vrijdag 24 februari 2017

Janske (2 jaar later).



Iedere week als ik door het verzorgingstehuis loop moet ik me verzetten tegen de drang om om te keren en heel hard naar de uitgang te rennen. De geur van urine is soms overweldigend, ondanks dat het linoleum er schoon en glanzend uitziet, er vrolijke schilderijen hangen, en er gerinkel van kopjes hoorbaar is dat langzaam vervaagt als ik door de gang loop naar het stilste gedeelte van het tehuis. Dan, bij de een na laatste deur klop ik en stap ik naar binnen. De deur is altijd gesloten want zo aan het uiteinde van het tehuis zit ook de rookruimte, en die rook trekt vooral de tegenoverliggende kamer in, de kamer van degeen die ik ga opzoeken: Janske.

Ze is nooit wakker, ligt half achterover gekanteld in een speciale rolstoel, bij het raam. Achter de ramen strekt zich een groen landschap uit van bomen en velden. Soms grijzig van de regen, soms schuiven de schaduwen van de wolken er gracieus hun patronen over, soms is het mistig en houdt de wereld achter het raam op, soms is alles wit. Ergens in de verte moet water zijn, vertelde iemand, maar dat zie ik niet. Als het zonnig is gaan automatisch de zonneschermen naar beneden, Janske's kamer weer in somberheid hullend. Op de vensterbank staat een beeldje van een vrouw die vanuit een kan wat water schenkt. Twee grote eiken stoelen staan links en rechts in de hoeken opgesteld.

Ik buig me over Janske heen. Ik zie de glanzende rimpelloze huid die strak gespannen over haar schedel ligt. Roze wangen als bij een baby. De dunne grijze haren zijn al weken niet gewassen en liggen in vette strengetjes gekamd op haar hoofd, haar nagels zijn altijd vuil. Dan leg ik mijn hand op haar hand, mijn wang tegen de hare, of ik kus haar zachtjes op de gladde wang. Ik wacht even, kus haar opnieuw, en nog eens. De ogen gaan open, traag alsof de leden lood wegen en of ze van ver komt, opeens een helder glanzend grijsblauw tonend. Hoe glashelder de ogen ook lijken, ze zien vrijwel niets. Dan zegt ze schor fluisterend mijn naam, want alleen ik begroet haar op deze wijze.

Ik laat haar even wakker worden, doe mijn jas uit en trek zo'n zware eiken stoel tot vlak naast haar. Ik buig me weer naar haar toe: 'dag lieverd', zeg ik weer. Het eerste wat ze vaak zegt is: 'ik heb je geroepen' of: 'ik heb zo'n wens naar je gehad'. 'Ja, ik hoorde je', zeg ik dan, want soms ben ik thuis maar hoor ik haar inderdaad letterlijk mijn naam roepen. Dan vertelt ze hoe ze de afgelopen week heeft ervaren.

Soms zijn de verhalen schrijnend, zoals de keer dat ze geen eten heeft gehad omdat ze vanwege haar geloof niet bij de kerstviering aanwezig wilde zijn. Meestal klaagt ze dat er niet met haar gepraat wordt. De verpleging komt met zijn tweetjes, praten over Janske's hoofd heen en weer over koetjes en kalfjes en Jans is erg doof, probeert dan wat te vragen, steekt haar hand op, maar er wordt niet gereageerd. Ze wordt gewassen, verschoond, en dan zijn ze weer weg. Janske voelt zich daardoor verschrikkelijk eenzaam, ze zit letterlijk opgesloten in haar niet meer functionerende lijf. Haar 'computer' is prima, ze denkt na, weet welke dag het is, vertelt wie haar die week heeft opgezocht, maar leeft in de stille uren dat ze geen bezoek heeft steeds meer in herinneringen.

Zo vertelt ze de ene keer dat ze lag te denken aan de tijd dat ze jong was, en het was oorlog. Haar vader werkte bij de spoorwegen in Winschoten. Jans was vaak in de buurt van het spoor en zag de goederentreinen die op weg waren naar de vernietigingskampen in Duitsland en Polen. Daar wist Janske allemaal niets van, ze zag alleen armen en handen die uit de smalle raampjes staken, handen die kleine briefjes naar buiten wierpen. Als dode vlinders dwarrelden de papiertjes naar de grond. Janske wilde die briefjes oppakken maar dat mocht ze niet van de bewakers die langs het spoor stonden. Zo rammelden de wagons met het harde geluid van ijzer op ijzer voorbij, en Janske keek, keek. Beelden die ze nu, ruim 70 jaar later en inmiddels vrijwel blind, nog steeds helder op haar netvlies heeft staan. Een andere keer vertelt ze over haar muziekuitvoeringen, over de muziekschool waar ze werkte, over de mensen met wie ze muziek maakte.

Ik luister naar haar verhalen, haar smalle hand altijd in de mijne. De botten van haar hand zijn als van een vogeltje, zo teer. Haar ringen die ze nog altijd draagt getuigen van een ander leven. Het leven van een piano-lerares, een gedichtenlezer, een muziek-liefhebster, een dochter, een vriendin, het leven van een vrouw die bijna 35 jaar elke week langs de deuren ging om het woord van Jehova uit te dragen.
Een hand die de hand van mijn moeder zocht in vriendschap of in bange tijden.
Nu heb ik die hand vast en ik speel wat met die vreemde losheid van haar ringen.

Als Janske haar verhalen heeft verteld vraag ik of ik haar de dagtekst voor zal lezen. 'Ja graag', kraait ze dan opeens blij, en 'ik heb dat geestelijke voer zo nodig'. Ik lees haar de dagteksten voor, ook de verwijzingen waar ze alles kan terugvinden in de Bijbel. Vaak zoek ik ook die teksten nog op, want anders is alles maar half af. Vaak weet ze waar ik de teksten kan terugvinden want al is de bijbel een dik boek, ze heeft haar hele leven die bijbel bestudeerd, dus veel teksten rollen automatisch uit haar mond als ik hoofdstuk en vers noem.
Soms lees ik hele bijbel-hoofdstukken voor, ieder woord duidelijk articulerend en soms even wachtend om te kijken of ze me wel hoort. Haar hoofd is altijd opgeheven, haar ogen wat naar boven gericht, alsof ze dan beter kan horen. Ze knikt, ze kan het volgen. Vertelt me dan waarom ze zo graag wil dat ik me ook in de bijbel verdiep. Ja, zeg ik dan, dat weet ik.

Na zo'n anderhalf uur sta ik op. Ik weet dat Janske zal zeggen: ga je nu al? Of: ja, ga maar gauw ik merk dat het al donker wordt. Of: moet je nog boodschappen doen? Of: slopen de honden je huis nog als je weg bent? Ik beantwoord haar laatste vragen, ik weet dat ze moeite heeft met afscheid, inmiddels weer met haar hand in de mijne zittend, maar nu met mijn jas al aan. Dan, soms wel een kwartier later,  maak ik me voorzichtig los, haar weer op die tere wang kussend, zeggend: 'dag lieverd, je weet dat ik van je hou he?'. 'Ja', zegt ze dan, 'dat weet ik en ik hou ook van jou. Wanneer kom je weer?'
Volgende week lieverd, volgende week. En dan, dan loop ik met snelle pas door de gangen, snel de trap af, de automatische deuren door, naar buiten, naar buiten, naar buiten.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten