donderdag 5 oktober 2017

Tijd.


Ik ben verhuisd. Soms denk ik temidden van alle dozen en schoonmaakwerkzaamheden: waarom in godsnaam? Want ik had een leuk huis, lieve buren, woonde in een streekje waarin ook mijn ouders hun sporen achterlieten en ik elke ochtend en avond een tijdje naar de luchten stond te kijken. Alles zag je hemelsbreed uitgemeten: het blauw, of het tere ochtendlicht, lange schaduwen die hun vormen ver over het veld verstrooiden, of buien natuurlijk. Je zag die buien van verre aankomen, soms angstaanjagend snel, rollend en tollend over hun eigen vorm, of traag en sloom alsof ze nog niet wisten waar ze hun lading zouden laten vallen. En de kleuren van dit alles: onbeschrijflijk mooi.

Nu woon ik ook mooi, maar om de luchten te zien kan ik niet simpelweg even uit het raam kijken, wil ik in de verte kijken moet ik even naar buiten, naar de kruising, klein stukje lopen en dan strekt het veld zich weer voor me uit, met diezelfde Groningse luchten als eerst.

Omdat ik verhuisd ben, veel nieuwe mensen ontmoet, hoor ik mezelf telkens aan mensen uitleggen hoe het komt dat ik in het noorden woon, ze horen namelijk mijn Rotterdamse tongval en vragen dan ....? Ik leg uit: door een al jong naar Hoogezand verhuizende zus en haar familie ..... kort daarna mijn ouders en broer naar Veendam.... tweede zus en zwager naar Ter Apel ...... en toen, vele jaren later ook ik naar Veendam. Vaak vertel ik dan ook dat mijn oma van moeders kant hier in Groningen geboren is, hier ook haar toevlucht weer zocht in de oorlog, toen de honger in de winter van 1944 onverbiddelijk aanklopte.
Maar goed, nooit heb ik het verlangen gehad, nadat ik eenmaal in 1998 besloten had om in de buurt van mijn moeder te gaan wonen, om terug te keren naar het westen. Die tijd was voorgoed voorbij. Ik voelde de rust van het noorden al vlot nadat ik hier kwam definitief in me settelen, ik ging naar de luchten kijken, rook de buitenlucht (inclusief de mest-rijders en de naar het noorden komende varkenshouderijen) en was ondanks dat ik mijn vriendin Marrie erg miste blij dat ik de stap naar het noorden genomen had.

Nu rommel ik door een nog vreemd huis dat zich maar langzaam laat overwinnen. Het is een stug honderdjarig huis met een historie van schuurbrand en wederopbouw, een huis voorzien van hoge plafonds en koude grote ramen als het regent en blije warme ramen als de zon schijnt.  Het begroette ons met een vochtige geur die langzaam verdween nadat wij de ramen openzetten, de warmte van de zon lieten binnenkomen. De schuur is imposant en de gedachte aan een kathedraal komt natuurlijk en vanzelf bij je op. Op de achtergevel staat in gouden letters de naam van een van haar bewoners: Lucia. Latijns voor licht, denk ik dan, weer snel voorbijgaand aan het drama dat ook aan die naam vastzit.

Mijn vorige huis verliet ik omdat mijn moeder vlakbij woonde maar gestorven is en ik wat meer reuring nodig had: een dorpje, meer mensen, een winkeltje. Dat is gelukt, en er rijdt hier zelfs een streekbus rammelend over de oude klinkers. Er is een brievenbus bij de Co-Op, een paar fietsminuten hier vandaan. Ik moest lachen toen ik zag dat ook in het streekje waar ik net uit verhuisd ben toch ook weer een brievenbus is geplaatst. Klagen bij NLpost heeft dus zin gehad, of hebben ze gewacht tot ik verhuisd was?

Maar ik zei al, dit huis moet overwonnen worden, het heet ons niet automatisch welkom. De tuin doet dat wel, zelden heb ik zo'n uitnodigende tuin gezien, alles jubelt ons toe. Maar het huis is stug, koud, vuil, en in de loop der jaren vermoeid geraakt. Vooral de electra, telefoondraden, verwarming, alles is samengeknoopt of verbonden tot een onbegrijpelijke puzzel. Na een beetje aandringen legde de KPN een nieuwe verbinding, zat het modem eerst in de vochtige kelder, gekoppeld aan oude meuk waar de naam van de PTT nog op prijkte, nu kwam er een modem in het huis, hoog en droog. Alle oude kabels van ontelbare telefoonstekkers die via vloer en plafond het huis lelijk maken kan ik er nu uithalen, elke dag kom ik weer nieuwe kabels tegen. Ik moet wel oppassen, want de vele thermostaten zitten aan dezelfde soort kabel gekoppeld, en die wil ik uiteraard niet kapot maken.

Al doende leer ik het huis al een beetje kennen, voelend en trekkend aan draden, of buizen. Gisteren zette ik de cv aan, de thermostaat zat met plakband vast alsof iemand wilde zeggen: hier mag je niet aan draaien! Toch deed ik het, 'knap' ging het plakband en ik stond roerloos te luisteren alsof ik diep van binnen een ramp verwachtte in de vorm van lekkage of ontploffing. Ik wachtte, mijn hand nog op de thermostaat, en ja, ergens begon het te suizen, met geluiden alsof ik op een schip was en ik ver weg en achter vele wanden het gebonk van de motor kon horen. Mijn hand legde ik op de eerste de beste radiator: ja, die werd vrij snel warm. Ik liep naar de schuur, keek naar de enorme ketel en voelde aan de buizen, volgde die, begreep een beetje hoe het in elkaar zat.

In die schuur staan ook de verhuisdozen, dozen die ik niet kan uitpakken omdat zowel de vloer als de keuken eruit gesloopt gaat worden. Daar moet ik ook nu weer van zuchten. Lampjes hier en daar aanleggen kan gelukkig wel.
Ik zie in een open staande doos mijn vaders looplamp liggen. Hing 'thuis' altijd in de schuur. Hij gebruikte hem voor de auto, voor klusjes in huis etc. Pa heeft een haakje aan het snoer gefabriceerd: een oud stukje installatiedraad in elkaar gedraaid voor stevigte en daarna gebogen, hoppa: een haakje. Het haakje is vuil en dat is prima. Ik moet er een beetje om lachen van binnen, terwijl ik hier in dit vreemde huis loop te soppen om alle sporen van vorige eigenaren te wissen koester ik een vuil haakje dat mijn pa misschien wel veertig jaar geleden nog heeft gemaakt. Tja, het is 'eigen', het is vuil dat door het Groningse land in het voorjaar in de rondte wordt geblazen: veen en zand. Het is stof dat opstoof als mijn moeder door de schuur liep, de grasmaaier naar binnen en buiten reed, de was uitklopte alvorens ze het op het wasrekje hing. Terwijl ik dit opschrijf zie ik hoe mooi het licht binnenviel in de schuur, zie ik het silhouet van mijn moeder, omringd door een randje licht. Daar hangt ook de looplamp naast de deur. Netjes opgerold hangt het snoer aan pa's zelfgemaakte rekje, en ik ruik en zie opeens de blauwe rook van pa's sigaret kringelen, vermengd worden met de grijzige rook die hij uitblaast, alles op zo'n mooie dag net als nu.  

De stekker van de looplamp is nu niet best meer zie ik. Het snoer in de loop der jaren losgeraakt, de twee stroomdraadjes zichtbaar maar nog niet kapot, merk ik terwijl ik de lamp test, aanfloept. Ik draai met moeite de schroef van de grote bakelieten stekker los. Roest en spinrag, koper schemert ook  in de stekker door in de blauwe draad. Ik wil alles met roest vervangen, maar dat lukt niet, zelfs mijn bakje met antiek schakelmateriaal voorziet niet in een beugeltje van dezelfde maat. Niets was vroeger uniform, duizenden bakjes met moeren en boutjes had een ijzerzaak vroeger ...... Ik snij een stuk van het gemartelde oude draad af, blinkend nieuw komt het koper tevoorschijn, en ik schroef het weer vast aan de stekker, haal nog een stukje buitenkant van een stuk snoer af, wurm dat om het snoer heen op de plaats waar straks het verroeste beugeltje weer in het snoer gaat snijden, draai voorzichtig maar stevig het verroeste beugeltje weer vast. "Dat zal mijn tijd wel uitdienen" denk ik, de woorden denkend die ik mijn moeder de laatste tien jaren van haar leven regelmatig hoorde zeggen. Tijd. Het raadsel van verstrijkende tijd, ouder worden, alles continu zien veranderen, en daar alleen maar toeschouwer van kunnen zijn. De tijd alleen min of meer bevriezend in herinneringen, via spulletjes, foto's, dagboekjes. Ik kijk naar de stekker, zo vaak gedachteloos door mijn ouders gebruikt, nu als een herinnering aan hen in mijn hand. Toch, mijn vader had zijn goedkeuring aan dit herstel-karweitje verleend, dat weet ik. Hergebruik, opknappen, ik heb het niet van een vreemde. Pa haalde, vooral in Den Brielle, de fietsen bij het grof vuil vandaan, knapte ze op (vaak met behulp van deze lamp) en gaf ze daarna voor de prijs van nieuwe band of zadel weer weg.

De lamp hangt in de logeerkamer-to-be alvast mooi te zijn.  Het oude peertje vervangen voor een mooie lamp met gloeidraad. Nu even de was ophangen, ik zal net als mijn moeder altijd deed de kreukels uit de handdoeken 'slaan' voordat ik ze in de zon hang, de honden zullen even verstoord opkijken bij al dat lawaai, dan hun luie kop weer laten zakken, die hondjes toch, die waren eerder 'thuis' dan ik.





woensdag 28 juni 2017


Ik zit veel te lang te kijken en te lezen op FB, vooral kijkend naar al die dieren die liefdevol zijn geadopteerd (traantje nu en dan wegpinken), of juist nog een baasje zoeken (weer een traantje wegpinken).  Iemand was opgevallen dat haar honden heel vaak hetzelfde liggen, synchroon zeg maar. Dat is bij mij ook zo, ik maak er al jaren foto's van, en soms een filmpje. Helemaal onderaan vind je een youtube-filmpje van mijn favoriet: een soort yin yang-vorm, gespiegeld. Jip en Davo. 

Dit is het verhaal van Davo. Jip had ik al een tijdje, was niet goed in het alleen zijn. Een vriendinnetje kwam logeren, ook een spaanse vluchtelinge, Viva, een picardisch herdertje. Bijna zes weken lang was ze hier, haar baasje zat in India, was bedroefd geweest toen ze haar hondje hier achter liet. Viva echter, liep nadat ze hier was gebracht eens heen en weer in huis, en ging met Jip lopen dollen. Het baasje was snel vergeten. Een mooie winter. Ik heb allerlei foto's van de honden, dollend in de sneeuw. Ze lagen nooit synchroon, maar wel bij elkaar in de buurt. Viva ging uiteraard weer terug naar haar eigen baasje, het was ontroerend mooi om hun hereniging te zien. Viva kroop op schoot, nestelde zich in baasjes armen. Ze vertrokken, Jip was weer alleen. Er was een kat, maar die telde wat hem betreft niet mee.  

Jip en Viva 

Ik gaf me op als vrijwilliger bij Prozus om een wat ouder hondje op te vangen totdat hij een vast adres zou krijgen. Dat zou ook leuk zijn voor Jip nu hij weer alleen was. We gingen Davo ophalen in Noord Holland. Daar kwam de bus. Overal mensen die een hondje kwamen ophalen. Veel vrijwilligers. Een hal waarin de honden veilig konden worden uitgeladen. 

De achterdeur ging open en ik zag hem al staan: Davo, een magere pierewiet, zijn staartje ging heel voorzichtig een beetje heen en weer. Na het uit de bench tillen ging hij wijdbeens staan: wat een grote plas kwam uit dit kleine lijfje. Natasha van Dam van Prozus zei: "windhonden zijn zo schoon, die plassen niet waar ze liggen". Dat vond ik zowel mooi als hartbrekend. 

We namen hem mee naar huis. Davo had wat gegeten en gedronken, en hij vlijde zich in onze auto uit, sliep. Ik nam foto’s van zijn magere lijf, dof en schilferig stak zijn vacht af tegen de glanzende vacht van Jip. Thuisgekomen durfde hij niet in huis te lopen. Hij tastte wat met zijn pootjes naar de vloer, maar bleef met zijn kont tegen de deur staan die ik net achter hem kon dichttrekken. Wij aten patat, hij piste tegen een doos met hout. Zo stonden de zaken er dus voor. Met rundergehakt lokte ik hem door het huis, ook daar heb ik nog een filmpje van. 



Hij was niet mooi, vriend Peter noemde hem ‘Scrat’ (van Ice Age). Het was een clowntje, ondanks zijn slechte rug, de rib die naar binnen gedrukt zat, de pootjes die alle kanten op gingen als hij liep, maar overduidelijk was zijn blijheid. Het bleek een viespeuk, hij at alles op wat hij buiten tegenkwam, dode muizen, konijnen kadavers, rotte vis, in het begin zelfs zijn eigen kak. 

Ik veegde als hij sliep met een doek over zijn vuile vacht, waarbij de aangekoekte haren van zijn oren en neus loskwamen. Nu was hij nog lelijker, maar ik ging telkens als hij sliep rustig strijkend verder. Zijn tanden leken een verloren zaak. Hij stonk vreselijk. Toen ik met mijn nagel wat druk gaf op de klonten tandsteen braken vrij gemakkelijk hele stukken af en bleken er witte tanden onder te zitten. Op een grote kies na, die was aangetast. Twee maal was er iemand die met hem wilde kennismaken, Davo wellicht een permanent thuis kon bieden, ik besloot anders, vond dat dat permanente huis maar het mijne moest zijn. 


Maar hij mankeerde nog iets, Davo gilde nu en dan bij het opstaan. Een hernia zei onze dierenarts. Hij lepelde de mogelijkheden en de kosten op, narcoses, MRI, operatie, herstellen, 3000 euro. Daar schrok ik van, niet zozeer van het geld, maar wat een ellendig vooruitzicht voor een al getraumatiseerd dier. Het voelde niet goed. 
Mijn vriendin Simone tipte me: ze was ooit met haar Pim (die een nek-hernia had)  naar een ortho-manueel arts gegaan in Noorden. Tegelijk tipte Natasha van Prozus dezelfde naam, dit kon geen toeval meer zijn. 
Er volgden jaren van regelmatig naar de arts (dr. Aharon, kreupeldier.nl)  om zijn rug recht te laten zetten. Na een behandeling liep hij telkens als herboren daar de deur uit. Ik ging met Davo hardlopen om hem sterker te krijgen (als alternatief voor een hormoonpreparaat). Dat lukte allemaal. Hij werd sterk, en mooi. Zijn vacht had weer kleur, zijn oren en neus prachtig getekend en zacht als fluweel.





Hij was herboren. Totdat hij door een herder in zijn flank werd gebeten, in het tere deel tussen ribben en heup. Nadat hij uit de dierenkliniek kwam (hechtingen, medicijnen, drains etc.) was hij geen clowntje meer. Het leek of hij de moed had opgegeven. Hartbrekend om hem met zo’n droeve blik op de bank te zien liggen in zijn post-operatie hemd. Ik besloot om hem mentaal op te krikken, naar het strand te gaan, vond een huisje op Terschelling (of was het Schier?) waar honden welkom waren. We liepen steeds langer over het strand en Davo werd weer het blije clowntje van voor het bijtincident. Zelf peuterde ik de hechtingen uit zijn lijfje (hoe en wat had mijn zus me geleerd, ging trouwens heel gemakkelijk). Er was weer een horde met succes genomen.






Maar het bleef een kwetsbaar hondje. Hij had al staar toen hij uit Spanje kwam (of, opperde dr. Aharon, gezien de rest van zijn fysiek, misschien heeft hij bij een aanrijding hersenletsel opgelopen), in ieder geval: hij werd rap blind. Ik besloot hem extra te gaan verwennen, wist dat hij dol was op vis, (voor een volgens hem nog goed eetbare dode vis ging hij zelfs 's winters het water in), kocht een kleine vriezer en bestelde regelmatig 10 kilo makreel via de groothandel. Eerst sneed ik de makreel nog in stukken, maar later gaf ik ze heel. Davo was namelijk net een aalscholver, hij kauwde amper, werkte de vis in een paar seconden naar binnen, keek me dan met die oude ogen aan, kwispelend met dat rattenstaartje van: krijg ik er nog een? Vier en een half jaar Davo-wel en wee vlogen zo voorbij. En Jip? Jip was verliefd, ze lagen altijd in elkaars armen. Jip blafte nooit meer als ik even weg ging, ging lekker bij Davo liggen tot ik terug was. Alleen als de telefoon ging, zo vertelde de buren, dan joelden ze allebei tot de telefoon weer stil was.


Maar aan alle goede dingen komt een eind. Davo werd heel gammel, zijn pootjes werden zo zwak, en dr. Aharon zei: "ik kan niet veel meer voor hem doen. Het wordt zielig. Je moet hem gaan ondersteunen met een ‘broek’, of je moet hem laten gaan". Ik koos voor de broek, ging droef naar huis. Thuisgekomen kon ik niet slapen: Een galgo met een broek! Moest hij zo, met pijn en ondersteund door een broek zijn laatste dagen in gaan? Ik nam de volgende dag de honden mee naar ons favoriete uitlaatgebied, tilde Davo (kwispel kwispel) uit de auto, keek toe hoe hij half omviel toen hij plaste, wat later bijna in zijn eigen ontlasting zakte van zwakte. Ik kwam thuis en belde de dierenarts: Davo mocht gaan. Het was mooi geweest. 
Uiteraard is die laatste beslissing voor een hond die je zo lief is, het voor God spelen het zwaarst. De verantwoording om te kijken en te beslissen wat nog dier-waardig is is vreselijk zwaar. Maar ik was gesterkt door dr. Aharon, dat scheelde.

Davo ligt in de tuin begraven, naast Fred. De tuin overwoekert daar alles, maar toch rij ik rond de graven altijd een rondje met de maaier, rondom de buxus die hun graf markeert, langs Freddies grafsteentje waarop de woorden: "1995-2008, Fred, feest op vier pootjes". Voor Davo koos ik de grote hartvormige steen die ik uit België had meegenomen, gekregen van een vriend. 
Anderhalve maand later kregen we de tip dat Moon's adoptie weer mislukt was en we reden na een weekeindje uit naar haar opvangadres, vielen als een blok voor haar. Jip was nog buiten, zag me met Moon aan komen lopen en jammerde het opeens uit, waar ik erg verbaasd over was, maar hij viel stil toen hij de onbekende hond zag, zijn staart zakte weer, z'n kop zakte. Mijn vriend en ik schoten vol, we beseften door Jip’s reactie dat hij even moet hebben gedacht dat ik met Davo aan kwam lopen? Tja, je denkt (of hoopt in ieder geval) dat honden geen gemis kennen, maar ondertussen. 

Massa’s foto’s heb ik van Davo en Jip, synchroon liggend of gespiegeld. Moon werd snel geaccepteerd door Jip (al is het niet hetzelfde), en net als Davo lijkt ze het leuk te vinden om gespiegeld of synchroon bij Jip te liggen. Nu zijn er drie honden, dat wordt vast wat lastiger qua synchroon liggen, maar als ik het zie, zal ik foto’s maken. 


Davo en Jip, bij mama in de keuken, een paar maanden na zijn komst:



dinsdag 20 juni 2017

Moon - de bikkel.


Onderstaand bericht is nooit geplaatst, het was niet af, ook omdat het een vervolg had, over enkele weken ging. Aangezien het hoort bij een voorgaand bericht en wat moet rechtzetten over mijn hondje Moon, ik haar onrecht heb gedaan bij dat eerste bericht ........  :

Opeens zag ik het: bloed. Her en der op de grond en op het dekbed van de honden. Meestal heeft Jip een beschadigde nagel als ik zo'n bloedspoor vind, maar nu blijken zijn voetzolen en nagels prima in orde te zijn. Het is ochtend, en ik begrijp niet wat er 's nachts gebeurd kan zijn, of heb ik wat gemist ? Moon gilde vreselijk na die botsing met Tom .....
Ik kijk Moon na en ja hoor .... terwijl ik de wond op haar borst zie krimp ik zelf ineen. "Jezus, wat moet dat zeer gedaan hebben" zeg ik terwijl ik haar fijne kopje beetpak, een kus druk op haar voorhoofd, dan op de grond naast haar bedje ga zitten, mijn armen om haar heen, mijn hoofd nu tegen haar mooie lijfje. Ze zucht, legt haar kopje weer neer,  knippert met haar prachtige freule-ogen en valt weer in slaap.  

Moon heeft tumoren aan een tepel gehad. Die zijn een tijdje geleden operatief verwijderd. Een van de voorste tepels vond ik er toen ook 'raar' uitzien, alsof er een mini-ballonnetje met water in zat. De dierenarts vond het niet iets om ongerust over te zijn, liet het tepeltje zitten terwijl Moon geopereerd werd aan het andere. Toch gebeurde waar ik instinctief bang voor was (en waardoor ik aldoor dat rare tepeltje in de gaten bleef houden): het ging in de loop der tijd zwellen, het 'ballonnetje' werd groter. Af en toe voelde ik er aan, mmm, toch weer eens aan de dierenarts laten zien als we er zijn. Dat tepeltje was, waarschijnlijk door de botsing met Tom, gescheurd. Ik snap opeens waarom Moon zo gejammerd had.

Al kan ik er niets aan veranderen, toch voel ik me schuldig, vooral omdat ik dacht (of hoopte) dat ze bij de botsing met Tom zo gegild had van de schrik. De schuldgedachten kwamen los: Oh hemel, ik dacht dat ze zich aanstelde, en dat terwijl ze alles, echt alle bezoekjes aan dierenarts, de operaties, prikjes, bloedonderzoek, alles zonder één kik had ondergaan. Als ik ooit een bikkel van een hond in huis heb gehad dan is het Moon wel. Haar enige kreten zijn van angst om verlaten te worden, dan jammert ze lange zinnen vol ellende uit, zinnen die klinken als mamamamamamamama. Hartverscheurend, maar dat speelde nu absoluut niet.
 
Ik kijk nog eens goed naar haar borst: een scheur in het tere papier-dunne vel loopt van boven over die rare tepel, er dwars overheen, en dan nog een stukje verder. Traag en waterig bloedt het. Het ziet er uit of de tepel bij de botsing "geknapt" is.
De dierenarts kijkt, geeft me een antibiotica en een honingzalfje: "Even aankijken". Het gaat niet over, dus ik ga terug.

De (andere) dierenarts fronst als hij het ziet: "dat is niet goed" (ik denk, maar durf het niet te zeggen: ja verdomme, had die tepel gelijk weggehaald toen ze voor die andere tepel onder narcose was! ook speelt continu mijn schuldgevoel op: ik had zelf mijn wensen moeten aangeven, moeten aandringen!). Dan volgt het gebruikelijke ritueel van afspraken maken over wanneer en hoe Moon geopereerd kan worden. Dat kan al snel gelukkig.

Die operatie gebeurde. De arts zette, zonder dat Moon een kik slaakte het infuusje in haar witte, nu kortgeschoren kniekousje.  Ze zakte rustig in mijn armen weg. 'Dag schat' zei ik, haar gedag kussend op haar kopje: 'tot straks'. 
Ditmaal genas de wond snel, ze heeft er (denk ik) geen last meer van gehad.



donderdag 15 juni 2017

The Howl of Death


Het was een mooie avond. Langzaam donkerde het, traag alsof de dag moeite had om afscheid te nemen. De lucht kreeg in het oosten al de kleur van Pruisisch blauw. Merels en lijsters zongen jubelend in de bomen, het geruzie van de kraaien en de buizerd dat gedurende de dag regelmatig te horen is was voorbij. Ergens in de verte huilde een brommer over de landwegen, als een irritante mug. De geur van de lente hing over de tuin: pas gemaaid gras, bloeiende bomen.

Voor het eerst liet ik mijn laatst geadopteerde windhond, Memphis, los in de tuin. Niets had er toe nu toe op gewezen dat hij verlangde naar iets buiten de omheining en de struiken en bomen waren nog niet gesnoeid, hoog torende alles boven de omheining uit. Even had ik nog met hem aan de riem door de tuin gewandeld, maar nu, nu hij wist dat hij voor het slapen nog wat lekkers ging krijgen .... het voelde veilig en ik liet hem los. Hij drentelde nog even wat in de rondte, pieste nog een keer, knalde toen in volle vaart weg. Ach, hij moest zijn energie gewoon even kwijt. Hij galoppeerde langs, heen en weer naar het huis en naar het einde van de tuin, maakte een rondje rond de bomen en rende weer terug. Een feest om hem te zien rennen.

Moon vond het te wild, liep alvast naar huis maar wachtte op me onder het afdak staand. Daar gebeurde het. Memphis liep in volle vaart tegen haar aan. Ik zag het gebeuren, hoorde de doffe klap. Moon liep enkele stappen naar me toe, stopte, en tot mijn schrik hief ze "the Howl of Death" aan, die kilometers ver hoorbaar moet zijn geweest. Mijn haar ging recht overeind staan terwijl ik naar haar toe holde.
Ze had haar linkerpoot hoog tegen haar borst getild, en ik voelde onder mijn hand hoe haar hart tekeerging. Ondertussen jammerde ze nog steeds. Ik kende die kreet, ik had hem ooit eerder gehoord toen Davo door een herdershond in zijn flank, net achter zijn ribben was gebeten. Toen was het goed mis, gevolgd door een opname en een operatie, en daarna een depressie (ging pas over toen we enkele dagen met hem naar het strand gingen) en jarenlange terugkerende therapie bij een ortho-manuele therapeut
Dit alles schoot door me heen terwijl ik mijn handen op Moon's ribben legde, haar hart tekeer voelde gaan.

Ik zakte op mijn knieën en sloeg mijn armen om haar rillende lijf heen, wiegde haar zachtjes waarop het jammeren ophield. Ik liet mijn handen over haar ribben glijden, voelde niets om ongerust over te worden, masseerde toen voorzichtig de schouder en het pootje dat ze nog steeds omhoog hield. Naast ons stonden Memphis en Jip geïnteresseerd toe te kijken. Een tijdje bleef ik die schouder masseren, voelde toen aan het knie en enkelgewricht. Ze reageerder er niet op. Pas toen haar hart min of meer normaal sloeg liet ik haar los: "kom, we gaan wat lekkers halen tegen de schrik". Ik liet mijn handen ook even over Memphis magere lijf gaan, hij leek nergens pijn te hebben.
Tot mijn verbazing liep Moon naar de deur alsof er nooit wat gebeurd was. Ik sloot de avond buiten toen ik de tuindeur stevig dicht trok, deed het keukenlicht aan, gaf de honden wat lekkers, nog steeds diep van binnen van mijn stuk door het geluid dat Moon had geproduceerd.

De volgende dag was ze een beetje stram. Ongetwijfeld had ze spierpijn. Maar goed, desondanks was haar plotselinge genezing verbazingwekkend. Ik dacht aan de cartoons (op Pinterest en Facebook) van Richard Skipworth waarin hij zo treffend het leven van windhonden en hun "baasjes" weet weer te geven.
We hebben het allemaal wel eens meegemaakt, staat bij deze:






vrijdag 9 juni 2017

Memphis.




Er ligt een nieuw hondje op de bank, tussen de twee andere juwelen. Glanzend vel in diverse tinten van eiken tot ebbenhout, palissander. Als je je ogen iets dichtknijpt kan er net zo goed een tijger in de schaduw van gebladerte liggen. Maar deze heeft een zwarte en twee grijs-witte kopjes. 
Ik moest aan dat zwarte kopje en grote vrijwel zwarte lijf wennen want ik ben, helaas, zoals veel andere mensen, niet zo dol op donkere honden. Een aangeboren angst ligt daar vast aan ten grondslag, want wat is anders de verklaring? Maar goed, dit hondje is donker en om het dramatische effect te vergroten heeft hij lichte, soms iets loensende ogen. Hij sprak me eerlijk gezegd via de foto's op internet niet aan: Memphis, lief en aanhankelijk stond er bij (maar niet fotogeniek, dacht ik gemeen). Aandoenlijk, was het woord dat in mij opkwam. Als kandidaat sloeg ik hem over. 

Het bloed kruipt waar het niet gaan kan, ik keek telkens naar de te adopteren honden ondanks dat ik in augustus ga verhuizen. De wijze raad van iedereen kon ik zelf wel gegeven hebben, tuurlijk, eerst verhuizen en dan misschien een hond erbij. Ik had al een rustige oudere hond op het internet gezien, zat nog in het asiel in Spanje, een mama die daar samen met haar dochter was gebracht. Dochter was al geadopteerd, het oudje helaas nog niet. Sabrina (via GINN) heette ze geloof ik, later zag ik nog vele andere waarvan de naam Anapurna me bijbleef.... En ik zag er nog twee waar ik als een blok voor viel, en ook een zwart oudje. Een ruwharige met een gebroken heup, wat een leukerd. Pff, naar honden kijken is hartbrekend, je gunt ze allemaal een goed thuis. Kleur zou me ditmaal niet uitmaken, ik had Moon ook al, en één lichte hond is genoeg. Ik informeerde toch naar Anapurna en hoe en wanneer honden naar Nederland zouden worden gebracht. Galgo Project deed nu en dan een transport, per auto, maar niet als het heel warm is, want ondanks de speciaal vervaardigde airco vind men het toch te warm voor de honden. Maar, zei Ans van de stichting, er zit een donker reutje in de noodopvang, 2,5 jaar oud, is dat niks voor je? Memphis. Te jong, dacht ik. Helemaal goed, zei Peter, want die vindt het idee dat alle honden even oud zijn beangstigend, stel je voor dat ze allemaal binnen een korte tijd dood gaan? Hij heeft gelijk, dus ik liet het idee van het donkere reutje door mijn hoofd rollen, keek naar de foto's, herkende hem, nee, sprak me echt niet aan. Toch, ik kreeg van Ans een filmpje van hem opgestuurd. Het liet zijn bewegingen en omvang zien: een magere spiering die met een dun staartje wat in de rondte loopt, zijn kop opheft naar zijn tijdelijke baas en zo wat aandacht vraagt. Hm, dat was al een betere indruk. 

We gingen onze vrienden opzoeken in België, dat hadden we door alle drukte met het huis verkopen, een ander kopen, opruimen, en de gewoonlijke voorjaarsdrukte (maaien, tuin doen) te lang niet gedaan. Maar, als we toch in de buurt waren ...... was het dom om niet gelijk langs te gaan in Ospel, waar Memphis naar toe gebracht kon worden zodat wij, en onze honden met Memphis konden kennismaken. We deden het, maakten de afspraak, op de terugweg konden we in Ospel gaan kijken. Zagen voor het eerst de plek waar lieve mensen al jarenlang gelegenheid bieden om de honden veilig uit de auto te laden, aan hun nieuwe baasjes over te dragen. Een omheining, de geur van paarden, een schuifdeur en toen stonden we in de paardenstal waar even later Patricia en Luuk van de noodopvang met Memphis binnenkwamen. 

Ach, wat een hoge pootjes, wat een aanhankelijk en dun manneke. Jip ging na de begroeting languit op de vloer liggen slapen, Moon liep een beetje rond en legde een drol neer in de ruimte. Memphis liep heen en weer tussen de mensen, dan bij de een, dan bij de ander een aai afdwingend.
Je weet het, kijken is kopen. Aan het hondje mankeerde niets. Een prachtige magere maar gespierde glanzende galgo, aanhankelijk, bovendien intelligent werd me verteld. Mijn enige reserve is altijd: gaat de hond goed met katten om? Hij was bij vrienden met katten getest, had belangstelling, maar niets om je ongerust over te maken: "er bovenop zitten" was het advies.

Daar lag hij dan, tussen de andere honden in de auto, richting huis. Thuisgekomen waren we allemaal kapot van vermoeidheid, de buren kwamen even naar Memphis kijken, kortom, het binnenstuiven van de honden (aan de lijn), maar toch, alle drukte van het binnenkomen en uitladen van de auto, het was de kat, mijn Pareltje, teveel. Ze schoot weg naar buiten en dat was voor Memphis heel interessant, hij wilde er achter aan, leuk! Geen goed begin om aan elkaar te wennen. 

De kat bleef dagenlang in de regen onder het afdak liggen, at niet, kwam wel 's nachts nu en dan even binnen, rook dat er iets vreemds in huis was, tijgerde weer door de regen naar het afdak. Ze mauwde een klaaglijke mauw, voortdurend. Ondertussen joeg de storm over Nederland, ik zag met lede ogen het noodweer aan, de buigende bomen, de driftige witte vlagen regen, wetende dat mijn Pareltje buiten was. Ik kon er niet van slapen, en ook 's nachts riep ik haar regelmatig, maar zodra ze binnenkwam, snuffelde ze al in de deuropening naar vreemde geuren, zag ik de paniek in haar ogen schieten en rende ze weer weg. Ze voelde zich buiten veiliger. Ergens in de loop van de week trok ik de deur achter haar dicht, en liet ik ze niet meer naar buiten. Ze drong haar kopje tussen de naad van de deur om hem open te wringen, mauwde, maar ik was onverbiddelijk: Parel, geef hem een kans! Nee, dat was ze niet van plan. Plat op haar buik tijgerde ze naar een veilige plek, kroop uiteindelijk onder wat leidingen in de diepte van de meterkast en bleef daar. 

Er had iets van toenadering moeten zijn, en ik piekerde in die slapeloze nachten, vond dat ik het leven van het ene dier niet kon opofferen voor het andere. Ik legde het probleem uit aan Ans van de stichting en vroeg op een gegeven moment of Memphis terug kon. Dat kon. Ans begreep het, steunde me met lieve woorden, zou laten horen waar en wanneer. Ik was verdrietig, stapte in de auto en ging met de honden naar het park. Jip en Moon renden lekker los, Memphis wilde ook graag los, maakte blije sprongetjes bij het zien van de rennende honden, maar daar laat ik me nooit toe verleiden. Memphis is in feite onbekend, alles is nieuw, en wie zegt me dat hij niet wegrent als er iets gebeurt? Niemand. Dus Memphis (of welke nieuwkomer dan ook) moet aan de riem totdat we een stevige band hebben. Al moet dat een jaar lang, veiligheid voor alles.

Terug bij de de auto ging ik achter het stuur zitten, draaide me om om te kijken of mijn passagiers goed zaten/lagen voordat ik ging rijden. Memphis stond naast me, tussen de stoelen, keek omhoog naar me met zijn lichte, okergele ogen. Ik draaide me een beetje naar hem om om hem te aaien, voelde de warmte van zijn schedel en hij legde een poot op mijn benen, en nog een, drong zijn neergebogen kopje tegen mijn lijf aan, ik voelde tot mijn verbazing dat hij zich als het ware helemaal aan me vastklemde, en ik legde mijn handen op zijn lijf, ontroerd. Ik hoorde hem bijna zeggen: laat me niet gaan, ik ben maar een klein hondje in een groot lijf, hou van me. Hartbrekend en iets wat ik nooit meer zal vergeten. We zaten daar even zo, ik maakte me los, we reden naar huis, ik was verdrietig. 
Thuis volgde ik de gewone routine, rustig met de honden aan de lijn naar binnen, wat lekkers geven in de tuin. Maar het zicht op de oplichtende ogen van de kat onderin de kast sterkte me weer in mijn beslissing: Pareltje bleef bang, hier moest een eind aan komen, Memphis moest terug naar de opvang. Ik schreef een berichtje aan Ans, die me sterkte met lieve woorden. 

De volgende dag ging ik met de honden naar mijn zus waar op dat moment al vijf hondjes liepen, plus die langbenige drie van mij, en waar twee schokbestendige Main Coon katten steevast in de vensterbank liggen. Ook daar had Memphis erg veel aandacht voor de katten. Hij liet, ondanks dat hij telkens gecorrigeerd werd, ondanks dat er allemaal kluifjes, botjes, ballen, hondjes waren, de katten niet met rust, prikte met zijn neus in hun zij, en maakte eenmaal zelfs een klein hap-beweginkje. Ik zei tegen mijn zus en zwager: ik denk dat ik hem terug moet brengen, je ziet, hij is geobsedeerd door de katten en Parel kan het niet aan. Ze leefden met me mee, vonden het sneu dat alles zo liep, steunden me en zuslief bood aan dat ze met me mee zou gaan als ik hem terug zou gaan brengen. Dankbaar aangenomen support. 

Thuis vond ik de kat nog steeds in de kast. Ik had Ans al geprobeerd te bellen, maar ik kreeg de voicemail,  wel vond ik een liefdevol, begrijpend berichtje van haar via Messenger, en ik schreef terug: ik kan hem morgen of overmorgen terugbrengen. 
Vanwege het slechte slapen en de emoties was ik doodmoe. Peter hield een oogje in het zeil terwijl ik wat sluimerde voor de tv. De kat kwam te voorschijn, ging op het bureau liggen, nam de situatie met een snotoog en een beetje verkouden in ogenschouw. Memphis kwam van zijn bed af, de kat blies, en ze sloop weer naar de kast. Die nacht zette ik overal hekjes zodat Memphis niet dicht bij de kat in de buurt kon komen, en ik sliep als een blok. Ook Memphis bleef opgerold slapen tussen Jip en Moon in geklemd. 

De volgende ochtend echter zat Parel weer op het bureau. Memphis stond op toen ik de kat ging aaien, maar de kat had besloten niks meer van hem te pikken. Ze haalde naar hem uit, blazend. Oeps, daar schrok Memphis een beetje van. Hij kon het bijna niet geloven, maakte zich klein met een buiging, kwispelde, en vroeg: spelen dan? Weer haalde Parel naar hem uit. Weer maakte hij een buiging, maar begreep toen dat het er niet in zat, draaide zich om en ging weer naar zijn bed. Parel daalde af naar de grond en danste nog net geen overwinningsdansje. Staart omhoog, mij kopjes gevend! Een ommekeer! Het ging goed komen! Parel liep met me mee naar de keuken, haar eten opeisend zoals altijd. Memphis hoorde de voorbereidingen, het pakken van de etensbakken, en kwam naar de keuken, liep kwispelend achter Parel aan, rook aan haar gat wat ze goed vond. Tot een bepaald punt haha, tilde toen haar poot op om hem een lel te verkopen. De boodschap werd weer begrepen. De honden liet ik even in de tuin, het regende nog steeds, maar zachtjes. De honden plasten en wilden direct weer naar binnen. Ik gaf ze eten, eerst Parel, toen Jip, Moon en als laatste Memphis. De rust was weergekeerd. Ik voelde het. Hartstikke gelukkig schoof ik achter de computer en berichtte Ans en mijn familie, vrienden, dat er een wondertje was geschied. Memphis kon blijven! Iedereen was blij voor ons. 

Parel heeft de meterkast niet meer opgezocht. Uiteraard laat ik die twee nooit alleen. Maar ook de routine: eerst de kat te eten, dan Jip, dan Moon en als laatste Memphis, is volgens mij goed. Alle honden die ik heb gehad begrijpen dat. Ook met het naar buiten gaan, altijd eerst de oudste twee, dan Memphis, begrijpt een hond als geen ander. Later zullen ze zelf wel uitmaken wie er eerst gaat, maar nu ben ik de alfa-bitch die uitmaakt hoe en wat. 

Nadat de 'ommekeer' plaats had gevonden durfde ik pas foto's te maken. Is dit de hond die mij in eerste instantie niet aansprak? Een bizar idee, want wat is hij mooi. Alles glanst aan hem. Ebbenhout waar de zon op schijnt. Een neus als een Jaguar E-type. Een beetje mager nog, maar dat geeft niet. Dat gaat goed komen, daar zorgt hij ook zelf voor! (zijn score qua stelen: twee (nog bevroren) boterhammen, tweeëneenhalf gevulde koeken (van de warme bakker), en daarna nog eens twee). 






vrijdag 26 mei 2017


Wat heen en weer-schrijven op Facebook zette me vanmorgen al vroeg aan het denken. Het ging over een onderwerp waar ik al lang mee worstel: hoeveel recht heeft de mens om te heersen over de dieren?

Aanleiding was een filmpje over kippen op Facebook. Het laat het vrijlaten uit het nachthok zien waarbij een haan door een meisje een paar maal geknuffeld wordt voordat hij over gaat tot de orde van de dag. De haan draait om het meisje heen, 'vraagt' als het ware om nog een knuffel. Ahhh, wat lief, en al door miljoenen mensen bekeken die dat ook prachtig vinden natuurlijk.
De kip en de mens, samenlevend in harmonie. Totdat de kip ouder wordt en stopt met leggen, dan kost de kip alleen nog voer. Dat gaat wringen bij sommige kippenhouders. De ene zal de kip zijn pensioen gunnen, hem eten geven tot de kip vanzelf omvalt, de ander zal er voor kiezen om de kip op te eten, want 'zonde' om hem niet (voordat de kip gaat lijden) in de pan te doen. Omdat de mens 'heerst' over de dieren is het maar net wie je 'baasje' is, dat baasje maakt uit hoe lang je leeft en hoe. Laat de kip kiezen en hij zal nimmer voor de pan kiezen, zo simpel is het.

Terwijl ik dit schrijf erger ik me aan een ander dier. Geen kip maar een kat. Parel. Ze wil meer aandacht dan ik haar wil geven. Ze kan heel nadrukkelijk aanwezig zijn, is heel opdringerig als ik een boek wil lezen, yoga- of taichi-oefeningen wil doen, of zoals nu: zij wil op mijn toetsenbord gaan liggen, wrijft met haar kopje tegen mijn handen waardoor er allerlei rare tekens in de tekst komen te staan. Ze loopt echt voortdurend, voortdurend hard tegen me aan te botsen (dat noem ik geen kopjes meer!), tegen mijn handen, tegen mijn kin. En ik ben allergisch voor dat kopjes geven, mijn huid wordt direct rood en gaat zwellen, dus OPZOUTEN!! Ik voel de drift in me opbouwen, 'ik zou nu zelfs een kip kunnen doden' denk ik terwijl ik opsta en wegloop, de kat de kat latend. Ik kijk om en zij kijkt vanaf de tafel met haar gele ogen terug, ze denkt na wat ze nu zal gaan doen .......

In de keuken maak ik thee. Mijn drift ebt langzaam uit mijn aderen, maar de rechten van de dieren houden me nog bezig. (Al ken ik diep van binnen het antwoord: dat recht is er wel maar wij negeren het om voor de hand liggende redenen; de mens heeft het recht van de sterkste omarmd en met de gevolgen leven we nu).
Kip versus kat. Ik heb Parel zelf binnengehaald, haar een huis geboden. Nu woont ze hier al meer dan tien jaar (een schatting, ik weet het niet meer precies) en ze heeft rechten en plichten net als ik. Maar ik ben onderdaniger aan haar dan zij aan mij.
Die opdringerigheid is misschien deels genegenheid van haar kant. Maar het kan ook zijn dat ze een massage wil, of eten, of allebei. Parel stuurt me alle kanten op, laat me deuren open doen, ramen, laat me continu stofzuigen, mijn bed eerder verschonen dan de bedoeling was, en naar de winkel gaan. Ze hoeft maar te mauwen en ik ga brokjes in haar schaaltje doen. Ze hoeft maar een pootje een centimeter van de grond op te tillen en de honden lopen in een ruime boog om haar heen. Een diva. En wat doet zij voor ons terug? Ze houdt het huis vrij van muizen. Maar de laatste tijd zijn er toch meer woelmuisjes rond het huis, of zie ik dat nou verkeerd? Hoopjes zand ontstaan in de tuin en ik denk niet dat dat allemaal mollen zijn. Hmmmm. Is de tijd nu aangebroken dat Parel de pan in gaat?
Nee, dat gaat dus nooit gebeuren, ze zal hier geld kostend en krakkemikkiger wordend rondlopen tot ze er bij neer valt. Of bijna.

Tip van Parel aan de kippen: wees lastig. Vraag meer dan je geeft, maak je nest gewoon op het net schone bed van degeen die je voert en je eindigt niet in de pan.







donderdag 18 mei 2017

Het Paradijs.


Eenmaal in de week zie ik het paradijs. Ik moet er wat moeite voor doen, tijd voor vrijmaken, aan denken naar toe te gaan. Soms neem ik chocolade mee, soms een boek, soms niets dan mezelf. De auto parkeer ik op een wat rommelig parkeerterrein, er wordt namelijk bijgebouwd. Het maakt niet uit of de zon schijnt, of het regent of vriest, in het gebouw is het altijd dezelfde temperatuur. Al schijnt de zon nog zo hoopgevend, voordat ze met haar stralen het gebouw kan opvrolijken schuiven volautomatisch de bruinige zonneschermen naar beneden, de kamers somberig grijzig kleurend. Als ik door de gangen loop ruik ik de hel: urine, stront en oude mens. Op het linoleum piepen mijn gympen, snel snel de gang door, de eenbenige mannen of de lange jonge in het niets starende man groetend die zittend in hun rolstoelen steppend voor- of achteruit de gangen heen en weer rijden of op een kruispunt samenklonteren. Nee, verder dan hier gaan ze niet: ' je verdwaalt hier zo. Nee, naar buiten al helemaal niet. Eenmaal viel een steunwiel weg en toen viel ik .... '.

Ik open de deur, een lege rolstoel staat bij het raam. Achter het raam zie ik nog net onder de neergelaten zonneschermen de lente, groen genoeg, in honderd duizend kleuren. De lege stoel nader ik, onder de over de stoel gedrapeerde dekens ligt toch iemand, slaapt of sluimert, het hoofd schuin op de rechterschouder/borst, de ogen vermoeid gesloten. Ik leg een serie kleine kusjes op de gladde rimpelvrije wang. En nog eens. En nog eens. Dan knippert ze, en zegt: ben jij het? Ja, ik ben het. "Ik was in gedachten ver weg", zegt ze vaak. Of: 'ik droomde dat ik weer kind was'. Ik verover mezelf een plekje op een zware eiken stoel, schuif de grote handgeborduurde kussens opzij, en leun dan zover mogelijk naar haar toe, naar haar beste oor: 'dag lieverd, hoe is het hier?' Ik ken het antwoord al: niet goed. Aan Jehova heeft ze gevraagd om haar te komen halen in haar slaap. Ze wacht op Jezus terugkeer, of op de grote ommekeer, het einde der tijden. Vaak praat ze over mijn moeder, daar gaat ze straks weer mee wandelen, beiden weer gezond en wel. En ze zullen het ook druk krijgen, veel predikingswerk moeten doen want er zullen veel mensen uit de dood opstaan die nog niets van Jehova weten. 'Ook je vader krijgt een opstanding en zal je terugzien' zegt ze.
Mijn vader was niet zo dol op de Getuigen, dus ik vraag me af hoe en in welke gedaante en met welke mening hij terug zou keren.

Onder mijn hand voel ik de broosheid van haar bestaan. Onvoorstelbaar dat een zo broze mens kan leven, ademen, eten, poepen. Toch is het zo, dankzij een speciale stoel die haar vrijwel horizontaal houdt, een bed dat zucht, steunt en vibreert, fijngemaakte voeding en verdere zorg. Niet alleen spreken wij altijd over mijn moeder maar ben ik ook dankbaar dat haar dit alles bespaard is gebleven. Want zonder moeder leven vind ik moeilijk, maar als ik haar zo had moeten zien .... dat had ik onverdraaglijk gevonden.
Elke mens zo zien is trouwens moeilijk, maar toch kom ik elke week hier bij mijn moeders beste vriendin, al tijdens mijn moeders leven zo krakkemikkig dat mijn moeder vaak medelijden met haar had. Toch zit zij, vier jaar na het overlijden van mijn moeder, daar nog. Dankbaar voor het leven, dat dan weer wel, al vraag ik me af: waarom?
Ze slaat haar ogen eventjes ver op in een vergeefse poging iets van mij te zien, en ik zie (weer) het altijd  verbijsterend glanzende blauw van de hemel even op me gericht. Dan zakken de ogen weer dicht, maar de indruk blijft. Kinderogen-blauw en helder als het helderste water. Als water in het paradijs.













woensdag 3 mei 2017

Vriendenloterij reclame opzeggen.


Ongelooflijk eigenlijk dat ik hieraan een blog besteed/mijn tijd verspil maar ik erger me al zo lang aan die ongevraagde reclame van de Vriendenloterij. Aan alle reclames trouwens die grondstoffen verspillen (papier/plastic/energie). Maar - in dit geval de Vriendenloterij - blijft reclame verzenden omdat de kosten nu eenmaal opwegen tegen de baten. En veel mensen kijken toch even op de site of er misschien toch niet een prijs is gevallen op dat gratis toegezonden lofnummertje ...... De kans om te winnen is trouwens belachelijk klein, voor loterijen, voor de toto of welk kansspel dan ook. Lees je kansberekening bij gokken en loterijen maar. Ik vond een leuke berekening op scholieren.com, een wiskundige berekening op je win-kans als je gaat gokken/mee doet aan de toto. Samengevat: Je kans is vrijwel nihil. Wil je rijk worden moet je een casino beginnen, niet bezoeken.  Win-kans op de jackpot bij de staatsloterij is 1 : 7.5 miljoen.

Terug naar de vriendenloterij. Nooit heb ik meegedaan. Toch krijg ik regelmatig post van ze. Een dikke envelop, veel papier en altijd een plastic kaartje met een vette kans op een auto of zo. De envelop scheur ik ongeopend dwars door midden, ik haal het kaartje eruit en flikker het bij het restafval. Papier in de papierbak. (me ondertussen afvragend hoeveel plastic in Nederland bij het papierafval terecht komt). Ooit heb ik getracht deze reclame stop te zetten maar werd ontmoedigd: 50 cent per gesprek .... dat is al winst voor die lui. Wacht, ik kan ook nog een brief schrijven ..... (moet ik met de auto naar het dorp hiernaast om een brief te posten......) . Dat doe ik dus ook niet.
 
Ditmaal beet ik me er door heen want ik vond na doorlezen op de Vriendenloterij-site ook een manier om via de mail op te zeggen, als je even zoekt vind je een contactformulier. En ze vragen een hoop gegevens ..... Geen wonder dat ik me er nog nooit voor heb ingezet, wat een gedoe. Niet vergeten aan te vinken dat je geen prijs stelt op telefoontjes of mail want je moet verdorie heel je hebben en houwen invullen, anders wordt je vraag of klacht niet verzonden. Achteraf heb ik spijt dat ik geen ander (een niet bestaand) telefoonnummer heb ingevuld want ik vermoed dat ze mijn gegevens toch bewaren ......












































woensdag 19 april 2017

Moon, een rare dag.


Jip ligt alleen in de zon in de tuin, Moon is bij de dierenarts. We wachten op een telefoontje.

Als alles goed was gegaan hadden we bij de notaris gezeten vandaag. Als alles goed was gegaan had Moon geen gezwelletjes gehad, of was vanmorgen vroeg bijvoorbeeld niet dat appartement ontploft in Veendam.
Alles loopt anders. Een afhakende geldverstrekker, een stukje weefsel dat de weg kwijt is geraakt, een zacht sissend lekje dat al tijden de gangen en kamers stiekem vult met gas. Dat laatste verzin ik natuurlijk, geen mens weet nog waarom die explosie plaatsvond. Alles is mogelijk.

Zacht wordt op de voordeur geklopt, Jehova's Getuigen. Zusters van mijn moeder. Ze willen even met me praten over de viering van het laatste avondmaal van Jezus, vorige week. De gedachtenisviering noemen de Getuigen het geloof ik. Voor de tweede maal in mijn leven was ik aanwezig. Ik luisterde, de teksten waren me niet onbekend, de geschiedenis ook niet. Er werd gezongen, met zachte bescheiden stemmen. Nergens hoorde ik tussen de mensen het heldere stemgeluid van mijn moeder. Dat klopte niet met hoe het hoorde te zijn. Het voelde niet goed. Ik werd droef en voelde hoe mijn ooghoeken vochtig werden. De teksten van de liedjes, ooghoeken nu en dan deppend, las ik mee van het A-viertje dat iemand me had gegeven. Geen Leonard Cohen teksten, nee, simpele recht toe recht aan bijbel-taal op rijm.
De getuigen die nu aan de deur staan ken ik al heel lang. Ze zijn vriendelijk als altijd, maar vandaag heb ik geen tijd, ik sta op scherp want de telefoon kan ieder moment rinkelen en dan ga ik naar Moon. Haar verlatingsangst is groot, ik wil ze niet erger confuus maken dan nodig. De Getuigen wapperen met hun handen, natuurlijk natuurlijk, een andere keer ...... en weg zijn ze weer.

Ik Google naar nieuws over de ontploffing in Veendam. Het is inderdaad een heel zware explosie geweest, een dode, twee gewonden, een video van bluswerkzaamheden, onherkenbare huisraad in gekleurde snippers verspreid over de straat ..... de telefoon rinkelt eindelijk, helaas, het is de buurvrouw die een monitor van me heeft geleend en hem nu graag weer kwijt wil. Hij staat in de weg. Buurvrouw heeft de traumahelikopters gezien ..... ze is blij dat ze een beetje achteraf woont. Op dat moment hoor ik sirenes naderen, 'zeg maar niets, wat daar kan kan hier ook, want ik hoor toevallig ook hier sirenes', zeg ik tegen haar. Dan begrijp ik dat de geluiden uit de computer komen tetteren ..... we lachen er allebei om, hangen op.

Buiten ligt nog steeds Jip in de tuin, de zon is achter de wolken verdwenen. Ik herinner me de droom van vanmorgen, mijn zussen, broer en ik zijn ergens en vergeten op het terras (of in het restaurant) onze tassen. Opeens merk ik het en ik hol terug, naar de stoelen kijkend of onze tassen er aan hangen. Alles is bruin, het restaurant, de mensen, de stoelen. Dan zie ik ze liggen ..... alle vier de tassen liggen op een bank, zijn binnenstebuiten gekeerd, leeg. Ik zie de ruwe binnenzijde van het leer. Niets helemaal niets zit er meer in. Ik begrijp waarom ik deze droom heb, ik voel me verantwoordelijk voor een en ander.
In Veendam is de drukte rond het zwaar beschadigde pand groot, er is instortingsgevaar begrijp ik. Straks vegen ze de straat en worden noodramen aangerukt voor het naastliggende pand.
En ik, ik wacht op een telefoontje van de dierenarts.


 

woensdag 12 april 2017

Post NL - of geen post nl.


Ik moet een pakketje versturen. Dat is geen kleinigheid als je ergens buiten woont. Ik heb gezocht of er in Winschoten een agentschap van Post NL zit. Er zit er nog eentje, in een zaak die kantoorartikelen verkoopt.
Het is er stil, een eenvoudige opstelling van wat bureau's, kantoorstoelen. Aan de wand een lang rek met kopieerpapier, enveloppen, verpakkingsmateriaal. De verlichting is schaars. Twee dames liepen net voor mij naar binnen en worden nu geholpen. Ze hebben problemen met de verhuis-service van de post. Alles moet via internet, en de dames zijn al wat ouder .... De dame van het agentschap haalt haar schouders op, het is niet anders, zo gaat dat tegenwoordig. De dames druipen af.

Ik ben aan de beurt. Mijn pakketje staat al op de weegschaal. Ik betaal en mopper ondertussen op de service van Post NL. Vorig jaar heb ik namelijk twee maal een klacht ingediend omdat ik het schandalig vind dat de brievenbussen overal worden weggehaald. Op de eerste klacht reageerde niemand. De tweede maal werd ik teruggebeld. De vriendelijke medewerkster zei dat er op haar papieren stond dat ik binnen 700 meter een andere brievenbus kon vinden. Ik vertelde haar dat dat niet waar was. De dichtstbijzijnde brievenbus staat hier zo'n 10 autominuten vandaan. Als test heb ik met de fiets een brief gepost in een nabijgelegen dorpje. Er stond een pittig windje. Ik deed ruim een half uur over het ritje, en toen moest ik ook nog terug.
Dit vertelde ik de medewerkster. Zij zoekt in haar computer nadat ik mijn postcode heb opgegeven en vind geen brievenbussen in de buurt. Nee, dat had ik al verteld. Ze noteert mijn klacht en voegt daarbij mijn opmerkingen dat ik navraag heb gedaan bij de gemeente en dat de ambtenaren ontkennen dat Post NL de brievenbussen heeft verwijderd in overleg met de gemeente. Post NL vermeldde ook dat er geen brievenbussen zouden verwijderd worden op plekken waar mensen oud, slecht ter been/invalide waren, of geen vervoer hadden. Ook dit klopt niet want in dit straatje wonen in verhouding veel mensen boven de 65, invaliden, en zelfs mensen zonder internet.

In twee regeltjes vertel ik dit nu aan de medewerkster van het agentschap. Ze zegt: alles is zo zakelijk geworden. En ik voeg toe: zeg maar rustig onmenselijk. Dat beaamt ze en betreurt ze: 'Vroeger' werd er veel meer rekening met mensen gehouden, nu draait alles om geld. Ondertussen stickert ze mijn pakje, betaal ik met mijn pasje, en zet ze het pakje achter haar neer.

Ondertussen schuifelt een heel oude man naar de balie en hij vraagt in het Duits of hij naar het toilet kan. Een walm van sigarenrook als een cocon om hem heen. Nee, zegt de medewerkster, maar u kunt naar het toilet bij de Hema. De man begrijpt niet wat ze bedoelt dus zegt ze, nu iets harder en naar het licht van de ramen wijzend: DE HEMA! De man vraagt nogmaals wat ze bedoelt en weer wijst de vrouw en roept: DE HEMA, nu een stapje naar de deur doend, wat specifieker in de richting van de Hema wijzend. De man loopt moeizaam naar de deur en verdwijnt, nagekeken door ons. Ik kijk naar de vrouw, de balie tussen ons is leeg, er is verder niemand, de winkel zwijgt. Ze ziet mijn blik als kritiek en zegt: 'het kan echt niet, vroeger mochten de mensen gebruik maken van ons toilet maar het kan echt niet meer'.
'Drugs?' vraag ik. Een hand maait door de lucht: 'praat me er niet van'. Ik zucht om al die verloren menselijkheid, de oude man was duidelijk een roker, geen drugsgebruiker. De vrouw achter de balie knijpt haar lippen strak op elkaar, vastbesloten en zeker van haar gelijk.
Ik stop het verzendbewijsje in mijn zak en loop door de stille zaak naar de buitendeur. Buiten is het lente. Een stukje verderop zie ik de oude man lopen. Hij loopt niet echt in de richting die de vrouw had gewezen, ik wacht even om te zien of hij wel de goede kant op gaat. Hij staat even stil, kijkt om zich heen, zoekend, slaat dan een smalle steeg in naast de groenteboer.

Een stukje van een gedicht van Guido Gezelle over de lente schoot me te binnen zonder dat ik precies kan benoemen waarom, maar het heeft iets te maken met kwetsbaarheid en dat alles voorbij gaat ('om't gene ik late vare, om 't gene ik vangen kan'). Mijn oma van moeders kant bewonderde hem en schreef zijn gedichten over, beverige smalle letters in een vergeeld schriftje:

L E N T E G R O E N      

't Is lentegroen genoeg,
voor honderdduizend oogen;
     eilaas, 'k en hebbe er ik,
     o grondig groene zee,
          maar twee:
wie kander moedeloos,
den dwang mij doen gedoogen
     van 't geen mij tegenhoudt
     nen tocht in al dat groen
          te doen.
Gij vlerkendragend volk,
gij allerhand gezwinde
     doorvliegers van de lucht,
     de lieve lente lacht
          zoo zacht;
en gij, gij vliegt haar in
't gemoet, bij lork en linde,
     in 't nieuwgeboren gers,
     in 't onkruid en in 't riet:
          ik niet!
Gij bietjes ongeteld,
gij tienmaalhonderdduizend
     in 't rood, in 't geel, in 't blauw
     gepinte pepels, haait
          en draait
en drentelt, op en neêr,
eer 't zonnelicht, verhuizend
     van hier, u, 't lieve groen,
     en mij, de moede nacht
          ontkracht!
o Grondig groene zee,
'k ben visschende op de baren
     van uwe oneindigheid
     van groen, en mijn gewin
          daarin
verheugt mijn arem herte:
om 't gene ik late varen,
     om 't gene ik vangen kan,
     en..... God gebenedijd
          mij zijt!






donderdag 2 maart 2017

Een katje dat Meisje heet.


Ze kijkt me aandachtig aan. Voor het eerst staan we oog in oog en ze vlucht niet. Ze heeft haar ogen iets geloken en hoest. Eén oog is snotterig en is half dicht. Ik hou een bakje kattenvoer voor haar neus en ze begint direct te eten, schrokkend. Mijn vrije hand leg ik op haar zij en ik voel de ribben direct onder de veel te dunne vacht. Ze is koud ondanks dat ze een goed plekje heeft gevonden in een oud kapot dekbed dat ik in een doos onder het afdak had gezet. Ze schrikt niet van mijn hand, en heel voorzichtig streel ik haar. Het voerbakje zet ik weg en nu leg ik mijn handen zowel links als rechts zachtjes op haar ribbenkast. Ze begint te snorren. Ik denk na of ik haar kan beetpakken, als ze weer vlucht is ze misschien verloren.
Ik blijf haar een tijdje strelen en ze blijft rustig liggen, te rustig voor een schuw katje. Heel voorzichtig til ik haar op en leg haar tegen mijn borst, niet verstandig want ik ben eerder door een kat in mijn gezicht gekrabd maar goed, ze ligt er al. Zo blijf ik een tijdje staan, haar zachtjes strelend, verbijsterd door haar slapte en de koele temperatuur van haar lijfje. Op haar rug en flank kijk ik dwars door het dunne haar heen en zie ik de geschramde huid. Ik denk ondertussen na waar ik haar het beste heen kan brengen.

Langzaam loop ik naar de keukendeur, open, dicht, we zijn binnen. Enthousiast komen de honden aan stuiven en ik voel het nietige lijfje verstrakken. "Terug!" zeg ik, en Jip keert om, Moon staat nog even kwispelend te kijken, keert dan ook om. Ik sta nog steeds stil met het katje op mijn borst. Heel traag doe ik alles, de deuren open, dicht, voetje voor voetje totdat ik in de werkplaats ben, deur dicht en ik zet het katje neer, opeens knallend van blijdschap. Gelukt! Buiten slaat de regen tegen de ramen maar Meisje is eindelijk veilig en warm. Ze verroert zich niet, staat daar maar, niets durvend. Ik pak een grote krat, leg er een vulling van een van de hondenbedjes in en zet het katje er in. Maar het bevalt me niet, ze is te sloom, te gelaten, te koud. Ik ga op de grond zitten en het katje komt direct op schoot, zich in mijn warme handen duwend, hard snorrend, maar ook hoestend en niesend. Zo zit ik een tien minuutjes, het katje bekijkend terwijl ik mijn warme handen telkens op een ander plekje van haar lijfje leg, haar scherpe ruggengraat voelend, de lollige witte teentjes ziend, de schrammen beter bekijkend die op haar rug zitten. Wat heeft ze allemaal meegemaakt in de afgelopen tien dagen?

Het begin weet ik, ze liftte per ongeluk mee in de auto van haar buurman, de cv-monteur die hier een nieuwe ketel kwam ophangen. Ze vluchtte zodra hij de achterdeur van de auto opendeed weg, de bosjes in terwijl de storm aan de struiken rukte en de regen neerkletterde. Zo'n tien dagen heeft ze moeten overleven,  onbekend, bang, niet reagerend op ons roepen, aldoor wegvluchtend en dat in het vreselijkste weer dat we deze winter hebben gehad. Maar ze heeft het overleefd, en opeens realiseer ik me dat ik de eigenaars van het katje moet bellen.

Ik haal de telefoon op en maak gelijk een warme kruik, wikkel die in een handdoek. Het katje zet ik in de krat op de warme kruik, waar het braaf blijft zitten, dan waarschijnlijk de warmte voelt en gaat liggen. "Echt, heb je haar gevangen?" roept haar baasje door de telefoon: "wat fijn, ik had de moed al opgegeven". Ze moeten even iets regelen, want ze moet zo naar haar werk .... geen auto ..... Ik geef mijn telefoonnummers en zeg dat het niet uitmaakt, het katje is in goede handen, als ze haar morgen pas kunnen ophalen is dat ook goed.

Ik zit nog steeds bij het katje als de telefoon overgaat: er is iets geregeld, ze kunnen over ruim een kwartier bij me zijn. Er roert iets van teleurstelling in mijn borst: 'zo snel al' denk ik. Tien dagen heb ik naar het katje uitgekeken, gezocht, en nu is ze er net of ze gaat al weer weg.
Ook maak ik me zorgen om het katje dat zich vrijwel niet beweegt, alleen af en toe met haar ogen knippert, dommelend op de warme kruik ligt. Doodmoe natuurlijk en slap van dagenlang niets eten.
Dan stopt een auto, een man stapt uit, een blauw kattenmandje dragend. Z'n vrouw kon niet komen, moest naar haar werk ...... hij pakt het katje uit de krat, zeggend dat ze zeker veertien dagen niet naar buiten mag, misschien nog even naar de dierenarts ..... ze zijn blij dat ze terecht is. Dan stapt hij naar buiten, de auto in. Het regent nog steeds, heftiger nu. De auto rijdt weg, toetert nog even. Dag Meisje, thuis lekker uitrusten en niet meer met je buurman meeliften.


















vrijdag 24 februari 2017

Janske (2 jaar later).



Iedere week als ik door het verzorgingstehuis loop moet ik me verzetten tegen de drang om om te keren en heel hard naar de uitgang te rennen. De geur van urine is soms overweldigend, ondanks dat het linoleum er schoon en glanzend uitziet, er vrolijke schilderijen hangen, en er gerinkel van kopjes hoorbaar is dat langzaam vervaagt als ik door de gang loop naar het stilste gedeelte van het tehuis. Dan, bij de een na laatste deur klop ik en stap ik naar binnen. De deur is altijd gesloten want zo aan het uiteinde van het tehuis zit ook de rookruimte, en die rook trekt vooral de tegenoverliggende kamer in, de kamer van degeen die ik ga opzoeken: Janske.

Ze is nooit wakker, ligt half achterover gekanteld in een speciale rolstoel, bij het raam. Achter de ramen strekt zich een groen landschap uit van bomen en velden. Soms grijzig van de regen, soms schuiven de schaduwen van de wolken er gracieus hun patronen over, soms is het mistig en houdt de wereld achter het raam op, soms is alles wit. Ergens in de verte moet water zijn, vertelde iemand, maar dat zie ik niet. Als het zonnig is gaan automatisch de zonneschermen naar beneden, Janske's kamer weer in somberheid hullend. Op de vensterbank staat een beeldje van een vrouw die vanuit een kan wat water schenkt. Twee grote eiken stoelen staan links en rechts in de hoeken opgesteld.

Ik buig me over Janske heen. Ik zie de glanzende rimpelloze huid die strak gespannen over haar schedel ligt. Roze wangen als bij een baby. De dunne grijze haren zijn al weken niet gewassen en liggen in vette strengetjes gekamd op haar hoofd, haar nagels zijn altijd vuil. Dan leg ik mijn hand op haar hand, mijn wang tegen de hare, of ik kus haar zachtjes op de gladde wang. Ik wacht even, kus haar opnieuw, en nog eens. De ogen gaan open, traag alsof de leden lood wegen en of ze van ver komt, opeens een helder glanzend grijsblauw tonend. Hoe glashelder de ogen ook lijken, ze zien vrijwel niets. Dan zegt ze schor fluisterend mijn naam, want alleen ik begroet haar op deze wijze.

Ik laat haar even wakker worden, doe mijn jas uit en trek zo'n zware eiken stoel tot vlak naast haar. Ik buig me weer naar haar toe: 'dag lieverd', zeg ik weer. Het eerste wat ze vaak zegt is: 'ik heb je geroepen' of: 'ik heb zo'n wens naar je gehad'. 'Ja, ik hoorde je', zeg ik dan, want soms ben ik thuis maar hoor ik haar inderdaad letterlijk mijn naam roepen. Dan vertelt ze hoe ze de afgelopen week heeft ervaren.

Soms zijn de verhalen schrijnend, zoals de keer dat ze geen eten heeft gehad omdat ze vanwege haar geloof niet bij de kerstviering aanwezig wilde zijn. Meestal klaagt ze dat er niet met haar gepraat wordt. De verpleging komt met zijn tweetjes, praten over Janske's hoofd heen en weer over koetjes en kalfjes en Jans is erg doof, probeert dan wat te vragen, steekt haar hand op, maar er wordt niet gereageerd. Ze wordt gewassen, verschoond, en dan zijn ze weer weg. Janske voelt zich daardoor verschrikkelijk eenzaam, ze zit letterlijk opgesloten in haar niet meer functionerende lijf. Haar 'computer' is prima, ze denkt na, weet welke dag het is, vertelt wie haar die week heeft opgezocht, maar leeft in de stille uren dat ze geen bezoek heeft steeds meer in herinneringen.

Zo vertelt ze de ene keer dat ze lag te denken aan de tijd dat ze jong was, en het was oorlog. Haar vader werkte bij de spoorwegen in Winschoten. Jans was vaak in de buurt van het spoor en zag de goederentreinen die op weg waren naar de vernietigingskampen in Duitsland en Polen. Daar wist Janske allemaal niets van, ze zag alleen armen en handen die uit de smalle raampjes staken, handen die kleine briefjes naar buiten wierpen. Als dode vlinders dwarrelden de papiertjes naar de grond. Janske wilde die briefjes oppakken maar dat mocht ze niet van de bewakers die langs het spoor stonden. Zo rammelden de wagons met het harde geluid van ijzer op ijzer voorbij, en Janske keek, keek. Beelden die ze nu, ruim 70 jaar later en inmiddels vrijwel blind, nog steeds helder op haar netvlies heeft staan. Een andere keer vertelt ze over haar muziekuitvoeringen, over de muziekschool waar ze werkte, over de mensen met wie ze muziek maakte.

Ik luister naar haar verhalen, haar smalle hand altijd in de mijne. De botten van haar hand zijn als van een vogeltje, zo teer. Haar ringen die ze nog altijd draagt getuigen van een ander leven. Het leven van een piano-lerares, een gedichtenlezer, een muziek-liefhebster, een dochter, een vriendin, het leven van een vrouw die bijna 35 jaar elke week langs de deuren ging om het woord van Jehova uit te dragen.
Een hand die de hand van mijn moeder zocht in vriendschap of in bange tijden.
Nu heb ik die hand vast en ik speel wat met die vreemde losheid van haar ringen.

Als Janske haar verhalen heeft verteld vraag ik of ik haar de dagtekst voor zal lezen. 'Ja graag', kraait ze dan opeens blij, en 'ik heb dat geestelijke voer zo nodig'. Ik lees haar de dagteksten voor, ook de verwijzingen waar ze alles kan terugvinden in de Bijbel. Vaak zoek ik ook die teksten nog op, want anders is alles maar half af. Vaak weet ze waar ik de teksten kan terugvinden want al is de bijbel een dik boek, ze heeft haar hele leven die bijbel bestudeerd, dus veel teksten rollen automatisch uit haar mond als ik hoofdstuk en vers noem.
Soms lees ik hele bijbel-hoofdstukken voor, ieder woord duidelijk articulerend en soms even wachtend om te kijken of ze me wel hoort. Haar hoofd is altijd opgeheven, haar ogen wat naar boven gericht, alsof ze dan beter kan horen. Ze knikt, ze kan het volgen. Vertelt me dan waarom ze zo graag wil dat ik me ook in de bijbel verdiep. Ja, zeg ik dan, dat weet ik.

Na zo'n anderhalf uur sta ik op. Ik weet dat Janske zal zeggen: ga je nu al? Of: ja, ga maar gauw ik merk dat het al donker wordt. Of: moet je nog boodschappen doen? Of: slopen de honden je huis nog als je weg bent? Ik beantwoord haar laatste vragen, ik weet dat ze moeite heeft met afscheid, inmiddels weer met haar hand in de mijne zittend, maar nu met mijn jas al aan. Dan, soms wel een kwartier later,  maak ik me voorzichtig los, haar weer op die tere wang kussend, zeggend: 'dag lieverd, je weet dat ik van je hou he?'. 'Ja', zegt ze dan, 'dat weet ik en ik hou ook van jou. Wanneer kom je weer?'
Volgende week lieverd, volgende week. En dan, dan loop ik met snelle pas door de gangen, snel de trap af, de automatische deuren door, naar buiten, naar buiten, naar buiten.


Maria Elisabeth Patijn.


Hier onder een foto van mijn oma, mijn vaders moeder. Geen idee hoe oud ze op de foto is, maar ze is heel jong getrouwd dus ik neem aan dat ze op deze foto al heel wat kinderen heeft. Ze draagt een ring en een halsketting, wat ik heel bijzonder vind want (zoals je aan haar armen en handen kunt zien) ze moest heel hard werken om haar hoofd en dat van haar kinderen boven water te houden. Veertien was ze toen haar moeder stierf, en haar vader, een oud-Marinier die met harde hand het gezin onder de duim hield, was een vrouwenversierder. Er trok na de dood van haar moeder een vrouw in, Breemer heette ze, maar getrouwd werd er niet. Mijn oma kreeg halfbroertjes, Chris, Henk en Wim.

Mijn geheugen laat me in de steek, ik twijfel opeens hoe oud mijn oma was toen ze haar moeder verloor, ik bel een zus van mijn vader, inmiddels ook al 88 of 89 jaar. De telefoon gaat lang over, en dan klinkt een vermoeid "hallo?". Tante Miem is hoorbaar blij als ze hoort dat ik het ben, langzaam wordt ze wat wakkerder, ze zit in haar luie stoel en de zon schijnt naar binnen, vertelt ze.
Ze vraagt of ik de oude boeken van Rotterdam wil hebben, ze kent niemand anders die ze wil. De boeken zijn zo'n 80 jaar oud denkt ze. Graag, zeg ik.

Ik vertel dat ik een stukje wil schrijven over oma, haar moeder, maar ik kan mijn zin niet eens afmaken, tante heeft het gesprek al overgenomen. Ze praat over de ongelooflijke kracht die oma had. Het gezin waaruit mijn oma kwam was armoedig, de term 'achterbuurt' valt nog net niet. En ja, mijn oma moest als oudste al heel jong werken. Ze had een prachtige stem, 'mijn nachtegaal' noemde de leraar op school haar en wilde dat oma door zou studeren om iets met die stem te gaan doen. Toen oma blij dat verhaal aan haar vader vertelde deed hij zijn riem af en gaf haar met die riem een ongelooflijk pak ransel. Zingen was iets voor hoeren, zei hij. Ze werd al heel jong uit bedelen gestuurd, maar daar geneerde ze zich zo erg voor dat haar zusje met wie ze lief en leed deelde, Baat, tegen haar zei: ga jij daar maar zitten, dan doe ik het wel.
Baat zou haar hele leven haar lievelingszus zijn. Oma werd door leeftijdgenootjes en door familie geplaagd omdat ze zo netjes was. Haar kleren moesten schoon en heel zijn, haar haren gekamd, etc. Dat was in die kringen raar want als je voor een dubbeltje geboren bent .......

Mijn oma werd gevraagd om dingen te tillen die sommige mannen te zwaar vonden. Ze maakte huizen schoon en zong continu waardoor ze in de buurt de naam 'de Lijster' kreeg. Ik weet niet meer waar en hoe ze mijn opa ontmoette, maar ze werd zwanger van haar eerste kind en trouwde met mijn opa. Negen kinderen zou ze krijgen, zeven dochters, twee zonen waarvan eentje slechts dertien jaar mocht worden. In de oorlog werkte ze in een kantine bij de Duitsers en een enkeling met wie ze goed kon opschieten gaf haar eten mee voor haar en de kinderen die nog thuis woonden. Mijn opa was er niet, zat ergens in Frankrijk ondergedoken.

Zo'n vrouw dus. Zo ongelooflijk sterk, trots maar ook onbuigzaam en soms hard. Ik dacht tot z'n beetje mijn tiende jaar dat zij de Koningin was, zo keek ik naar haar op, zo'n afstand voelde ik ook. Haar houding was majesteitelijk en toen ik op school "twee koninginnen en een vorst" van Peskens las dacht ik weer dat dat boek over mijn oma ging, maar nu, nu ik ouder was en wist dat mijn oma niet echt de koningin kon zijn, herkende ik in de "arme" koningin weer mijn eigen oma.

Ik leerde oma beter kennen toen ik rond mijn twintigste slechts twee deuren bij haar vandaan kwam wonen en we botsten wel eens maar mochten elkaar ook. Ze vertrouwde me zei ze eens, en voegde er aan toe: "je bent niet gemakkelijk, maar wat je zegt doe je ook, dat waardeer ik".

Van alle foto's die ik van haar heb vind ik degeen die hier onder staat de mooiste. Ze vertelde later dat ze van de fotograaf op deze manier had moeten gaan zitten, haar armen op de tafel moest leggen. Nu kijk ik naar die handen, schoon, maar de nagels getuigen van hard werken. Toch zit ze daar niet mee, want kijk eens naar die ogen, daar zit licht in, je ziet een vrouw die niet alleen veel heeft meegemaakt, maar ongebroken is, de wereld aan kan.

Terwijl ik met mijn tante over haar al zo lang geleden overleden moeder praat hoor ik dat tante schrikt, ik hoor haar stem breken, een snik ... dan zegt ze met bevende stem: sorry, ik schrok...... moeder is er ..... ze zit tegenover me ..... ze heeft iets blauws aan en zit een beetje te glimlachen .... Ik schiet er zelf ook vol van en kan even niks terugzeggen. Dan zegt mijn tante, inmiddels wat hersteld: "ik schrok er van, maar het is goed ..... o, ze wordt wat vager....nee, daar is ze weer, ze zit nog steeds glimlachend en met haar armen over elkaar te luisteren, alsof ze het leuk vindt dat we over haar praten". Zo, zeg ik, mijn oma's voorkeur voor blauwe kleren kennend, dus oma heeft een donkerblauw pakje aan? Tante zegt: "nee, geen donkerblauw .......  dit lichte blauw ben ik niet van haar gewend, dit zou ze een te vale kleur hebben gevonden, te armoedig ....... ". De aanwezigheid van oma blijft nog even, en tante en ik praten er over dat ook oma zelf in haar leven vaak 'bezoek' kreeg, zich para-normaal noemde en tante vraagt nu aan mij: "wie van jullie heeft dat ook? ik weet dat een van jullie ook af en toe bezoek krijgt ....". Ik antwoord wat vaag, ik weet dat wij allemaal af en toe wat onverklaarbaars meemaken maar ik wil het er niet over hebben. Dus praat ik verder over oma. Oma zag namelijk haar hele leven lang haar jong overleden zoontje, Chris, naast haar staan, soms deed hij zijn hand in de hare.
Helder weet ik nog het moment dat oma dit vertelde. Ik circa vijfentwintig jaar oud, oma circa 75? Het was bij haar thuis en ik liep achter haar aan naar de keuken want oma ging koffie zetten. Ze stopte opeens, en draaide zich half naar mij om maar ze keek in de verte, ze noemde een  naam: "Chrissie", en een van haar handen maakte een klein gebaartje, onwillekeurig bijna, maar ik herkende het: alsof je naar een kinderhand reikt.