Ik doe de afwas. De buitendeur staat open ondanks dat ik het wat fris vind, en hinderlijke vliegen continu naar binnen zwaaien.
Al afwassend, en geïnspireerd door het vieze vaatdoekje dat ik net in de was gooi, denk ik aan het berichtje in de krant over de Duitsers. Ze schijnen toch niet zo hygiënisch als de rest van de wereld denkt dat ze zijn. Dat bericht ging ook over die EHEC-bacterie, een bacterie die in runderdarmen leeft, die notabene (hoogstwaarschijnlijk?) uit Egypte komt via fenegriekzaden, maar die nu ook al levend en wel in een beekje in de vrije natuur in Duitsland, ver van de "uitbraak" werd teruggevonden. Het lijkt onbegonnen werk om uit te zoeken waar de besmettingshaard zit, al snap ik dat ze graag de oorzaak van de ellende weten. 3000 mensen ziek, 48 dood. En mensen die besmet zijn kunnen weer vrij gemakkelijk anderen besmetten. Linke soep.
Borden en kopjes, het bestek, de etensbakken van de honden, alles staat weer schoon en met heet water nagespoeld op het aanrecht uit te lekken. Ik pak het vaatdoekje, maak de kookplaat (die ik nog steeds hardnekkig "gasfornuis" noem) schoon, en de wand van de keuken waar ik vliegen op heb vermoord. De vaat droog ik af, en ruim op.
Dan pak ik het flesje waarin de zeep zit om je handen te wassen. Het staat wat terzijde geschoven want ik ben boos op dat ding. Het is een glazen flesje, roestvrijstalen dopje, maar de witte zeep die erin zit is bruin geworden omdat er ergens in het binnenwerk van het dopje iets roest. Als je je handen wilt wassen komt er een vies bruin snotje uit, in plaats van het frisse witte zeepje. Ikea, zucht ik. De zeep is al een paar maal vernieuwd, maar nu is de maat vol, ik schroef de dop eraf, flikker het in de vuilnisbak. Het glazen flesje dompel ik in het spoelwater, misschien past er een ander dopje op, denk ik praktisch.
Opeens ben ik in India, dankzij de geur van Unicura-zeep die vrijkomt in het spoelwater. Anti-bacterieel. Zeep die we mee hadden genomen om die bacteriologische aanval van open riolen, ongewassen handen en duizenden aanrakingen van deuren, wanden, en straatvuil (karkassen, dooie hondjes, koeien- en olifantenmest, roet en benzinedampen) te overleven. Een indrukwekkend land waar het leven heilig is maar waar je regelmatig dood en ellende ziet. Dood gingen we niet, maar ik ben er strontziek vandaan gekomen. Paradoxaal komt er altijd een diep heimweegevoel in me op als ik aan deze reis terugdenk.
Ik staar, buiten is het weelderig groen, het is zomer, ik ben hier, gewoon thuis. Langzaam kom ik uit de trance die de zeepgeur opriep. Het vaatdoekje gooi ik gelijk maar weer in de was. Ik mep nog een vlieg en gooi het karkasje naar buiten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten