zondag 30 december 2007

Oud en nieuw

Tranen over mijn wangen, ik ben ziek. Ik lig plat, zwetend en met een zere schedel, laptop op schoot, af en toe uitkijkend over de tuin en naar het verkeer dat langs rijdt (vandaag wel drie auto's, een fietser, en een wandelaar met twee honden gezien).
Het is stil, af en toe regent het, soms schijnt dunnetjes de zon.
Als mijn moeder hier zou zijn zou ze zeggen dat ik al mijn hele leven ziek ben rond oud en nieuw. Dat is ook zo. Ik herinner het me. Een paar keer in het bijzonder. De eerste keer zal rond 1958 geweest zijn. Rotterdam. Katendrechtse Lagedijk 123, twee hoog. Voor/tussen/achter, daarmee is het hele huis opgesomd.
Goed. Het was een algemeen gebruik om, ALS je een kerstboom had, deze na de kerst met oud en nieuw te verbranden. Het werkte zo: het raam werd opengeschoven en de kerstboom naar beneden gedonderd. Met een beetje geluk zaten er na die aktie nog naalden aan, die fikten natuurlijk het best.
Zo ook die oudejaarsavond, alleen mocht ik niet mee omdat ik ziek was.
12 uur, een nieuw jaar begon. Vanuit de havens klonk het geloei van misschien wel honderd schepen, een onvergetelijk geluid dat onverbrekelijk met oud en nieuw verbonden is. Mijn oudere zusjes gingen met mijn vader mee naar buiten, ik bleef met mijn moeder achter, ik op de brede vensterbank, kijkend achter de beslagen ramen. Ik veegde condens weg, drukte mijn gezicht zo dicht mogelijk tegen het raam, zag helemaal niets, alleen maar vage figuren die aan de overkant op de stoep stonden. De scheepshoorns bliezen nog steeds: "kom naar buiten, er gebeurt iets groots wat nooit meer terug komt", en ik wist dat ik dit moment niet meer zou vergeten. Ik keek. Telkens zag ik even een vlammetje oplichten en weer uitwaaien, tot opeens de proppen kranten die mijn vader tussen de takken had gedrukt vlam vatten. Binnen een oogwenk stond de boom in lichterlaaie, het skelet donker afstekend tussen de vlammen. Na een minuut of zo was het boompje finaal kaalgebrand.

De tweede keer was in Leiden. Ik had longontsteking, was knap beroerd. Simone soebatte of ik toch niet oud en nieuw bij haar wilde vieren en natuurlijk wilde ik dat. Peter kwam ook en speelde gitaar, Sim en Peet zongen, Sim las voor, ik hoestte en was gelukkig.
Peet had wat vuurpijlen gekocht. Na de champagne ging hij naar beneden, inclusief leeg bierflesje om de pijlen in te zetten.
Simone, Pim en ik bleven achter de ramen staan kijken (Freddie zal ongetwijfeld op de bank gelegen hebben). Er stond een flinke koude wind. Beneden ons zagen we Peet rommelen in de straat, en ja hoor, de eerste pijl ging de lucht in. We zagen zijn gezicht even blij naar boven kijken, en daarna bukte hij zich weer. Woeszz, daar ging de volgende pijl, linea recta de zonwering in van de overburen, die ook op 1 hoog wonen.
Even dachten we dat alles oke was, maar nee, daar likten de eerste vlammetjes aan de franje van het zonnescherm, om daarna aangewakkerd door de wind op te laaien. Simone en ik keken elkaar ongerust maar ook een beetje lacherig aan. Peet's voetstappen klonken hard op de trap en de keukendeur werd opengesmeten, BRAND zei ie. Zijn ogen rolden in wanhoop door de keuken om daarna een steelpannetje met water te vullen en weer de trap af te rennen. We zagen hem buiten onder de inmiddels doorbrandende zonwering staan, even leek hij te mikken, en toen zwaaide hij met een grote armzwaai het water naar boven. We zagen het water in een fraai patroon uitwaaieren, overal heen, maar niet naar de vlammen. Ik had inmiddels de slappe lach, maar Sim en ik hadden inmiddels ook besloten de brandweer te bellen, er zat toch een huis aan dat zonnescherm vast. Zo gezegd zo gedaan. De brandweer zei echter doodleuk dat we geduld moesten hebben, het was druk.
In de straat hoopten mensen zich op, veel beschonken studenten die luidruchtig en erg goed gemutst het brandje becommentarieerden. Buurman had een tuinslang die snel werd uitgelegd, maar de druk van het water was niet groot genoeg, het straaltje vormde een boogje van niks. Een boomlange student gaf zijn biertje uit handen en nam de slang over, en op een trapje staand, mikte hij het pisstraaltje op het vuur. Langzaamaan doofden de vlammen, waarop de student, nog op het trapje staand, zijn armen hoog ten hemel richtte en een "we are the champions" aanhief.

woensdag 26 december 2007

Tweede kerstdag

Het ontbijt is amper binnen of we krijgen bezoek, P staat voor de deur. In het nog pruttelende 45-km autootje dat op de inrit staat zit zijn invalide vriend. Zijn we welkom, vraagt hij. Ja natuurlijk! We helpen vriend vanuit het autootje in de invalidenkar en P rijdt de kar, waarin zijn vriend als een zachte vormeloze zak in zijn riemen hangt, naar binnen. P hijgt en kreunt terwijl hij de zware wagen over de drempel wrikt en hem ergens in de buurt van de eettafel installeert. Jassen uit. Daarna valt hij op een stoel neer, slaat zijn benen en armen over elkaar en hijgt dat hij even moet bijkomen. Oud, gerimpeld, moe. Sterk hangt de geur van oude mannen, sigarenrook en een slecht schoongehouden huis om hem heen. Maar ik zie in zijn bewegingen de flair die hij als costumier/kunstenaar nog steeds heeft. Oud geld, een goede opleiding, ook dat. In mij roert een mengeling van weerzin/treurnis en nieuwsgierigheid/blijdschap over zijn komst.
Koffie. De bekende "hoe is het" vragen gaan over en weer. De radio speelt ondertussen op de achtergrond zachtjes de beste 2000 van dit jaar, de houtkachel loeit. Ook mijn moeder is er, en al snel praten we over de liedjes van vroeger.
Dan start op de radio een liedje van Whitney Houston. "Ik heb haar tante gekend" hoor ik rechts van me P zeggen. Pardon? "Ja, ik werkte jaaaaaren geleden bij de TV en de KRO had een programma dat "Zaterdagavondakkoorden" heette. Dionne Warwick kwam, maar tot grote schrik van de KRO droeg ze een lange broek. Ja, dat kon natuurlijk niet in die tijd. Ik ben toen even met haar naar C & A gegaan om een jurkje te kopen. Datzelfde jurkje droeg ze nog een keer bij .....".
Er verandert iets in hem en ons terwijl hij vertelt, over de zwart-witjaren van de televisie, toen hij nog geen vriend had met MS, hij geld als water verdiende, zijn familie over liet komen naar St.Tropez om ze te verwennen met een vakantie, hij zijn achternicht Doris Day nog regelmatig zag. Tijdens de verhalen licht het grauwe weer buiten even op en is binnen de koffie troostrijker, de cake zoeter, de mensen jonger en weer gezond.
Dan gaan ze weer. Onhandig klont de invalidenkar tegen de deurposten aan, de drempel over naar buiten. Er wordt gedemonteerd, riemen aangesjord, en de kar weer in het 45-km autootje geschoven. Opluchting overvalt me. We zoenen, ik voel iets nattigs en onwillekeurig veeg ik met mijn mouw langs mijn wang. Het wagentje pruttelt achteruit weg en even denk ik dat P, gehinderd door een blind oog, bij het draaien een boom zal rammen, maar het gaat goed. Zwaaien. Zo snel mijn benen kunnen ren ik het huis weer in.

Eerste Kerstdag

Bij Marijke en Har, hond uitlaten, donkere weg, afwisselend huizen en boerderijen waar licht brandt, hier en daar een kerstboom, een maantje dat een beetje verscholen gaat achter een dunne wolk, geen hond (behalve Yardan) te zien. Groningen viert kerstfeest. In een vervallen boerenschuur brandt tl-licht en een koe loeit. Het klinkt weemoedig en hol. De takken van de bomen werpen bizarre schaduwen op de weg. Lopend raak ik een beetje in trance. Dan lijkt het of de donkere weg naar me toe komt en het fietspad onder mijn voeten verandert in het oneindige. Je zou voorover kunnen vallen in je eigen schaduw en oneindig kunnen vallen, straight into oblivion, zoiets. Yardan staat opeens stil en trekt me de berm in, krast met zijn harde nagels in het gras, waardoor alles weer normaal wordt.
Later overvalt dit bizarre gevoel me weer terwijl ik in ma's 45km-autootje binnendoor naar huis rijd, plankgas rijdend terwijl de smalle weg zich automatisch in het licht van de koplampjes voor mijn wielen uitrolt. Afwisselend ben ik gespannen en alert om te zien waar ik in godsnaam ben, en even later rij ik volslagen afwezig, mijn blik op oneindig, opeens denkend dat ik overal ter wereld zou kunnen zijn, niets bekends waarnemend in dit mystieke maanverlichte Groningse land.

zondag 23 december 2007

Sloop


Heimwee. Het houdt me vaak bezig. Niet zozeer dat ik heimwee koester, maar ik verbaas me vaak over de kracht van het geheugen, en wat de herinnering fysiek met je doet. Bijvoorbeeld, bijna middernacht zondagavond, ik was vergeten mijn bed op te maken. Ergens slingerde nog een laken (dat haalde ik gisteren stijfbevroren van de lijn, ook dat deed me aan vroeger denken) en ik pakte een kussensloop uit de kast, en terwijl ik de sloop om het kussen deed, zag ik dat het geen witte was maar een heel oude, een die zo verwassen is dat het dessin er bijna af is. Ik herkende hem en kreeg even een naar gevoel in mijn maag. Die slopen kocht ik lang geleden na mijn echtscheiding. Goedkoop. (Waarom heb ik die dingen nooit weggegooid?) De herinnering aan het moment dat ik ze kocht dringt zich opeens sterk aan me op, de naam van de winkel ligt op het puntje van mijn tong, maar het komt er niet uit. Iets met ie? Drie lettergrepen? Gotsamme, ik wil het weten, tegelijk beseffend wat een zinloze herinnering het is. Marrie, zij was er bij toen ik die slopen kocht. Het is jammer dat het middernacht is want ik zou ze er voor willen bellen. Marrie. Daarom heb ik die slopen vast nog. We kochten zo veel samen, mens wat was ik gelukkig als we arm in arm door de winkels struinden. Een hele film rolt voor mijn ogen uit terwijl ik nog naar de sloop sta te staren. Het houdt me minuten lang vast, starend, denkend, even lijkt het of heel mijn leven heimwee is. Dan geef ik een flinke mep op het kussen en ga mijn tanden poetsen.

vrijdag 21 december 2007

Rijp



Half twaalf, koud, maar niet echt donker is het terwijl ik voor de laatste keer vandaag nog even naar mijn moeders huis fiets, kijken of het licht nog aan is, nee, alles is donker. Vanavond was de dokter bij haar, een prettig opgewekte man die de vermoeidheid van mijn zieke moeder leek op te lossen met zijn joviale opgewekte stem. Zelfs de kamer waarin ma al dagen ziek in ligt te zijn, veranderde van al die positieve kracht.
Zelfs het licht in haar slaapkamer is uit, ik rij terug naar huis. Sprookjesachtig mooi heeft de rijp alles wit gemaakt waardoor het ondanks het tijdstip vreemd maanblauwig? licht is. De mist absorbeert elk geluid, onvoorstelbaar stil is het. Rijp in de bomen steekt licht af tegen de lucht, tenminste, zo lijkt het. Ik heb mijn fietsbanden zo hard opgepompt dat het lijkt of ik nu over de weg zweef. Prikkend koude lucht adem ik in, pijnlijk contrast tegen mijn tanden. Mist hangt links en rechts over het veld, ik voel me vreemd en kan niet benoemen wat ik voel, het lijkt of de tijd stil staat, of het altijd zo koud en mooi is geweest, altijd zo zal zijn.

Als ik de honden uitlaat wordt dit gevoel nog sterker. Opeens ben ik in gedachten veertig jaar terug toen ik in ditzelfde type weer nog 's avonds laat aan het schaatsen was op een singel aan het begin van de Smeetlandse Dijk in Rotterdam. Lantarenpalen wat verderop waren aan, in de huizen schenen de lichten en langzaam aan gingen de schaatsers naar huis. Behalve ik en mijn zus Hennie, alleen wij tweetjes schaatsten door in die windstille kou. Het was alsof we niet moe konden worden, als een veertje ging ik over het knettergoeie ijs, en ik was gelukkig. Ik had wel altijd door willen gaan, voor altijd en altijd schaatsend in dat stille niet-echt-donker van maanlicht op dofglanzend ijs.

donderdag 13 december 2007

Donderdag

Een grijze dag. De buurvrouw en ik wandelden korter dan normaal, zonder honden, ik heb last van een knie, zij heeft net griep gehad. In de heiige velden zagen we reeën grazen, paarden dollen, schapen lui liggend gras eten. Samenvattend een grijs/groene wandeling.

Laat in de middag kocht ik in Winschoten een wit led-lampje om aan Fred's halsband te hangen, ik hoop dat hij dan 's avonds weer een beetje kan zien waar hij loopt.
Terug naar de auto lopend zag ik een zware man aankomen met vier slanke greyhounds die sloom naast hem liepen, hoofden bijna verveeld naar de grond gericht. Een zwarte, een bruinzwart gestroomde, twee bruine. Ik herkende de man, herinnerde me een eerder gesprek met hem, zei gedag en aaide de grote honden, die, nu ik Yardan in huis heb, helemaal niet meer zo groot leken. Dikke billen, erg dikke billen. Zacht vleide een van hen haar bruine hoofd in mijn handen, likte het wondje aan mijn wijsvinger, wat ik eigenlijk wel goor vond. "Gaat u haring voor ze halen?" vroeg ik, opkijkend van donkeromlijnde goudbruine hondenogen naar fletsblauwe oude mannenogen. "Nee" zei de man, en toen wat verbaasd: "het is toch geen dinsdag?". Nee.

Terugrijdend naar huis in het afnemende licht, brak laag boven de horizon opeens nog even de zon door, lange gele strepen leggend over de donkere velden.

maandag 3 december 2007

Staar

Met een glas wijn en de tv aan nestel ik me op de bank. Yardan komt rechts naast me liggen, warm tegen me aan, legt zijn kop op mijn schoot. Freddie komt aanlopen, wil ook op de bank en ik klop op de lege plek links van me. Freddie reageert bijna niet, stevent recht op het plekje af waar Yardan al ligt. "Freddie" vraag ik zijn aandacht, en weer klop ik op het linkerkussen. Dan springt Fred, bovenop Yardan. Yardan springt overeind, Fred valt en gilt, Yardan gromt, ik geef Yardan een mep, Fred druipt af met staart tussen de benen, net als Yardan.
Iedereen is confuus. Ik roep Fred terug, klop weer op de bank een kijk toe hoe hij ontdaan en met oren naar achteren gevouwen, ongemakkelijk gaat liggen. Ik pak zijn schedel met beide handen en laat mijn voorhoofd even rusten tegen het zijne. Yardan breng ik naar een hondenmand, waar hij wel gaat liggen, maar starend naar de muur recht voor hem, oren ook naar achteren gevouwen.

Zo zitten we, alle drie geschrokken, en ik voel me schuldig. Mijn glas staat in een plasje wijn naast me, mijn handen liggen op Freddie's scherpe rug, op de tv is een Samsung-reklame met een liedje over heart shaped bruises.

UMCG


Beneden hoor ik de logé piepen, hij wil plassen, en als een speer schiet ik mijn bed uit: vlug naar beneden om de tuindeur voor hem open te doen. Snel schiet hij weg de tuin in, ondanks zijn angst voor de harde wind en het donker. Freddie stuur ik achter hem aan, die is ondanks zijn leeftijd nooit bang voor storm en het duister.

Met mijn voorhoofd tegen het koele glas gedrukt probeer ik ze te zien, maar het is te donker. 7.07 zie ik op het display van de oven. Geïnspireerd door de honden ga ik naar de wc, snel, en neem daarna mijn positie bij de tuindeur weer in, om na amper een halve minuut ongerust te worden, ik doe de deur open en fluit. Als een raket vliegt Yardan vanuit het donker naar binnen, bonkt hij blij zijn harde lijf tegen mijn benen aan. Een beetje ruw droog ik zijn poten af, mijn wang rustend tegen het paardachtig grote lijf. Koud is hij, ik ruik hond en buitenlucht. Ik klop op zijn kont ten teken dat hij "klaar" is, waarop hij bijna met tegenzin wegslentert. Daar komt Freddie aan, een licht veertje in de stormachtige wind. Snel laat ik ook hem binnen, "wachten liefje". Freddie rilt terwijl ik zijn fijne voetjes voorzichtig afdroog. Ook hij loopt terug naar zijn mandje. Ondertussen schreeuwt de kat om eten en krijgt dat ook, als dank drukt ze haar dikke lijfje even tegen mijn benen.

Nog even sta ik besluiteloos in de keuken, voel de vermoeidheid van een slechte nachtrust. Dan ga ik half blij/half schuldig terug naar bed en rol me in mijn nog warme dekbed. Heel langzaam wordt het buiten lichter, en ik doezel weg in een halfslaap, voel mezelf aangenaam wegzakken in dat stukje favoriet niemandsland waarin ik nog net controle heb, maar waar mijn lijf heel licht wordt, mijn adem dun, en ik weg kan zweven naar een andere dimensie. Opeens ben ik terug in het UMCG en wordt er aan me geschud: "mevrouw Schriek, haal eens adem, mevrouw Schriek, haal eens diep adem". Ik voel de pijn in mijn borst en voorzichtig probeer ik te ademen. Weer zegt de stem en nu met grote nadruk: "mevrouw Schriek, haal eens adem"! Ik ruik ziekenhuislucht en voel kordate verpleegsterhanden in mijn arm knijpen terwijl ik voorzichtig mijn ademhaling op gang breng. Geconcentreerd ademend trekt de pijn weg en ik doe mijn ogen open. Hard slaat de regen tegen het dakraam, en door de grote ramen zie ik mijn tuin in het geelgrijze ochtendlicht.

donderdag 15 november 2007

Sinterklaas

Jezus, dit was een goeie dag. Het begon al gelijk goed vanmorgen, koud en licht. De zon kwam een beetje aarzelend door, de lucht mooi kleurend. Kleine wolkjes hingen voor mijn mond terwijl ik in alle vroegte Freddie liet plassen. Schreeuwen wilde ik van pure hoop, maar ik deed het niet, ik ging in plaats daarvan nog even terug naar bed, voelde gelukzalig hoe mijn hondje zich onder de dekens tegen mijn knieholtes voegde.

Laat op de dag zat ik op de fiets, richting moeders. In het wegzakkende licht van de avond zag ik mijn geelhouten klompen telkens even oplichten tegen het donkere asfalt (ik dacht aan een zin van Suzanne ...., : het geluid van de dynamo doet me er aan denken dat ik ergens heen ga).
Toen ik de huisdeur van mijn moeder opendeed sloeg de warmte me tegemoet, en ik rook de geur van mandarijnen. Ik stapte de huiskamer in en zag mijn o zo oude moeder rondlopen. Een groot gevoel van geluk vulde mijn ook niet meer zo jonge borst, ik voelde me kind en "alles van toen" voelde nog compleet. Een Echt Sinterklaas en Warme Chocolademelk-gevoel. "He mam" zei ik, "ik krijg toch opeens zo'n blij gevoel, het ruikt zo gezellig en het voelt als vroeger". Ze keek me wat verbaasd aan met die oude ogen, ik zag het, en toch bleef het blije Sinterklaas-gevoel. Ik hielp haar met het een en ander, dronk een kopje thee, en fietste daarna weer naar huis, in het donker nu, mijn klompen vrijwel onzichtbaar malend op de pedalen, mijn hart blij en licht fladderend in mijn borst.

woensdag 14 november 2007

Hond


Mijn beste vriend, warm ligt hij naast me op de bank. Hij slaapt, ik typ. Grijs ligt zijn spitse schedel op de rode deken, een oor ligt netjes naar achteren op de hals gevouwen, het andere oortje ligt wat slordig tegen het kussen. Fred ademt regelmatig, diep. Mijn ogen tasten zijn lijf af, en ik denk terug aan de tijd dat hij jong en sterk was, dat hij soms omviel van enthousiasme en pure gekte, zoals hij nu omvalt als hij zich gewoon uitschudt, maar nu van pure ouderdomswiebeligheid. Opeens denk ik aan de rozenblaadjes die ik zag liggen op het terras en mijn gedachten dwalen naar tijden en plekken waar ik eigenlijk niet wil zijn. Ik leg mijn hand op Fred's ribben en ben weer terug, hij schrikt wakker en even voel ik een raar schokje, dan ademt hij weer rustig verder. Scherp liggen de ribben onder het dunne fijne vel. Ik voel het hart kloppen, rustig, met af en toe een extraatje. Sterk voelt dat hart. Ik weet dat hij met rust gelaten wil worden, maar toch .... ik kan het niet laten, bijna automatisch streel ik het tere plekje waaronder zijn hart zichtbaar klopt, en bizar genoeg voel ik mijn eigen hart even overslaan. Ik stop met strelen en onder mijn stilliggende hand voel ik Fred's hart opeens heel snel kloppen, ik zie dat hij een oogje open heeft en naar me kijkt. Zo staren we elkaar even aan. Met tegenzin laat ik hem los. Hij rekt zich traag uit, zucht diep en legt zijn hoofd weer neer.

zaterdag 10 november 2007

Zwaan

Ank huilt spontaan als ze zwanen ziet vliegen, zo ontroerd raakt ze alleen al van het aanschouwen van deze dieren. Kijk, dat begrijp ik. De rest van alles wat ik op deze avond eerder schreef, de boosheid tegen de mensch, wil ik vergeten.

donderdag 16 augustus 2007

Leiden

Tsja, als je blog "levenskunst in Groningen" heet, waar moet je dan over schrijven als je in Leiden bent? Misschien is het zo dat je in Groningen kunt wonen omdat je weet dat je ook weg kunt, of, af en toe gewoon even naar het drukke westen gaat. De geluiden zijn hier zo anders. Stadsgeluiden.
Hier binnen is het op dit moment aardig stil. De deur naar buiten, die meestal open staat en alle stadsgeluiden vrij binnenlaat, is nu gesloten. Het is winderig en koud. Dus zit ik samen met mijn vriendin aan een grote tafel, buiten is het geroezemoes van het verkeer nog vaag te horen. Binnen klinkt alleen het geluid van onze vingers die op de toetsenbordjes eh .... ruffelen?

Af en toe breekt een straal zonlicht door de massieve wolken, zet de ruimte in een warm licht, versiert de muren met strepen en de donkere vloer met licht bewegende zonnevlekken. Soms knersen opeens de acryl voorzetramen in protest tegen de te snelle opwarming.
Het klinkt bijna als een beschrijving van een winterverhaal, en toch is het zomer.

Ik zou graag een foto plaatsen van gisteravond, de ondergaande zon in Katwijk. Simone liet zien hoe de Katwijkers naar de ondergaande zon kijken: vanuit de auto. Ze filmde me terwijl ik buiten staand in een genante pose haar probeerde duidelijk te maken dat er achter haar ook nog iets fraais te zien was. Jezus wat een mooie avond was het, de hele wereld werd goud in het laatste zonlicht van die dag.

donderdag 9 augustus 2007

Schaap.





De dag begon stil, grijs. Geen wolk om te fotograferen. Ik was wat somber.
Met de kat gaat het niet goed, ze stinkt naar open wonden. Toch geef ik het nog niet op, en ik besluit na een gesprek met het asiel om ze op een puur lamsvlees-dieet te zetten. Het is het laatste middel om uit te zoeken of Parel een allergie heeft voor sommig kattenvoer en dat ze daarom zich continu wast en haar wond continu wil liggen, Als dit dieet niet werkt dan weet ik het niet meer.

Ik bel slagers om te vragen of ze lamshartjes verkopen. Bij een slager in de buurt krijg ik een vrouw aan de lijn en ik vraag om 7 kg schapenhart.
"Dat zijn 70 hartjes" antwoordt ze, "dus 70 schapen, nee. Dat hebben we niet". "Goddank", zeg ik tegen haar, als ik u 70 schapen hoor zeggen wordt het me opeens bijna teveel". 

Ze snapt me en zegt: "daar ben je mens voor". Maar schapenvlees voor de hond is er wel: "vlees hart, hart vlees, wat is het verschil? Weet je wat? kom maar gewoon langs". Ze legt uit waar ik de slagerij kon vinden, een authentiek pandje naast de watertoren.

Ik ga en vind het "authentieke" pandje. De auto parkeer ik naast het armoedig ogende pand. Het begint niet goed voor mijn geweten: een stroom bloed op de straat, oneerbiedig loopt het zo de put in. Aj, die geur, zo rook het vroeger in de slagerswinkel op de Wolphaertsbocht. 

Al of nog niet uitgebeende karkassen hingen toen tegen een wand in de winkel en die geur doet wat met me en het voelt niet positief.  
Nog steeds sta ik op straat te aarzelen. Diverse afwerende deuren zie ik, die ik niet open durf te doen. Er staan wat veewagens. Een turkse man loopt verderop rokend rond, zijn blik onafgebroken op de straat gericht. Een ouderwets type "hollandse slager" komt plots een van de deuren uit, loopt langs, zegt niets, beent weg de hoek om.
Wat een nare sfeer, ik voel me helemaal niet op mijn gemak. Bah, hier heerst vroegtijdige Dood. Angst. Angst voel ik ook voor wat ik achter die deuren kan aantreffen, angst houdt me besluiteloos stilstaand in dat vreemde straatje, maar ja, ik moet lamshart hebben. 


Uiteindelijk kijk ik door een vuil raampje en zie een toonbankje met vrijwel niets er in. Toch naar binnen dan maar. Ik wacht, voor de lege toonbank staand, in verbazing rondkijkend naar de onbeholpen en vaak knullige inrichting, tot iemand langsloopt en zegt dat hij "de baas" zal roepen.
Op dat moment ontdek ik dat ik maar 17 euro bij me heb. "De baas", inmiddels pal onder het bord staand waarop in het turks en nederlands staat dat er niet gepind kan worden, staart zwijgend naar me, een enorm dikke portemonnee in zijn hand. 

Hij ziet me in mijn portemonnee kijken, geld tellen, en wacht. 
Voor 17 euro lamsvlees voor de hond graag, vraag ik, en ik kijk hoe de man met zijn grote slagershanden een plastictasje pakt, de hompen vlees oneerbiedig in de vitrine heen en weer smijt, stukken uitzoekt tot het gewicht in de plastictas zo'n 4 kg is.
Ik betaal waarbij ik probeer de slagershanden niet aan te raken, hij kijkt in zijn hand naar het geld, knikt.

Snel loop ik met mijn vrachtje vlees naar buiten, langs het stroompje bloed, langs de veekarren die zo ontzettend leeg zijn en waar de mest wat treurig in ligt.
Wat heerlijk om in mijn eigen auto te stappen, Freddie te zoenen die opgerold had liggen slapen en die nu opkijkt, snuffelt. Nu moet echt de radio voluit aan en ik zing hard en vals met Oleta Adams' "Windows of Hope" mee terwijl we wegrijden.


donderdag 2 augustus 2007

Musje.




Er ligt een dood musje voor de tuindeur, ik schaam me, want gisteren had ik het al zien liggen. De mus is gestorven door gebrek aan levenservaring, want gezien haar positie zal ze tegen de ramen aangevlogen zijn. Brutaal loopt een dikke vlieg over het jonge musjes-snaveltje. Gatver, ik besluit het beestje direct te gaan begraven.

Eerst zet ik even de kas open, geef de planten water en peins of ik vandaag de electra van de kas aan zal sluiten. Eigenlijk heb ik vandaag een rustdag, niet doen dus. Dan ga ik de schuur in en zie de oude fiets staan die ik of naar de kringloop moet brengen, of op marktplaats.nl moet zetten. Ik peins, het is mijn moeders eerste nieuwe fiets. Gazelle. Groen. Klein model. 

Zuchtend loop ik de schuur weer uit, om mij heen kijkend of ik het "oude ijzer" zal weg brengen. Onder het begroeide afdakje ligt een oud zonnescherm, en allerlei ijzeren mik. Om daar bij te kunnen komen moet ik eerst de tamme braam wegknippen, die helaas ook wilde scheuten heeft gemaakt. Die wilde scheuten zijn erger dan wat voor gruwelijk verminkende struik je ook maar in de tuin kan hebben, direct slaat hij zich vast in mijn jasje en zit ik muurvast. 
Goddank heb ik de snoeischaar al in mijn handen, ik knip mijzelf los en doe mijn jas voorzichtig uit. Dom dom dom probeer ik voorzichtig met blote handen de tak uit mijn jas los te trekken, ik vloek terwijl ik over mijn bril heen naar de doornen in mijn hand kijk, pulk ze er min of meer uit. Zie dan dat de braam ook naast het afdakje, in het ongebruikte parkeerplaatsje, al veel jonge scheuten heeft uitgelegd. Meters lang slingeren ze zich al onder de coniferen door naar de weg. Gotsamme! 
Ik baan me moeizaam een weg, knippend, heel voorzichtig de gruwelscheuten in de groene container deponerend. Het restant van afgeknipte takken opruimend loop ik langs de schuin omgewaaide appelboom, de appels liggen er in een waaier om heen. Ik knip gelijk de top uit de platliggende boom en de lange takken, hopend dat ik de boom in de herfst gewoon recht kan zetten. 
De appels doe ik in emmers, en zet ze bij de kruiwagen die vol met courgettes ligt. Ik zie de wilde scheuten van de fluweelboom woekeren en knip ze gelijk af, ik ruim de takken op. 


Het wordt tijd om de kat en hond eten te geven en om zelf wat te drinken dus ga ik naar binnen. De afwas staat nog op het aanrecht dus ik laat tegelijkertijd een teiltje vollopen, beetje Ecover er in, zet de waterkoker aan, pak het vlees uit de koelkast. Terwijl Fred en Pareltje eten was ik af maar word afgeleid door een wolk van mussen die de zaadjes van de berkeboom eten. Ze dwarrelen heen en weer voor het keukenraam, wel vijftig stuks, schijnbaar ongehinderd door het dode musje dat ik vergeten ben te begraven. Aj. Ik was eerst af, boen de gootsteen grondig en was de etensbakken van hond en kat. Nu eerst de mus! Ik pak een veegblik en veeg het musje erop, sorry zeggend voor het gebrek aan decorum.

Met in mijn rechterhand het blik waarop de mus ligt, loop ik naar de schuur voor een schep,  langs de waslijn waaraan on-gronings windstil de natte was hangt, even stilstaand om een punt van een laken goed te doen die binnenstebuiten hangt. Jeetje, ga nou eerst die mus begraven! zeg ik hardop. Ik loop door en pak dan eindelijk een schep.

Dan sta ik even stil, eindelijk met mijn gedachten helemaal bij de mus en besluit ik om haar een mooie rustplaats te geven, onder de berk, bij de zwerfkei. Eerst haal ik wat onkruid op het plekje weg, schep een gat. Niet te diep, want onnodig en ongezellig. Ik kijk nog even naar het beestje, de prille veertjes, de tengere pootjes, het overdreven grote snaveltje en wens van harte dat reïncarnatie geen onzin is. 
Dag mus, misschien tot ziens. 



dinsdag 31 juli 2007

Handen


Een mooie stille wat koude zomeravond. Heerlijk is het om in het donker naar huis te rijden, langzaam, want ik ben altijd bang dat er een kat of haas oversteekt. Lichten branden in de huizen die in een lange rij aan de dorpsweg staan. Tussen de huizen door zie ik hier en daar het oneindig zwarte van het veld. Een grote oranjekleurige maan staat aan de diep zwartblauwe hemel. Ik focus op de weg, amper 40 kilometer rijdend. Terwijl ik een bocht neem zie ik nog net aan de overzijde van de weg iets bewegen, ik doe mijn grote licht even aan en zie in die paar seconden dat er een meisje gehurkt langs de kant zit, haar beide handen komvormig tegen elkaar aan voor haar uit gestrekt. Zo raapt ze iets op, en als ik ben gepasseerd zie ik dat ze naar de overkant loopt en iets in het gras zet. En opeens schiet ik vol. Een meisje en .....? een kikkertje? Raapte ze een kikkertje op? Zag ze de auto's naderen? Een egeltje? Ik moet er bijna van huilen en ik weet niet waarom. Het ontroert en het maakt blij tegelijk.
Wat later springt er inderdaad een haas voor de auto, rent voor me uit. Ik dim mijn licht en rij heel langzaam langs hem heen zodra hij de berm induikt. Terwijl ik het licht weer aandoe zie ik nog net zijn ogen die vol angst naar me kijken terwijl ik voorbij ga.

zondag 22 juli 2007

Dierendag



Vanmiddag is het me gelukt om de wilde kat die bij ma op zolder verstopt zat, naar de schuur te "verplaatsen". Hij is er slecht aan toe, op drie poten lopend en vol teken. Dat naar de schuur verplaatsen ging niet erg subtiel moet ik zeggen, het arme beest schrok zich rot toen ik met armen wijd de weg terug naar zolder blokkeerde nadat hij in de gang een lekker bakje eten had weggewerkt. Nu zit hij in een hoek onder een kast gekropen en heeft in paniek al van alles in de schuur omgegooid. De dierenambulance wil de kat niet ophalen, ja, ze willen het wel doen, maar ik moet hem in een vangkooi vangen en daarna brengen ze hem naar het asiel waar ze hem laten inslapen. Kijk, dat vind ik geen goeie deal. Ik laat hem weer naar buiten, ma wil hem wel eten geven en dan zien we wel.

Het is een mooie avond, krekels snerpen in het gras, aan de overkant hoor ik jonge mensen lachen in de tuin, en hier en daar blaft een hond, de geluiden echoënd in de ruimte van het platteland. Wolken hangen in alle tinten roze, geel en blauw aan de hemel.
Kikkers springen voor mijn voeten weg als ik de tuin nog even inloop om bij de courgette's te kijken. Ik eet onderweg nog wat frambozen, voel me schuldig omdat overal bessen aan de struiken hangen en ik er niets mee doe. De duiven komen luidruchtig uit het al donkere bosje flapperen als ik met mijn armen vol courgettes terug naar huis loop.

Vandaag zag ik twee keer muizen vechten en terwijl we koffie dronken onder de esdoorn bleek dat er twee jonge vliegenvangers pal boven ons hoofd zaten. Pa en moe voerden gewoon door, blijkbaar gewend aan ons.

Bij Marijke zijn gisteren drie jonge katjes geboren, eigenlijk vier, maar eentje was niet "af".
Met Peet heb ik net een stukje gefietst, tevreden omdat we samen de electriciteitskabel in de grond hebben gelegd (waarbij we vele wormen moesten verhuizen), tevreden omdat we dingen samen doen, tevreden met de prachtige avondlucht. We zien twee luchtbalonnen door de imposante regenwolken drijven. In de krant las ik dat er drie tot vijf mensen per jaar door de bliksem geraakt worden, maar veel vaker worden koeien of paarden getroffen. 


vrijdag 20 juli 2007

Elan





"Dood" zegt mijn zus met een piepstem door de telefoon, "Elan is dood".
"Jezus" stamel ik geschrokken. En dan hoor ik het verslag van het laatste dierenartsbezoek, de narcose voor de foto's, het meehelpen van mijn zus om bij de dierenarts röntgenfoto's te maken, speciaal schort voor, 4 foto's. Ze hoort direct van de dierenarts dat er niets meer aan te doen is. Zo te zien een goedaardige tumor in de keel die verschrikkelijk hard groeit maar niet opereerbaar is. De hond lijdt, en dat wordt met het uur erger. Ze hoeft niet meer wakker te worden van zus, die begrijpt dat dit het eind is. Elan krijgt een injectie waarop ze sterft.

De dag begint dus droef, en al schijnt de zon nog, de wind is koel en in de verte sluiert het naderende slechte weer de zon.

Ik wil naar mijn zus toe, voor afleiding en gewoon omdàt. Ik zoek een excuus en vind dat in de bergen oud ijzer in de schuur. Mijn zus verzamelt oud ijzer voor de voetbalvereniging en toevallig wordt dat vandaag opgehaald. Het "atelier-kacheltje"dat we in Katwijk gebruikten staat er bij, daar kon ik tot nu toe geen afstand van doen, ik zucht, denk aan Katwijk, aan Elan en mijn zus, en besluit het kacheltje weg te doen. We laden alle rommel in en rijden door het steeds slechter wordende weer naar Jipsing toe, zwijgend en kijkend naar de naderende onweerslucht.

Nadat we al het oud ijzer voor het huis bij zuslief onder de boom hebben gezet begint het ongehoord hard te regenen, het water stroomt over de weg, roffelt op de auto. Met zijn drieën kijken we naar het natuurgeweld vanuit de huiskamer, spreken niet over Elan maar denken wel aan haar, want Elan was als de dood voor onweer. En terwijl we spreken over onze domheid om met onweer al dat ijzer onder een boom te zetten klinkt een daverende klap .....


dinsdag 17 juli 2007

Onweer




Gisteravond. Alsof ik een sprong in de tijd maakte of zo, bijna onbegrijpelijk, een donkere deken werd als het ware boven mijn hoofd in de hemel uitgerold. Omdat ik gebukt onkruid stond te wieden was het effect op de een of andere manier nog dramatischer, opeens in de beweging van mijn hoofd, van bukken naar opstaan was het donker geworden. Een bizarre snelle verandering van het weer. Ik rende naar de schuur, zette van alles binnen terwijl de wind opstak. Bladeren en takken vlogen in de rondte en toen barstte de hel los en geselde de regen het land.
Het was indrukwekkend, echt indrukwekkend donker.

zaterdag 14 juli 2007

Gebeten hond


Freddie is gebeten. De twee gaatjes in zijn fluwelen vel staren me als boze oogjes aan. Het is mijn schuld. Ook.
Terwijl ik in de tuin was hoorde ik het geblaf van de buurhond, een Briar en een liefje, ze blaft vaak heel blij richting ons huis in de hoop dat ik met Freddie tevoorschijn kom. Ik maakte het hek open en liep met Freddie in de richting van de blafjes, Freddie blij aansporend met : "ga maar gauw naar je vriendinnetje". Maar niks vriendinnetje, er kwam een herdershond om de hoek kijken en die bedacht zich niet en hapte opzij naar Freddie. Even was er een tumult van gejank en vechten. Godgloeiende. In het tumult greep ik de herdershond met twee handen achter zijn kop, hard knijpend, vastbesloten om nooit meer los te laten. De buurvrouw kwam geschrokken naderbij, nam de herder (Kane) van me over. Ze verontschuldigde zich, maar ik voelde me dom, ik was vergeten dat deze hond bij haar logeert.


Freddie zag ik afdruipen naar huis. Ik liet hem maar even. Wat later vond ik hem bij de keukendeur en al van ver zag ik de losse plukken haar op zijn rug. Ik schrok, keek voorzichtig naar de gaatjes in zijn vel, zijn al blauw verkleurende huid. Een gaatje bloedde wat erger, maar het was niet zo erg dat ik naar de dierenarts moest. 


De buurvrouw belde, ze zei: "het spijt me allemaal heel erg, ik had die hond niet los moeten laten, en feliciteer Freddie maar, Kane heeft ook een wondje, ik ben blij dat Fred van zich heeft afgebeten". Ze meende het.

vrijdag 13 juli 2007

Test



foto juni 2008. 

Een lang leven







Vandaag beloofde ik mijzelf dat ik niets hoefde te doen, alleen maar wandelen met Fred, kijken naar het vierbenige feestje dat hij is. Dat doe ik dan ook, lopend kijk ik telkens vol bewondering naar de soepele manier waarop hij loopt, en naar zijn glanzende vel dat de kleur heeft van graan en gedroogd gras. De lucht is grijs, dik grijs, en de wind is een beetje warm.

Er stopt een auto naast me op de weg, een raam draait naar beneden: "ik wens u een goede morgen" zegt de man achter het stuur. Ik buk me en kijk naar de bestuurder, ongelooflijk blauwe ogen in een gerimpeld oudemannetjeshoofd kijken me aan. "Goedemorgen" zeg ik.
Dan is het even stil, en zie ik dat er ook een vrouw naast hem zit, ze leest een briefje, met moeite naar het schijnt. Ze zoeken een adres, maar kunnen het niet goed vinden: "een oud boerderijtje, dat pas verkocht is". Dan hoor ik iets van ..."benedenveen" en vul bijna blij zelf het adres aan: Jawel, dat weet ik wel. Ik wijs in de verte, waar de betreffende boerderij staat.
"Dank u" zegt de man, starend in de verte, "ik wens u een goede gezondheid toe". "Dat wens ik u ook toe" zeg ik, ietwat verbaasd door de ongewone opmerking. We kijken elkaar aan, in stilte, het is alsof de man nog iets op het hart heeft. Hij knikt naar me en met de blauwe oogjes ietwat toegeknepen voegt hij eraan toe: "èn een lang leven". De auto trekt op, een hand zie ik via het achterraam nog traag wuiven, en dan pas stamel ik: "dank u wel".

donderdag 12 juli 2007

Lamshartjes.



Hoe normaal is het om tweemaal per dag een lamshart in kleine blokjes te snijden? Het valt me zwaar en het is dat ik een kat heb die niets anders mag eten, want anders deed ik het absoluut niet.
Al denk ik ook aan groene weiden, het lam heeft toch te kort geleefd. Gestorven voor onze shoarma-cultuur. "Daar zat een heel lammetje aan vast" denk ik bij ieder hartje dat ik uit de koelkast haal. Het bidden dat de moslims doen bij ieder dier dat geslacht wordt is gepast, vind ik persoonlijk. Het onverdoofd slachten daarentegen vind ik niet van deze tijd. Kom op zeg, sinds wanneer is martelen een onderdeel van een cultuur of godsdienst?
Deze lamshartjes komen van een "gewone" slager vandaan, en ik vraag me af of ze deze dieren wel eerst verdoven. En hoe? Ach, konden honden en katten ook maar vegetarisch leven.

Als harde klonten liggen de hartjes in de vries, ik laat ze ontdooien in een plat wit schaaltje in de koelkast tot het tijd is om mijn kat en hond eten te geven. Als ik het hartje uit de koelkast haal is het schaaltje niet wit meer, een randje bloed knalt me felrood tegemoet. Dan pak ik het hartje in mijn hand en leg het op een snijplank. Nu snij ik eerst de vette delen van het hart en verbaas me ieder keer weer dat een lam zo’n vet hart kan hebben. (Ze drinken melk en eten gras! Hoe zit het dan met ons hart?). Dan snij ik met mijn scherpste mes door het vliesje heen, snij plakjes van het zachte tere puntje van het hartje tot aan het stuk waar aderen het hart ingaan en verlaten. Ik doe het zuchtend, het valt me zwaar. Stuk. Onomkeerbaar stuk, schiet door mijn hoofd. Alsof het fijnsnijden nog enig verschil maakte.

De kat en hond daarentegen hebben er geen enkele moeite mee. Als ik naast mijn benen kijk, kijk ik rechtstreeks in het roofdierenmuiltje van de kat die in één grote kreet naast me met open bekje staat te schreeuwen. Fred kijkt op een afstandje toe, maar met de oren gespitst. Binnen enkele minuten schrokt de kat het vlees naar binnen, Fred vist langzaam en zorgvuldig het vlees tussen zijn hondenbrokken uit, zijn neus gebruikend om de saaie brokjes opzij te schuiven.

Mij rest nog een vies karweitje, de vetrandjes in een zakje doen en dan in de vuilnisbak. Daarna de houten plank zorgvuldig onder heet water spoelen, het witte schaaltje uitwassen tot het gloeiend heet is, om er daarna weer een hard bevroren hartje op te leggen, alvast voor de volgende maaltijd. Ik bid voor alle zekerheid nog eens voor alle lammetjes en sluit de koelkast.

maandag 9 juli 2007

Goud.



Ik wilde veel schrijven vandaag, over ma, over het gevoel van oude handen, mijn eigen handen notabene, over het gevoel dat me bekruipt als ik in ma's huis rondloop terwijl ze er niet is.
Het viel allemaal weg, zelfs in het niet bij het zien van het avondlicht. Het graan werd goud, en lange schaduwen reikten wel 50 of misschien wel 100 meter ver het land in. Boven het gouden land hing de onweerslucht dieppaars en dreigend, in een wonderschoon contrast. Een flauw regenboogje deed zijn best maar kon eigenlijk niets meer toevoegen aan de schoonheid. Het was zo mooi dat ik me opeens kon voorstellen dat je van deze aanblik zou kunnen gaan huilen. Dus wat moet ik dan nog schrijven?


zaterdag 7 juli 2007

Moederhand





Het licht brandde nog toen ik langs het huis van mijn moeder fietste en ik zei tegen Peet dat ik nog even gedag ging zeggen, in de veronderstelling dat mijn moeder morgen naar het congres in Friesland ging. Joehoe roepend stapte ik naar binnen. "Tine? Ik lig al op bed" kwam haar stem dunnetjes ergens vanuit het huis. Ik liep naar haar slaapkamer, en zei dat ik even gedag kwam zeggen. "Waarom dan?", vroeg ze.
Het bleek dat ze niet morgen maar volgende week naar Friesland gaat, een misverstandje. Ze deed bijna verlegen haar haarnetje af, de mooie zilvergrijze haartjes kwamen ietwat platgedrukt tevoorschijn. Klein zag ze eruit. "Nou welterusten dan mam". Het scheelde niet veel of ik had ze nog even ingestopt. "Ja, tot morgenmiddag" zei ze.
We gingen, trokken de deur achter ons dicht en helwit sprongen de buitenlampen aan, onze fietsen scherp uitlichtend tegen de donkerende nacht. Terwijl ik naar huis fietste (de vogels stil nu, van ver klonk nog net hoorbaar de bonkende bassen van een muziektent) dacht ik aan ma, en hoe de moeder/kindrol ongemerkt in de afgelopen jaren was omgedraaid.

Een dag later. Ik was bij ma de hagen aan het snoeien. Onder de veels te groot geworden struiken staand stond ik mijn armen te forceren, telkens een tak wegknippend om die vervolgens weg te slepen naar het gras, zo een pad banend. Wat later aan de thee plukte ik van alles uit mijn haar, spinrag, bladresten, etc.
Er kriebelde wat op mijn rug en ik was bang dat er misschien weer een teek zou lopen. "Ma, zie je wat op mijn rug?" vroeg ik, mijn shirt oprollend. Ze keek, "nee ik zie niks". Opeens voelde ik de zachte moederhand van ooit. Mijn rug herkende die hand. Ze veegde bijna strelend zacht van links naar rechts over mijn blote rug, "nee hoor" zei ze weer, "helemaal niks te zien".
Ik voelde me weer even kind.

woensdag 4 juli 2007

Knak


HOND MET BIJNAAM KNAK

God, zegen Knak
Hij is nu dood
Zijn tong, verhemelte, was rood
Toen was het wit
Toen was hij dood
God, zegen Knak

Hij was een hond
Zijn naam was Knak
Maar in zijn hondenlichaam stak
Een beste ziel
Een verre tak
Een oud verbond
God, zegen Knak

-------------------------------------------------------------
uit de Verzamelde Gedichten van Jan Hanlo (1912-1969)

dinsdag 3 juli 2007

Nachtelijk platteland.



Nacht. Buiten hoor ik katten vechten, een vreselijk en angstig makend geluid vind ik dat. Zoekend naar een zaklamp vervloek ik mijn on-georganiseerdheid, als ik het zo mag noemen. Even schiet een paniekgedachte door me heen: wat als ik 's nachts een zaklamp nodig heb, als er 's nachts iets gebeurt? Net zo snel is die gedachte weer weg, ik ben gerustgesteld omdat ik mijzelf beloof dat ik morgen een lamp zal zoeken (wat ik niet zal doen, dat weet ik ook). Dan stap ik de tuin in, en tracht in het duister iets te onderscheiden. Niets, geen kat meer te horen of te zien.

Het is zacht weer, en het is doodstil. Geen wind, geen geritsel van blad, geen vogelgeluiden, niets. In de verte hoor ik een motor huilen op de snelweg. Ik zou hier willen blijven staan, altijd, altijd, voor altijd in de ban van dit moment waarop de wereld stilvalt, maar ik doe het niet, zelfs geen twee minuten.


Een onbestemd gevoel nestelt zich in me, en ik voel me zelfs wat schuldig alsof ik mezelf ergens van beroof, omdat ik gewoon weer naar binnen loop, weg van dat mooie moment, mijn tanden poets, de deuren sluit, de kat nog wat te eten geef. Ik draal wat onrustig door het huis, naar bed gaan is zo definitief en buiten was er iets .....iets moois. Toch Freddie nog maar een keertje laten plassen dan. Terwijl Fred plast sta ik op het straatje voor het huis, weer valt de nachtelijke rust op en het lijkt of de stilte nog intenser wordt als de buitenlamp is uitgegaan. 



Ik hoor Freddie ergens voor me door het duister scharrelen. Ingespannen staar ik naar het donkere veldje, maar ik zie hem niet. Weer schiet de gedachte aan een lamp door mijn hoofd (stel dat hij opeens niet meer terugkomt, waar zoek ik dan?), dan hoor ik gelukkig weer zijn nagels tikken op het pad.

God




God zelf maakte me wakker rond half negen, want als het aan mij had gelegen had ik vandaag niet meegedaan aan het grote geheel. Ik was zoals gebruikelijk rond 6 uur opgestaan, maar teruggegaan naar bed, bijna verdoofd door stroperige vermoeidheid. Mijn beslissing was gesterkt door het geluid van wind en regen die het dak murw probeerden te maken. Achter de slaapkamerdeur hoorde ik mijn hondje trippelen op de houten vloer, de kat mauwen, ik gaf geen krimp en rolde me in het warme dekbed.
Ik sliep onmiddellijk weer in, totdat ik door een zonnestraal gewekt werd. Het was laat wist ik. Freddie liet ik even de tuin in, theewater zette ik op, gaf daarna Fred en Pareltje eten. Ik besloot bij mijn moeder te gaan ontbijten.

Vaak neem ik een andere route als ik iemand met een grote hond zie aankomen, zelfs al is hij aangelijnd. Ditmaal fietste ik door maar terwijl ik een flauwe bocht nam zag ik tot mijn verbazing dat het pad voor me opeens leeg was. Ik stopte.
Tussen de bomen aan de bosrand kwam opeens even een jong mannenhoofd tevoorschijn, hij zei iets maar ik verstond hem niet, fietste erlangs en zag toen dat hij de hond aan een boom had gebonden, "hij is zo sterk" hoorde ik de jongen zeggen. De smalle boom schudde ritselend terwijl ik voorbijging. (even dwaalden mijn gedachten naar een jongen die, lang geleden alweer, aangevallen was door drie honden die - net te laat - moesten worden vastgebonden door de eigenares omdat hij langs fietste. De jongen heeft het wel overleefd, maar had honderden(?) hechtingen.) 



Freddie liep in mijn kielzog met hoogopgeheven hoofdje, kijkend naar de enorme hond die verbazingwekkend zacht blafte. Hees en als vanuit een enorme grot kwam zijn geluid naar boven kuchen.


Ik verheugde me al op het pad door het veld, waarom weet ik niet. Schreeuwend vlogen de buizerds pal boven ons hoofd. Scholeksters riepen, en overal hoorde je het zingen van de leeuwerikken in de lucht. Ik zette mijn fiets bij het water, hing met mijn gat op de bagagedrager, kijkend, en vroeg me af wat het nut was van het bermen maaien in de zomer, keek naar de vernielde slootkanten en bermen. Duizendblad en koekoeksbloem sierden de slootkant, en een grote varieteit van grassen. Kan je een koekoeksbloem missen? Nu staat er alleen nog een hoogbenig geel bloemetje dat verbazingwekkend snel de macht over heeft genomen. Wel een lief bloemetje trouwens.


Freddie stapte het geelbruine water in, dronk wat, tevreden tegen het licht knipogend. Jezus wat hou ik veel van dat hondje. Ik maakte foto's van de vogeltjes die zo blij aardappelveld-bewoner zijn, me bewust van het feit dat de vogeltjes op de foto onvindbaar zouden zijn.
"Fijn scherp snaveltje, mannetjes geel aan de onderzijde, een wit streepje in het kwikstaart-achtige staartje. Mooi en wat tam vogeltje dat continu van de ene aardappel naar de andere hopt", noteerde ik in mijn hoofd, wetend dat ik verder niks met deze informatie zou doen.


Weer aangekomen op de weg voelde ik me opeens knallen van energie, zoals je dat ook op het strand kunt ervaren. Mijn oren deden inmiddels zeer van de wind en ik zoog mijn borst vol. Het was weer waarbij je op je borst wil trommelen en schreeuwen. Rondkijkend zag ik de enorme wolken moeiteloos over de velden trekken. In de verte lichtte af en toe even een dak van een boerderij op in een nietig zonneplekje.

maandag 2 juli 2007

heimwee

Het is bizar dat er altijd een soort klont in mijn borst komt als ik 's nachts naar de hemel sta te staren, me bewust van die enorme leegte boven me. Heimwee is het woord dat in me opkomt als ik aan die klont denk, maar tegelijk is het dat niet. Heimwee is het gevoel dat je alles wilt houden zoals het is, terwijl je ziet dat alles continu verandert. Heimwee is alles compleet willen, je pa en ma gezond en wel, de kat altijd tevreden in de vensterbank in de zon, en je hondje voor altijd bij je. Heimwee is niet het geluk zien van het "nu". Dus waarom komt het woord "heimwee" in me op als ik naar de olieblauwe lucht staar? Omdat het heelal ook met onbereikbaarheid heeft te maken?


En waarom denk ik nu aan mijn altijd weerkerende dromen? Ik zal er een vertellen, ik droomde hem deze week nog, na de dag dat ik mijn neef Max en nicht Joke (formerly known as Mimi) na ruim 40 jaar terugzag:
We waren aan het strand, nee, eigenlijk stonden we met zijn allen in de duinen, mijn teruggevonden familie, mijn moeder, mijn vriend. We stonden op een vlonder van een strandtent die achter ons stond en keken naar de zee, dreigende wolkenlucht erboven. Voor ons kolkte de zee, donker, schuimend, ze kwam snel op, de golven steeds dichter naar de duinen uitrollend. Ik keek hoe de golven telkens terugtrokken naar de zee, beseffend dat als we het strand nog af wilden komen, we moesten opschieten, gaan terwijl het water even terugtrok. Maar niemand wilde weg, luisterde naar me. Het onheilsgevoel in mijn borst werd gemixt met enorme machteloosheid
Het was te laat, het water had de duinenrij bereikt en we konden niet meer terug. Mijn vriend riep: hierheen, we kunnen door de duinen weg, omhoog wijzend naar de hoge steile duinen achter de strandtent. Mijn moeder ging al, liep in de arm met iemand, haar oude smalle rug gebogen (ze droeg een rood fleece vest, terwijl alles verder grijs was). Ik voelde het zachte zand zuigend onder mijn voeten terwijl ik probeerde naar boven te lopen.

zondag 1 juli 2007

Luizen




We wandelden, Fred en ik. Er viel een zacht regentje, en het was warm. Lafjes stond ik het buitje af te wachten onder de paraplu terwijl Freddie zijn hondendingen deed, ongehinderd door de warme regen. Even ervoor stonden we nog te staren naar de lakenvelders in een onwaarschijnlijk Hollands decor, blauwe lucht met fraaie wolkjes, in de verte hing de regen nog aangenaam ver weg, een slordig grijs gordijn aan de horizon. De dag verstreek traag en loom, en was vreemd genoeg opeens voorbij. 


De enige die de dag wat anders dan anders maakte was de lijster die met een bons tegen de ramen was aangevlogen en met een vleugel opgeheven, de kop scheef, rondtollend op de stenen lag. Ik raapte haar op, streek voorzichtig de vleugel glad en hield om het bonzen van het hartje te verminderen het vogeltje een beetje onder mijn vest, de donkerte zou haar kalmeren hoopte ik.

Warm voelde ik de verenbol in mijn hand, het hartje te snel kloppend. Ik liep naar binnen om een doosje te zoeken, vond het niet en ging naar Peet's werkplaatsje, vroeg om een doosje voor de vogel. Ondertussen kropen de luizen vanaf de vogel over mijn handen, luizen die zich niet gemakkelijk lieten doodwrijven. Verbaasd keek ik naar de smerige kleine krengen die rap over mijn handen liepen. 
Nadat de vogel een half uurtje in het doosje was bijgekomen (oogjes met onwaarschijnlijk tere oogleden gesloten zat ze te doen of wij niet bestonden), lieten wij haar los, met het kopje richting bos, zodat ze niet als een dolle weer tegen de ramen zou vliegen. Ze ging niet. Pas toen Peet zijn handen uitstrekte om haar uit het doosje te halen, vloog ze scheldend richting bos, bijna een paaltje rakend van de in aanbouw zijnde kas. Ik ging in bad. 
De avond kwam met fraaie luchten, het graan oker kleurend, de wolken in het oosten rood.

vrijdag 22 juni 2007

Leven en dood



Koud en onder een dun dekentje werd ik wakker, voeten nog net onder het afgezakte dekbed. Wanneer en waarom had ik vannacht dat dekentje (dat eigenlijk van Freddie is) gepakt? Ik stond op, dacht er over na terwijl ik keek naar het water dat in het vollopende bad kletste, besloot dat het zal een van mijn slaapwandel-momenten moet zijn geweest. 


Nadat de kat eten had gekregen pakte ik de fiets, zette de groene container aan de weg, fietste met Fred langs het huis van mijn moeder richting "veld". De lucht was potdicht, maar toch zag ik ergens wat blauw, een kleine belofte. Nog geen tweehonderd meter verder hoorde ik ruisend de regen op het veld vallen, naar mij toe komen, om me even later in no-time te doorweken. Ik dacht aan mijn camera/telefoontje, kwetsbaar in de zak van mijn katoenen jasje. Terug dan maar. 


Ik stopte bij mijn moeders huis, liet Freddie naar binnen, droogde zijn pootjes af en terwijl hij naar de keuken liep, stapte ik nog even naar buiten, natter kon ik toch niet worden.  
Ma's groene container vulde ik met gras, zette ook die aan de weg, terwijl de regen genadeloos bleef vallen. 


In de keuken trof ik moeders aan, tandenloos nog, in haar dikke roze ochtendjas. Thee. Aan de kapstok hing een jasje dat ik al een tijdje kwijt ben, ik verruilde het kille doorweekte witte voor het droge warme oranje. Kletsend met ma aan de keukentafel deed ik naast me de tuindeur open voor Jeroens kat, Muzca (moeska), die ondanks de nattigheid direct sluipend de tuin in ging. Wat zag ze? Ik keek even buiten, klapte nog even in mijn handen om de vogels te waarschuwen, maar zag niks, ging weer zitten. 
Opeens zei mijn moeder: daar is Muzca weer, hou de deur dicht want ze heeft iets in haar bek. Ik zag het, negeerde ma's "bevel" en deed de deur open, greep de kat bij haar nekvel terwijl ze langs me wou glippen. Muzca gromde terwijl ik mijn vingers achter haar kaken wrong, ik was zowel nijdig als vastbesloten (al zag ik al ....) en terwijl het prooitje uit haar bek viel werd bevestigd dat de moeite tevergeefs was. Een onvoorstelbaar fijn vogeltje lag ademhappend op de grond, de oogjes half geloken. Ik zuchtte. Hoe help je zo'n klein diertje uit zijn lijden? Laf gaf ik het terug aan de kat, die het arme diertje binnen een seconde doodbeet, de tere pootjes staken pijnlijk nietig uit Muzca's bek, het kopje hing wiebelend aan het gebroken halsje. Even zat Muzca met haar bek vol om zich heen te kijken, haar groengele drakenogen fel omlijst door het zwart, waarna ze voor onze ogen in een paar seconden het vogeltje met huid en haar wegkauwde. Het verziekte onze stemming. Het lievige tekeningetje dat Kazia van Muzca maakte en dat sindsdien op het gasfornuis hangt vond ik eventjes niet zo leuk meer.
'Dat doet ze anders nooit' zei ma nog. Nee, zei ik (en dacht er het mijne van).
Het was weer droog, ik ging alsnog met Fred mijn rondje fietsen.

Ik maakte een foto van bandensporen die het patroon van het graan doorbreekt. De weg was bezaaid met kleine slakjes en af en toe hipte er een heel klein kikkertje weg.

Bij de Nam-lokatie vond ik de uitwerpselen van de mens, condooms, sigarettenpeuken, de lege blikjes.
Tussen de bomen doorfietsend (snel snel, want vooral daar zitten de teken) hoorde ik achter mij het galopperen van Freddie, de klopjes van zijn pootjes op de harde grond. Mijn hart maakte opeens een sprongetje, blij met het leven, blij met Fred.


Thuisgekomen prakte ik het vlees dat klaarstond in de koelkast met wat warm water, sneed een plakje runderworst af en voegde alles bij Freddies brokken. Ondertussen rende de kat (Pareltje) in dolle blijdschap door het huis, achter me hoorde ik ze achter elkaar de trap in het atelier op en af roffelen. Ik wilde opeens schrijven in mijn blog, kreeg haast en wilde de prachtige dichterlijkheden die in mijn hoofd zaten tijdens de wandeling aan de wereld kenbaar maken (ha), geen tijd om zelf te eten dus. Pareltje ging onder mijn stoel zitten, speelde met de koordjes van mijn oranje jasje. Daarna kwam ze languit naast mijn toetsenbord liggen snorren, de pootjes mijn toetsenbord 'masserend'. 
Achter haar rug zag ik twee foto's staan, een van Fred die een week of wat geleden volmaakt tevreden in de Vinca Minor bij ma was gaan liggen, op de andere Pim, Pim met zijn prachtige lijfje, Pim die nu in de hemel is.



donderdag 21 juni 2007

De vliegenvanger



Tijdens de ochtendwandeling raasde er links op het veld een trekker ons tegemoet, alle wilde planten in een oogwenk omleggend. Een treurig gezicht. De man die de trekker bestuurde groette vriendelijk, een grote hand vaag zichtbaar achter het vuile raampje van de trekker. Freddie keek niet op of om, liep zijn gestage gang een beetje sneller toen de trekker langs ons raasde. Fred. Als ik in staat was geweest even zijn oortjes dicht te houden, had ik het gedaan. We waren snel voorbij de takkeherrie, ik even op de fiets rijdend over het bulterige gras totdat ik ver genoeg van het lawaai was. Fred hijgde een beetje. Drukkend weer zoals ze dat noemen. De steekvliegen waren ook op prooi uit. Ik flatste af en toe wat plat, geen sorry zeggend. Mijn gesprek met de dieren beperkte zich vandaag tot het succes wensen aan een kikkertje dat zo klein als hij was (zo groot als een spinnetje) moedig de oversteek maakte over het fietspad. Waarheen gaat zo'n kikkertje dan? Weg van de sloot? Ik dacht nog even na, over de willekeur van leven en dood, over een nietig kikkertje. Laag over de velden scheerden de zwaluwen, onder een bewolkte hemel. Het graan gaat kleuren, langzaam komt het goud door.
Het dode muisje lag nu aangevreten op het pad, hoofdloos. Thuisgekomen zag ik dat de vliegenvanger weer af en aan vloog naar zijn nieuwe onderkomen.


woensdag 20 juni 2007

licht en schaduw


Avond

Avond, het licht neemt afscheid. Fred en ik lopen nog een rondje, zijn vel glanst als goud in het late zonlicht. Lange schaduwen. De geuren van het land roepen heimwee op, vormen een klont in mijn borst die me huilerig maken, onbegrepen heimwee want ik weet niet wat .... Ik kijk over het land, zoek naar herkenningspunten, zie in de verte het rode dak van mijn huis, en ook de maan, het olieblauw worden van de lucht. Merels, en in de verte het vreemde roepje van de Koningskwartel. Drie kwartier, dan zijn we weer bij huis. Ik loop de tuin nog even in, zie de kersen die nu zo dik zijn dat ze gaan scheuren. Het trapje op, plukken. Geluk aan een boom. Rijkdom. Handenvol prop ik in mijn zakken, in mijn mond, en terwijl ik eet, pitten spugend en mond vol sap, strompel ik door het ongelijke gras van de tuin, wegzakkend in de zachte mollengangen. Het is al erg duister onder de bomen en ik merk dat ik bijna in trance raak, etend, strompelend zonder te zien waar ik loop. Dan ben ik thuis, ik maak een foto van de ondergaande zon en van de clematis die ik van Maartje heb gekregen. Even denk ik nog om terug te lopen, nog meer kersen te plukken, maar ik zie er van af. Binnen mauwt de kat, de pootjes op de ruit van de deur. Ze mag niet naar buiten.

Een woensdagmorgen


Het is een mooie dag die begon met een slome ochtend. Een vreemde ochtend ook omdat ik voor het eerst sinds maanden ongewoon laat ben opgestaan. Ik nam de tijd, at rustig mijn noten met yoghurt en ging daarna wandelen met Fred. Ook daar nam ik mijn tijd voor, langzaam lopend, af en toe een stukje fietsend. Fred snuffelde aan en ik keek naar een klein en hartstikke dood muisje op het schelpenpad.
Terwijl ik stil over het veld uitkeek hoorde ik achter me op het beton van een inrit de krassende nagels van een wegsprintende haas. Snelle hoge pootjes. Fred en ik keken hem na.
Wolken, veel wolken. Ik maakte wat foto's, mailde er eentje direct door naar Simone, gewoon omdat ik veel aan haar denk en ik bijna niet kan geloven dat Pimmie er niet meer is.


Freddie ging pootjebaden. In het bruinige water staand, af en toe een slokje nemend, ogen dichtgeknepen tegen het scherpe licht. Ik maakte foto's, en zond ze naar mijn blog (een andere, ouder dan deze, ik moet mijn instellingen veranderen!).
Zittend op nat gras, de optrekkende nattigheid en kou een link makend naar lang geleden. Ik negeerde de nattigheid. Ik wilde daar wel altijd blijven zitten, de tijd stilzetten, kijken en luisteren naar de vogels. Mooie geluidjes van de wind die speelde met de stevige maisbladeren.

De foto is op een eerder tijdstip gemaakt. Yardan en Fred.



woensdag 13 juni 2007

To Blog or not to Blog.



Dit is mijn tweede poging een blog bij te houden. Er zijn diverse redenen om toch weer een blog te starten, ten eerste barst ik af en toe van de dingen die ik op wil schrijven. Zozeer zelfs dat ik een soort kortsluiting krijg in mijn hoofd. Erover praten met mijn vriendin scheelt, want die hoort heel graag ideeën en die doet er ook wat mee (in tegenstelling tot op dit momet ikzelf). Ten tweede heb ik het gevoel dat ik mijn talenten verspil als ik het niet doe. Ik kan namelijk best aardig schrijven.
Derde punt, het houdt me helder. Schrijvend wordt veel duidelijk.
Dus ja, laat ik maar weer een poging wagen.