien hoe hij liep (ze vond hem mooier dan zijn ouders), hoe hij met de katten en met de shih tzu-hondjes omging. Vond het niet zo erg dat hij op een gegeven moment vanaf de bank op de tafel sprong en van daaraf op een stereo-toren stapte. Vond het mooi dat hij gewoon bij zijn ouders was opgegroeid, en dat er allemaal dieren in en om het huis liepen, prima gesocialiseerd. Toen ze bij de honden was gaan zitten had ze Bandits pootjes even beetgepakt en er een beetje in geknepen, gekeken hoe hij reageerde (onderdanig), toen was voor haar de deal rond.

Nu, 16 jaar later, zit ik weer bij de Hema, en denk terug aan de tijd dat ik hier met Freddie altijd kwam. En jaren later zag ik ergens die oude mensen uit de Hema lopen, met het zusje van Fred, en ging ik even met ze praten. Ze herkenden me. Ik vertelde ze over Fred en dat ik nooit een seconde spijt heb gehad dat ik hem als huisgenoot heb gekozen.

Het verhaal is uit, de koffie en het gebakje zijn op. We gaan naar huis.















zaterdag 16 juli 2011

Nijmegen


Moe. Ik lig uitgestrekt op mijn bed en voel het suizen in mijn hoofd. ?Jetlag van een dag lang treinen en lopen.
De aai-score van gisteren: een zwarte whippet, spieren voelden aan als Freddie, maar zijn vel was glad zoals zwarten honden glad kunnen zijn. De hond kwam uit het asiel.
Een mix-galgo, Duitse herder denk ik, de eigenares was dol op dit teefje, wist eigenlijk helemaal verder niks van het ras "galgo", via een Belgische organisatie verkregen.
Een galgo, zandkleurig, wat magertjes, de huid beschadigd door het harde leven, droeve ogen, maar lieve Belgische mensen bij zich die dol op haar waren.

vrijdag 15 juli 2011

Assen - Nijmegen




De wekker gaat vroeg. Mijn liefjes Davo en Jippie zijn al opgehaald, ik kan met een gerust hart een daagje op stap.
Ik loop in alle vroegte naar het huis van mijn moeder, waar ik mijn zus vindt die de auto al volpropt met tassen, rollator. Dan wachten we op "de zorg", die elke dag mijn 88-jarige moeder bezoekt en helpt. Driemaal heeft mijn moeder deze week gevraagd of ze op vrijdag vroeg willen komen. Maar ze komen niet. Wij wachten ongeduldig, we moeten een trein halen in Assen, mijn moeder strijkt nerveus over haar armen, benen, frummelt aan haar tasje, neemt kleine slokjes thee.
Dan gaat mijn moeder zelf naar de badkamer, nee, van ons wil ze geen hulp.

Het is rustig op de weg en we zijn op tijd, zetten ma bij de trein en rijden dan naar de dichtsbijzijnde parkeerplaats, een paar minuten lopen van het station.
Vorige week stonden we ook op deze parkeerplaats, onze tassen uit de achterbak halend, en zei ik tegen mijn zus: hoe werkt dat met die treinkaartjes (goedkope aanbieding via de Hema), moeten we die laten afstempelen of staan ze gewoon op datum?
'Dat weet ik niet' zei mijn zus toen, 'jij heb toch de kaartjes uitgeprint'? Kortom, een misverstand waar we toen niet, maar nu wel om kunnen lachen.
Vorige week overlegden we even, en stapten direct weer in, werd het een daagje gewoon met de auto naar Leeuwarden en Heerenveen. Ditmaal zitten de kaartjes veilig in de tas. We laten de auto op de parkeerplaats achter en lopen naar het station.

In de trein is het druk, we kunnen niet bij elkaar zitten. Wat stoelen verderop zie ik dat mijn zus een plaatsje heeft gevonden en tegenover mij zit mijn moeder, en naast me twee jonge vrouwen, rond de 20, die enorme rolkoffers voor hun stoel hebben gezet, zodat ze met hun benen naast en over hun koffers moeten zitten.
Ze praten hard, net als veel mensen, de herrie van de intercity overstemmend. Onze bescheiden stemmen vallen in het niet, ma en ik buigen telkens voorover om wat tegen elkaar te kunnen zeggen (ma grinnikend, in reactie op dat ik gisteren nog zei dat Groningers met zulke harde stemmen praten: 'er zitten veel Groningers in de trein').

De jonge vrouwen rusten ontspannen tegen de rugleuning, allebei hun smartphone in de hand die regelmatig wordt bekeken. Omdat ze zo hard praten leren we van alles van ze. Het zijn vriendinnen, wat ik al aan hun kleding had gezien: beiden een grijs leren jasje, een opzettelijk versleten spijkerbroek, zwarte bloesjes. Ze moeten naar Rotterdam, zijn op weg naar Parijs, komen beiden van gescheiden ouders, een van hen heeft twee paarden, en ze lijken wat zenuwachtig maar ze klinken wereldwijs en cool door hun verhalen over jongens en uitgaan, en van een van hun opmerkingen schiet ik bijna in de lach: 'naar Siddeburen geweest, vet aan de martini's'.
Hoe cool is dat? Siddeburen!

Als er ver voor Amersfoort al omgeroepen wordt dat er overgestapt moet worden voor Rotterdam beginnen ze onrustig te worden, een van hen kijkt mij aan en ik zeg: dat geldt voor jullie. Daar schrikken ze een beetje van en ik zeg dat het niet lastig is, dat ze in Utrecht naar het voorste gedeelte van de trein moeten lopen.
Ze zakken weer terug in hun stoel, hun gesprek gaat verder, berichten op hun smartphones worden aan elkaar voorgelezen, ze lachen wat, praten. Het gaat nu over kilo's. Het in mijn ogen nog heel jonge 'meisje' naast me zegt: ik ben na mijn miskraam 10 kg afgevallen. De ander knikt eens, staart met grijze ogen telkens naar buiten waar het landschap, abstract door de regen op de ruiten, grijs met groen voorbijraast.

Het contrast tussen de jonge vrouw tegenover me, slank, glanzende haren, modieus gekleed, en mijn moeder, rood regenjasje, grijze warrige haartjes met een diadeem bij elkaar gehouden, gerimpeld gezicht, en de oude bleekblauwe ogen achter haar wat vuile brillenglazen, is zo groot. Mijn moeder's geest is jong, ze voelt zich niet anders dan op haar achttiende zegt ze geregeld, maar dat weten deze meisjes niet, die zien alleen die oude vrouwen naast hen zitten. Mijn ogen dwalen van de een naar de ander, dan naar buiten, waar de regen begint plaats te maken voor een zonnetje.






woensdag 13 juli 2011

Gebeten hond


Waarom hebben we een hond? Een vraag die iemand me stelde en waar ik over na heb lopen denken. Ik weet waarom ik een hond heb, maar ik kan er met mijn hoofd niet bij dat er mensen zijn die een andere reden kunnen hebben dan ik: mijn honden zijn een bijzonder mooie aanvulling op mijn leven.

De laatste tijd werk ik af en toe aan een website over "de gebeten hond". Als je op de foto hierboven of op de titel klikt word je doorgelinkt naar deze website.
Aanleiding was dat in juni mijn windhond, Davo, gebeten werd door een herdershond, ik geloof een Mechelse. Het was een heel vervelend incident voor de hond, maar ook voor mij. Hij moest een dag bij de dierenarts blijven, ging onder narcose, zeven hechtingen, drains, medicijnen.
En Davo, vluchteling uit Spanje, viel terug in de trauma-stand die hij ook had toen hij hier net in Nederland aankwam. Hij bevroor.
Hij had veel pijn, en probeerde pijn te vermijden door niet te bewegen. Als hij moest plassen hees ik hem op zijn benen (dan gilde hij, een hard jammerend geluid waarvan ik me telkens rotschrok en een zwak gevoel in mijn knieƫn kreeg, echt, ik heb gevoeld dat honden verlammend kunnen gillen), en dan begeleidde ik hem stapje voor stapje naar de tuindeur. Een proces dat wel 15 minuten in beslag kon nemen.
Vooral het gebied waar tegels liggen vertrouwde hij niet meer. Harkend en tastend naar de vloer zette hij heel traag voetje voor voetje neer, om dan weer te bevriezen, etc.
Een hartverscheurende blik in zijn ogen, oren helemaal plat naar achteren, hoog ruggetje van de pijn. Ik naast hem zittend, wachtend tot hij weer een stapje deed. Hij at een paar dagen niet, zelfs geen rauw vlees, kippenbouillon, of pens.

Maar ook als hij zich in zijn slaap bewoog en pijn had gilde hij zijn verlammende kreet. Wat voor mij reden was om extra pijnmedicatie op te halen.
Het gillen hield me wakker, dus ik was aan het eind van de week aardig kapot. Het aansluitende weekend gingen we met vakantie, met de honden een weekje naar Schiermonnikoog.

De honden hebben sowieso al aardig wat bagage, en nu kwam er ook nog e.e.a. bij voor de verzorging van Davo. In totaal een rolkoffer vol: dekens, etensbakken, 8 kg voer, kauwstaafjes (voor elke dag 2), extra lange lijn, riemen, halsbanden, borstel, water voor onderweg, diverse t-shirts (om te voorkomen dat Davo zijn hechtingen eruit trok, de drains had hij de tweede dag er al uit getrokken) en het "medical petshirt" (t-shirts werken net zo goed, zijn ook koeler als het warm weer is), medicijnen. Voorts nam ik een klein schaartje mee, tekentang, kam, ontsmettingsmiddel, telefoonnummer dierenarts/paspoort Davo en Jip.
Het is dat die vakantie al geboekt was, want het was een enorm gedoe om met een hond op pad te gaan die niet lekker in zijn vel zit, en vooral in de eerste dagen moest er enorm rekening met hem gehouden worden.

Op de boot moest hij gedragen worden, de glimmende linoleumvloeren vond hij doodeng en hij verstarde zo erg dat hij op zijn nagels stond, met als gevolg dat zijn poten, net als bij Bambi op het ijs, alle kanten op gleden. Doodeng. Om verdere ellende te voorkomen (een hond die in spagaat gaat kan ernstig geblesseerd raken) droeg ik hem de boot op en af en had hem gedurende de oversteek op schoot, 25 kg.

Maar hij knapte op van het strand, het was misschien wel het beste wat we voor Davo hadden kunnen doen. In de week die we op Schier waren werd hij weer heel snel een normale hond. Pootjebaden, rotte vis en kwallen eten, piesen, graven, snuffelen.
De hechtingen haalde ik er zelf uit, want op Schiermonnikoog zit geen dierenarts, en mijn zus had verteld dat dat een karweitje van niks was. Dat klopte, het was zo gepiept en het bespaarde Davo een bezoekje aan de dierenarts.
Het gaat goed met Davo, maar hij heeft zelfs nu nog last van een lichte mankheid.

Veel mensen reageerden op Davo's toestand, en ik kreeg te horen dat veel hondenbezitters angst hebben dat hun hond gebeten zal worden. Eerlijk gezegd, dat heb ik ook. Sorry, maar dat is toch niet normaal? Dat brengt me bij mijn eerste vraag: Waarom hebben we een hond? Een hond is toch een leuke aanvulling op je leven?

Maar wat jij een leuke aanvulling vindt kan iets heel anders zijn dan wat de buurman vindt.
De buurman wil goed voor de dag komen met een flinke hond bijvoorbeeld. Of een "scherpe" hond, zoals ze dat hier in het noorden soms noemen. Leuk om het ego wat te versterken bijvoorbeeld.
En de buurvrouw wil misschien gewoon een gezelligheidshondje, of een hondje om behendigheid of doggydancing mee te doen.
Je kan lang of kort praten, het is net als conflicten om kinderen, je word het niet eens omdat ons uitgangspunt al verschillend is. Mensen hebben een hond om diverse redenen, en dan heb je nog mentaliteit van de hondenbezitter, of ronduit onwetendheid. En wat ik het engst vind, iedereen (en daar hoef je geen vergunning voor aan te vragen) mag een hond aanschaffen die een potentieel gevaar voor mens en dier kan zijn.
Nou, hoe moet dat nou in vredesnaam samen gaan? Antwoord: niet. Maar we kunnen wel rekening met elkaar houden.

Uitzonderingen daargelaten, bepaalde groepen honden moet je gewoon niet samen laten spelen. En zeker niet als er elementen zijn die bijtincidenten kunnen veroorzaken (nijd om een balletje of stok bijvoorbeeld).

Wellicht blaf ik tegen de verkeerde boom, om maar eens een engelse, maar toepasselijke kreet te gebruiken, maar beste hondenbezitters, hou rekening met elkaar, stel je voor dat jij de kleinste of kwetsbaarste hond hebt, hou je hond even vast als iemand dat vraagt of als je ziet dat jouw hond te wild of te groot is voor dat andere hondje, heb begrip voor elkaar, en zoek de juiste speelkameraadjes voor je hond.

En wil je alles voorkomen? Er is een leuk boekje op de markt, ik heb het zelf nog niet gelezen maar het werd me aangeraden door iemand die erg veel van honden houdt, en het heet: "neem geen hond".














donderdag 7 juli 2011

Oud.

We willen allemaal oud worden, maar oud zijn is niet leuk. Tenminste, dat zegt mijn moeder, en die kan het weten want ze is 88 jaar. Het is een pittige tante, en ze is niet een erg complimenteus of dankbaar type. Dat hoeft ook niet, al kan ik ze wel eens achter het behang plakken. Maar de laatste tijd gaat ze inzien dat ze het niet zo slecht heeft, qua aandacht dan. Af en toe zegt ze: dank je wel, of zegt ze dat ze het fijn gehad heeft als je met haar op stap bent geweest.
Rond het middaguur ging ik naar haar toe, nam de honden mee. Voor de deur stond een onbekende auto. Bezoek, vast van haar geloofsgenoten, die haar regelmatig opzoeken.
Ik stak mijn hoofd om het hoekje, zag het bezoek, een echtpaar, aan de keukentafel en ik zei dat ik later wel terug zou komen.
'Nee nee', riepen ze in koor, 'kom binnen'.
Ik schaarde me wat terughoudend aan tafel, en het gesprek ging over het drukker wordende verkeer, het verhuizen naar het noorden, over rijbewijzen, auto's, landbouwvoertuigen, mentaliteit, kortom, heel 'Blik op de Weg' kwam op tafel.

Na een half uurtje stond het stel op, mevrouw hoestte wat, haar man, de drukste van het stel, vertelde dat zijn vrouw longkanker had, maar dat het al drie jaar heel goed ging. De vrouw, die tot dat moment amper een woord had gezegd, zei: "het is net of ik met een tijdbom leef! "
'Ja', zei ik, 'dat kan ik me voorstellen'. Ze ging verder: 'Als jij hoest denk je dat je een verkoudheid hebt, als ik hoest denk ik dat het weer mis is, het beheerst mijn leven, je bent nooit meer vrij!'. De man begon nog een voorbeeld aan te halen, maar dan over zichzelf, ook niet vrij van kanker. Ik wist er niet veel op te zeggen.

We zwegen even terwijl de jassen werden aangetrokken, en ik zei van de stilte gebruik makend tegen mijn moeder: 'zullen we een pannenkoekje gaan eten?' Haar oude blauwe ogen keken me blij aan en even keek ze ook de bezoekers aan, alsof ze toestemming wilde vragen.
'Goed idee', zei het bezoek, 'neem het ervan', en ze benadrukten hoe fijn het is als je goed met elkaar kan opschieten als familie, 'zelfs in de Waarheid komt regelmatig ruzie voor'. Voila, en dat uit de mond van een Jehova's Getuige zelf.

Wat later reden ma en ik, honden achterin, door het fraaie gebied rond Wedde, aten buiten zittend op het terras van de pannenkoekboerderij een appelpannenkoek en ontmoetten daar nogmaals geloofsgenoten van mijn moeder. Of de duvel er mee speelde.

We wandelden terwijl donkere regenwolken boven ons hoofd samenpakten langs het Mussel AA-kanaal. De honden liepen blij rond, Davo at een dooie vis op, Jip ging even zwemmen.

Ma zette ik een uurtje later thuis af, ze was moe en ging even liggen en ik was op tijd thuis om de hangmat binnen te halen, de wolken hingen inmiddels dieppaarsgrijs boven mijn hoofd. In de verte zag ik de buien vallen.
Met de hangmat nog in mijn armen hoor ik een stem, ik kijk om en zie mijn buurjongetje staan. Prachtig joch, donkere ogen met lange wimpers, de helft van een tweeling ('dubbele dooier' hoor ik mijn vriendin in gedachten zeggen).
'Hee' zeg ik, 'hoe is het met jou?'.
'Goed', krijg ik als antwoord. Ik bewonder zijn fiets, en hij legt uit dat het nog dezelfde fiets is, maar hij heeft een nieuwe lamp erop. Hij tikt even op de futuristische lamp.
'Hoe oud is je moeder?' vraagt hij dan. Vanbinnen lach ik, de tweeling heeft iets met leeftijden en met ouderdom, ze hebben me al meermalen gewezen op het feit dat ik al met een been in het graf sta. '88' antwoord ik.
'ACHTENTACHTIG!' Hij spert zijn ogen in ongeloof open terwijl hij het zegt. 'dat is wel HEEL ERG oud'.
'Ja, oud he?'.
Hij vertelt dat zijn vader en moeder het er gisteren over hebben gehad, hoe oud hun buurvrouw mijn moeder, nou moest wezen. Nu begrijp ik waarom hij hier staat, hij wil duidelijkheid in de zaak hebben.
'Hoe oud ben jij?' vraag ik.
'Negen'.
Dan vraag ik aan hem of hij weet hoeveel jaar verschil daar tussen zit. Hij draait zijn ogen naar opzij, naar boven, hij krabt zelfs even op zijn hoofd, maar dan weet hij het, 79 jaar! Ik zie dat hij het getal amper kan bevatten. Zijn dagen duren een eeuwigheid, en de jaren willen maar niet voorbij voordat hij op de trekker van zijn vader mag rijden.
De eerste druppels kletsen in mijn nek, mijn buurjongen zet zijn voet op de trapper en zonder te groeten, maar met wat te vertellen, fietst hij naar huis.

woensdag 6 juli 2011

Fred's grafje.

Ik ben buiten geweest, heb de haag gesnoeid en het grafje van mijn hondje weer netjes gemaakt.

Het grafje van Fred is eigenlijk een "gedenkplekje" geworden. Of ik er nou maai of het grafje netjes maak, ik denk er altijd aan alles en iedereen die ik inmiddels ben kwijtgeraakt.

Het is redelijk netjes, mooi steentje van Indiaas marmer, een winterbloeiende struik erop, buxushaagje er achter. En nog wat zomerbloeiers, Veronica en Pelargonium, en weelderig laagkruipend onkruid (naam even ontschoten, mooie diepblauwe bloemetjes) en natuurlijk Vergeetmenietjes. De pluimhortensia knipte ik per ongeluk ook af. Nou ja, die loopt wel weer uit.

Heel anders is het graf van mijn vader, die ligt op een saaie begraafplaats, allemaal eendere zwarte stenen, en, op mijn vader's steen een lullig taalfoutje.

Kaal en winderig was het er toen hij in 1985 begraven werd, en de lucht was winterrood, zoiets vergeet je niet.

Heel zelden ga ik er naar toe. Eenmaal ben ik op zijn plekje gaan liggen, maakte foto's, ook van de taalfout op zijn steen. Veel weelderige bomen en struiken staan er inmiddels.

Ik lag daar heerlijk, de zon scheen, ik blij dat ik er ook weer weg kon lopen. Ondertussen keek ik naar de hemel, zag de boomtoppen groen afsteken tegen het blauw, hoorde de merels en de mussen. Lekker stil zoals begraafplaatsen kunnen zijn. Op de een of andere manier een intens en vredig moment.

Er naderde een vrouw, die het pad insloeg waar ik pontificaal op de grond lag, ik ging rechtop zitten. Ze stopte bij me, blikte even naar de onverzorgde grafsteen achter me. In het plat Gronings zei ze: ja, ik kom ook even alles weer netjes maken. Er kwam in een adem een verhaal achter aan, over moord en doodslag, over een uit de hand gelopen familie- en/of burenruzie. Dankzij haar dialect verstond ik de ellende goddank maar half. Ze zei haar naam en voegde daar aan toe: daar heb je zeker wel van gehoord? Ik schudde van nee, stond op, een beetje verbijsterd van haar verhaal.

Terwijl ik het gras van mijn kleren sloeg zei ze: "nou ja ..... tou moar" en liep verder.

dinsdag 5 juli 2011

Meiendaal nummer 19.


Handig is het niet, maar ik wil dit perse, met mijn laptop in mijn hangmat in de tuin. De hangmat swingt een beetje, lekker. Op de grond in het gras staat mijn thee, ligt de Happinez.
Het is een heerlijke beleving, die hangmat.
Ergens is een foto dat ik, zes of zeven jaar oud, op de rand van een hangmat naast een vriendje zit. Maarten Roggeveen heette dat vriendje geloof ik, of was het Hans?
Oostvoorne, Het Gors. Daar hadden mijn en zijn ouders een huisje. Zij hadden een sjiek huisje, het stond heel ruim aan het begin van het Gors, en was van steen.
Wij hadden een houten zelfbouwhuisje dat ome Chris in de Utenhagestraat in segmenten had gemaakt. Samen met mijn opa wellicht, want mijn opa en oma hadden ook een huisje op Het Gors.
Hoe ze die onderdelen vanaf Rotterdam naar Oostvoorne hebben gekregen? Geen idee. Vroeger leek het of alles kon. Rotterdammers waren niet voor een gat te vangen.
Maar oom Chris en tante Hen hadden een dochtertje dat veel zorg behoefde, en ze moesten het huisje verkopen. Goddank kochten mijn ouders het.

Die hangmat in Oostvoorne, jeetje wat wilde ik daar graag in liggen, heerlijk vond ik het. Maar het mocht bijna nooit. Er moest gespeeld, of iemand anders lag erin (de oudere broer van Maarten, die ik een lul vond, en die ik ooit van een steiger het Brielse Meer in heb geduwd. Een aktie waar ik voor heb moeten boeten). Kortom, ik oogde altijd verlangend of de hangmat er hing en of die broer er niet was.

Het verschil met Rotterdam was heel groot. We woonden in een volkswijk, Katendrechtse Lagedijk 123, twee hoog, een keukentje, voor- tussen en achterkamer, geen douche of badkamer (de zinken teil hing buiten achter de keukendeur naar het "plat"), wel een wc-tje onder de trap, en dat voor een gezin met drie, later vier kinderen. Nee, dan Oostvoorne. De geur van meidoorn en gras, koolaspaden waar mooie gekleurde stukjes glas in zaten (paden waar je je knieƫn lelijk op kapot viel), Berberis-hagen met stekels waarvoor je moest oppassen en die door mijn vader mopperend met een heggenschaar jaarlijks geknipt werd. Sloten met stekelbaarsjes, een dijk waarop koeien stonden, wat eng was want je moest er vaak overheen lopen als je richting dorp liep.
Het huisje had een waranda. Op de waranda hing heel hoog een brievenbus waarin vogeltjes nestelden. De waranda had zongestoofde warme planken waar je op kon zitten.

In het huisje stonden rotanstoeltjes en een tafeltje met zo'n glazen blad. Het huisje rook naar de petroleumstelletjes en de petroleumlamp had een kousje dat gemakkelijk kapot kon. Petroleum haalden we bij een olieboertje, Peut heette hij. Of noemden we hem zo? Ik weet het niet, maar ik zou zijn huisje nog wel terug kunnen vinden. Net als het huis van de eierboer, die me ooit als wisselgeld een kuikentje gaf. Maar dat mocht ik niet houden, mijn moeder had liever de centen terug.

Ons huisje was het een na laatste huisje van het pad. Meiendaal nummer 19. Dan was er een sloot waarachter boerenland lag. Later zou het pad doorgetrokken worden en zou er een heel nieuw gedeelte van het Gors aangelegd worden. Nieuwe huisjes, niet veel aan. Liever had ik het land waar we achtergebleven aardappels zochten nadat er gerooid was, en soms kippeneieren vonden in de haag langs de sloot.
Er was wel enig financieel voordeel aan het nieuwe gedeelte. Op een gegeven moment gingen we gipsen figuurtjes maken. Sprookjesfiguurtjes waren het, Sneeuwwitje en de zeven dwergen bijvoorbeeld. We hadden rubber modelletjes, die vulden we met gips, knijpend in de mal terwijl we die volgoten, om te voorkomen dat er ergens luchtbellen zouden ontstaan. Vooral de puntmutsjes van de kaboutertjes liepen gevaar voor luchtbellen. Als het gips uitgehard was rolden we de rubbermal er vanaf, een spannend moment. De figuurtjes verkochten we deur aan deur, ongeverfd of geverfd, en vooral in het nieuwe gedeelte deden we goeie zaken. Een kwartje beurden we er voor, wat een vermogen was.

Rond mijn achtste veranderde er van alles. Ik kreeg er een broertje bij bijvoorbeeld. En niet veel later werd mijn moeder ziek. Mijn ouders verkochten het huisje.

En die hangmat ..... ik moest bijna zestig worden voordat ik er eindelijk zelf een kocht. En dat terwijl ik toen ik hier naartoe verhuisde dat deels deed omdat er een hangmat tussen de bomen kon hangen.
Nou, hij hangt.


Bacterie.


Ik doe de afwas. De buitendeur staat open ondanks dat ik het wat fris vind, en hinderlijke vliegen continu naar binnen zwaaien.
Al afwassend, en geĆÆnspireerd door het vieze vaatdoekje dat ik net in de was gooi, denk ik aan het berichtje in de krant over de Duitsers. Ze schijnen toch niet zo hygiĆ«nisch als de rest van de wereld denkt dat ze zijn. Dat bericht ging ook over die EHEC-bacterie, een bacterie die in runderdarmen leeft, die notabene (hoogstwaarschijnlijk?) uit Egypte komt via fenegriekzaden, maar die nu ook al levend en wel in een beekje in de vrije natuur in Duitsland, ver van de "uitbraak" werd teruggevonden. Het lijkt onbegonnen werk om uit te zoeken waar de besmettingshaard zit, al snap ik dat ze graag de oorzaak van de ellende weten. 3000 mensen ziek, 48 dood. En mensen die besmet zijn kunnen weer vrij gemakkelijk anderen besmetten. Linke soep.
Borden en kopjes, het bestek, de etensbakken van de honden, alles staat weer schoon en met heet water nagespoeld op het aanrecht uit te lekken. Ik pak het vaatdoekje, maak de kookplaat (die ik nog steeds hardnekkig "gasfornuis" noem) schoon, en de wand van de keuken waar ik vliegen op heb vermoord. De vaat droog ik af, en ruim op.

Dan pak ik het flesje waarin de zeep zit om je handen te wassen. Het staat wat terzijde geschoven want ik ben boos op dat ding. Het is een glazen flesje, roestvrijstalen dopje, maar de witte zeep die erin zit is bruin geworden omdat er ergens in het binnenwerk van het dopje iets roest. Als je je handen wilt wassen komt er een vies bruin snotje uit, in plaats van het frisse witte zeepje. Ikea, zucht ik. De zeep is al een paar maal vernieuwd, maar nu is de maat vol, ik schroef de dop eraf, flikker het in de vuilnisbak. Het glazen flesje dompel ik in het spoelwater, misschien past er een ander dopje op, denk ik praktisch.

Opeens ben ik in India, dankzij de geur van Unicura-zeep die vrijkomt in het spoelwater. Anti-bacterieel. Zeep die we mee hadden genomen om die bacteriologische aanval van open riolen, ongewassen handen en duizenden aanrakingen van deuren, wanden, en straatvuil (karkassen, dooie hondjes, koeien- en olifantenmest, roet en benzinedampen) te overleven. Een indrukwekkend land waar het leven heilig is maar waar je regelmatig dood en ellende ziet. Dood gingen we niet, maar ik ben er strontziek vandaan gekomen. Paradoxaal komt er altijd een diep heimweegevoel in me op als ik aan deze reis terugdenk.

Ik staar, buiten is het weelderig groen, het is zomer, ik ben hier, gewoon thuis. Langzaam kom ik uit de trance die de zeepgeur opriep. Het vaatdoekje gooi ik gelijk maar weer in de was. Ik mep nog een vlieg en gooi het karkasje naar buiten.



zondag 3 juli 2011

Zondag 3 juli 2011


Ha, de datum hierboven alleen al doet me lachen. Juli, maar geen zomer, ja, wel heel hoog gras en in de verte het geluid van een maaiende buurman, maar we zitten binnen en de kachel loeit. Buienradar zegt: droog tot 13.30. Maar daar is alles mee gezegd, het is koud en winderig.
Op de bank liggen de honden te slapen, Davo en Jip. Tegenover me zit vriend, met laptop, zijn bankzaakjes te regelen.

Zojuist heb ik mijn oude berichten zitten lezen, over de impact op mijn leven van een hondje dat ik in 1995 van mijn vriendin Marrie kreeg omdat ik geslaagd was voor de Academie. Op de foto die werd gemaakt tijdens de diplomauitreiking ligt hij in het gangpad. Op verzoek van de fotograaf. Een hondje waarvan ik veel hield. Maar Freddie werd oud, ziek en ik schreef niet meer.