zondag 29 april 2012
Maartje.
De zon stond net boven de horizon toen ik naar de buren liep om de kippen naar buiten te laten, eten te geven. Ik strooide wat voer en hoorde in het hokje de kippen opgewonden koeren. Daarna liet ik ze er pas uit en telde terwijl ze naar buiten rommelden, vier zwarte, drie bruine, een haan. Verdorie, waar is de vierde bruine, ah, daar kwam ze. Zij is zeker de under chicken. Ik knoopte het touwtje van het luikje stevig vast, altijd bang dat het naar beneden zal donderen tijdens mijn afwezigheid en de kippen niet naar binnen kunnen als het donker wordt of als er gevaar dreigt. De vijverpomp zette ik aan en de vissen gaf ik een beetje eten, meestal doe ik dat in de middag of vroege avond. Dan buig ik me over de tere plantjes onder het afdak, ze lijken wat steviger te worden, courgettes zijn het denk ik, en ik gaf ze nog een beetje water.
Binnen zag ik dat Pinky, het negentien of twintigjarige katje naar beneden is gekomen, ze rekte zich uit en hobbelde voor me uit naar de keuken waar ik haar het lekkers gaf, gekookte witvis en een paar snippertjes zalm. Ze at. Even legde ik mijn handen op haar buikje, het voelt goed gelukkig.
Teruglopend naar huis, weer opzij kijkend naar de plek waar de zon vaag door de wolken heen zichtbaar is, denk ik aan de rit die voor me ligt, naar het westen, naar mijn vriendin. Dan geef ik mijn eigen kat eten, leg de sleutel van de buren klaar voor Peet, zodat hij Pinky tussen de middag nog wat eten kan geven. Sleutels, tas, deur op slot, auto uit de garage, en zachtjes wegrijdend uit het nog in diepe rust gehulde dorpje.
Nu zit ik in een restaurant aan het IJsselmeer, afslag 10, over de helft qua kilometers, ik drink mijn koffie, luister naar de vele mensen die om mij heen de dag beginnen met koffie, met ontbijt. Er kletteren schotels en kopjes, bestek, en er wordt druk gepraat. Mijn ogen gaan over de op kokos lijkende vloerbedekking, de gordijnen die plaatselijk blauw verkleuren door verstopte verlichting. Ik hoor de muziek, beschaafd en toch niet te truttig. Ik hoor de serveerster tegen iemand zeggen: 'een uitsmijtertje mag ook'. Ik besef dat ik nog geen woord heb gesproken, totdat ik aan de serveerster een décafe koffie verkeerd vraag.
Buiten is het fris en winderig, vier mensen staan een paar meter van me vandaan achter het glas te staren over het meer. Ik kijk ook even, in de duffe warmte van het hotel/restaurant. Ik denk aan de wandeling die mijn familie straks gaat maken, de eerste Caroluswandeling die in het leven is geroepen om mijn zwager Karel te eren, die afgelopen week 65 had moeten worden, maar dat niet haalde. We missen hem. Zometeen klap ik mijn laptop dicht, reken af, en stap weer in mijn Panda, ik zal al het frisse groen zien dat uitloopt langs de wegen, de bloeiende krentenbomen, ik zal oppassen voor het verkeer dat langs me raast, en ik kijk er naar uit om straks Maartje te zien, een mooi mens dat ik mijn vriendin mag noemen.
Zaterdag.
Gisteren zette ik mijn vriendin Simone weer op de trein in Assen, ze logeerde hier een paar daagjes. Zoals altijd als ik bezoek krijg vraag ik me af of zij zien wat ik zie in dat prachtige weidse Groningse land. Simone ziet het.
Het maakte me gelukkig dat Simone gisteren vroeg of ik de auto aan de kant wil zetten, en ik haar hier op een landweg zag staan, wapperende kleren in de wind, ontelbare foto's makend van de kleuren, van de witte berken, het zwarte veld, het wazige licht van de bomenkruinen in de verte, en het beginnende geel van de koolzaadvelden.
Ze zag de velden waarover de schaduwen van de wolken schoven, ze zag de nietigheid van het opkomende graan dat in dichte rijen lijnen trekt in de zwarte aarde, zag een volmaakte en diep kleurende dubbele regenboog. Ook zagen we een storm die fors als een hemelse Titanic tegen het fraaie blauw aanleunde, ontzag afdwingend. In huis keek Simone, liggend in het logeerbed, naar de hemel, naar wolken die langsschoven binnen de omlijsting van het dakraam, nu en dan wat teer blauw onthullend, ze luisterde naar het roffelen van de regen, voelde zich geborgen onder het ruime dak en genoot van het gestage wiegen van de bomen voor de ramen.
Een dag eerder was het uitzicht zo ver het oog reikt bruinig vaag van de stofstormen die altijd in het voorjaar woedden en die doen denken aan de zandstormen in de Thar Desert in India, met fijn bruinig stof dat je het ademen wat moeilijker maakt, je huis vuil en soms, als het heel erg is, je auto van kleur doet veranderen. Ook van binnen.
We zagen deze dagen aardig wat reeën, en gisteren stonden er twee pal naast de N33, achter een nietige barrière van sloot en hekje, en bij het voorbijrijden keek ik een split second recht in de ogen van een van hen. Zo'n kort moment en toch lang genoeg om geraakt te worden door de ontroerend zachte blik. We reden verder, ongerust over de vraag of ze de drukke weg wilden oversteken. Ja, dat willen ze natuurlijk regelmatig, anders zouden ze niet anders zijn dan koeien of paarden. Reeën zijn, net als vossen, een van de laatste vrije dieren in Nederland, denk ik. Ze doen maar wat, grazen, liggen een beetje, gaan dan hier, dan daar in het gebied dat ze bewonen. Hun enige vijand is de mens, soms de hond. Goddank zagen we vanmorgen op hetzelfde stuk weg, maar aan de andere kant en nu veel verder, ook twee reeën staan, misschien wel dezelfde?
Ik zwaaide Simone gedag, zij ging weer op weg naar het westen, ik keerde weer terug naar het Groningse fraaie land, maar het landschap leek op de terugweg een stukje saaier.
vrijdag 27 april 2012
Non-dualiteit: Eén Energie.
Soms krijg je een mailtje dat je aan het nadenken zet. Dat gebeurde vandaag. Of, laat ik het anders zeggen, het herinnerde me eraan dat ik niet zo bijzonder ben. Begrijp me niet verkeerd, natuurlijk is ieder mens bijzonder en uniek, maar ik bedoel eigenlijk, we zijn ieder mens, we zijn de lucht, de aarde. Of word ik nu te zweverig? Vroeger vatte men alles samen in simpele spreekwoorden, en daar maak ik nu dankbaar gebruik van: non-dualiteit: "Alles wat je zegt ben je zelf".
"De mens ervaart zichzelf, zijn gedachten en gevoelens als iets wat van de rest is afgescheiden, een soort optisch bedrog van zijn bewustzijn." Albert Einstein |
donderdag 26 april 2012
Jong en gelukkig.
Je zal maar zo'n foto hebben van je ouders. Jong, verliefd, zoenend en dan nog wel in de tuin van pa's zus in Blaricum ook. Ik denk dat de foto in 1948 of '49 is gemaakt.
Mijn vader zou deze week 91 zijn geworden, als. Maar goed, wat we nog wel hebben zijn de foto's, de herinneringen. Vanmorgen nog sprak ik over hem, want hij was een bijzondere man en ik denk met veel liefde aan hem terug. Ik heb altijd geweten dat hij veel van ons hield en ik kan alleen maar hopen dat hij wist dat wij van hem hielden. Houden. Want verdriet slijt, maar houden van gaat niet over.
dinsdag 24 april 2012
Jip, lente.
Het kan Jip niks schelen dat het net nog goot van de regen. NU schijnt namelijk de zon.
Als ik Davo en Jip naar buiten laat wordt er eerst een knetterhard inspectierondje in de tuin gerend, niet door Davo, die kijkt me aan en wacht op wat lekkers. Als ik tevoorschijn kom met de pensstaafjes wordt Jip weer helemaal dol, ditmaal moeten er blijdschapsrondjes door de tuin gerend worden. Het gras vliegt om onze oren. Davo staat wat opzij (uit de gevarenzône) en kauwt op zijn pensstaafje. Jip niet, die laat altijd direct zijn staafje vallen en rent rent rent eerst, anders knapt hij uit zijn voegen van blijdschap.
Soms, zoals vandaag, stopt hij te laat met blij rondrennen en is zijn pensstaafje opeens op miraculeuze wijze verdwenen. Even staart hij in het gras, snuffelt nog eens. Nee, niks. Jip zou Jip niet zijn als hij er mee zat. Hij voelt de zon en ploft intens tevreden in het natte gras neer.
zondag 22 april 2012
Grollo, Westerbork, Orvelte, thuis.
Vertrek uit Grollo, zaterdagmorgen: Onze kamer was kaal en sober en ontbeerde iedere blijk van warmte of meedenken met de reiziger, maar het uitzicht had ik graag meegenomen. De dubbele balkondeur in onze slaapkamer bood een prachtig uitzicht. De zon stond in deze kamer toen we donderdag laat in de middag aankwamen en de eerste minuten hebben we naar buiten staan kijken. Alleen een wandelpad strekte zich uit in de verte, en als je goed je best deed kon je ook in de verte langs de bosrand weer wat paarden zien staan. Schapen met lammetjes liepen rechts, hun blatende stemmetjes klonken helder gedurende het vallen van de avond. De lucht kleurde prachtig, de geluiden verstomden en alleen nog wat merels zouden nog te horen zijn. Wij werden er ook stil van.
Ik schreef het al, ik ontbeerde de afgelopen dagen een internetverbinding, wat zeg ik, ik ontbeerde een computer. Mijn blog bijhouden was onmogelijk. Mijn schriftje, stut en steun in deze dagen, vermeldt alleen wat gereden kilometers, wat verwijzingen naar ontmoetingen.
Tweemaal ontmoetten we Brabanders. De eerste maal zaten ze achter ons terwijl wij in Grollo in een restaurant onze pannenkoek nuttigden, twee stellen van gevorderde leeftijd. Gaandeweg kreeg ik medelijden met de mannen want de dames waren aan het roddelen, en er zat iets geslepens in. Het misleidend zoete taaltje was doorspekt met: da ha'k nou nie docht van hem/haar. Ze vervolgen (naar elkaar toe gebogen): Want hoe lang is ze nou dod? Twintig jaar. Ja, haar moeder, die zette ieder jaar een advertentie, maar haar broer, dat die nou na twintig jaar schrijft: ze wordt nog steeds gemist, daa haa'k nou nie docht. Want zeg nou zelf .....
De mannen aten, dronken, hielden er zich buiten, wisselden soms een blik of een woord. Het onderwerp veranderde, en ik hoorde: jammer hoor, het was zo mooi ... dat vind ik smerig ... heel vies ... laag betegelen ... da's geen gezicht ... er kan net een voet staan .... of je .... nee ....neee, die grieze tegeltjes zijn afschuwelijk.
Dan komt de uitbaatster aanlopen met de rekening, de dames gaan een voor een naar het toilet voordat ze hun jas aantrekken, opzij kijkend glimlachen ze vriendelijk naar ons. Dan staan ook de heren op, een van hen kromt even zijn rug, trekt even hard zijn schouders naar achteren voordat hij zijn jas aandoet. De andere man strijkt zijn dunne haren goed voordat hij een pet opzet. Dan volgen ze hun vrouwen naar buiten.
Een andere Brabants stel ontmoetten we bij het Nije Hemelriek. Zij komen aanfietsen terwijl wij onze fietsen net van het slot halen. Direct hebben we het over het weer. De bui die op het dak roffelde terwijl wij aan de koffie zaten, die hadden zij vol over hen heen gekregen. Hun rode gezichten en natte haren getuigen. We vertellen waar we vandaan komen, ze dachten al ..... Rotterdam, wij hoorden al dat zij Brabanders waren.
Binnen no-time vertelt ze over haar nieuwe knie, over waar ze vandaan komt (dat zit nu vol met Rotterdammers verzucht ze) en hoe mooi ze Drenthe vindt. Het is zoals het bij haar vroeger thuis was. Ze kwam van de boerderij, woonde helemaal achteraf. Ooit. Als kind zijnde. Ze zou best in Drente willen wonen, zo prachtig, maar ja, de kinderen he. Ondertussen praat de man met Peet, allebei technische mannen dus ze hebben het over auto's, machines en over korter werken.
Ik zeg tegen de vrouw: erg he dat die Rotterdammers met hun grote bekken jullie gebied zo hebben overgenomen. Nou da's zeker, zegt ze fel, maar ik laat me niet ondersneeuwen hoor!
Goed zo zeg ik. En we praten nog even door, totdat we alles weten over elkaars fietsvakantie, over kunstknieën, het werk van haar man, haar kinderen, die rotcomputers, en onze fietsen (zit dat nou wel lekker, fietst dat nou wel fijn?). Leuke warme mensen zijn het. Als we wegrijden roep ik nog: laat je niet ondersneeuwen door die Rotterdammers he. Ze lacht al haar tanden bloot, haar hoofd even in haar nek leggend en een gebaar met haar hand makend van: gekke meid. Iets verderop de bocht nemend zie ik dat ze nog steeds bij de ingang staan, kijkend, zwaaiend, wij zwaaien terug, vanaf onze rare fietsen.
's Avonds eten we 'bij Gerrie' in Grollo, een restaurant waar we eerder al een pannenkoek hadden gegeten. Dan fietsen we naar het dichtbij gelegen logeeradres, het op het oog comfortabele huis waar de garage muf ruikt, de trap onbegaanbaar steil is met ongelijke treden en het toilet zo hoog gemonteerd zit dat je tenen zo'n 10 centimeter boven de grond bungelen, de douche lekker warm en het uitzicht adembenemend mooi, alles goed makend is.
Vrijdag's gingen we fietsen via Westerbork en omdat Peet nog nooit in het herinneringspark is geweest, besluiten we ook daar heen te gaan.
De rit was weer schitterend, het weer prachtig, ik zou iedereen zo'n fietstocht door Drenthe gunnen, zo mooi. Maar nabij Westerbork worden we al stil als we in de verte de bewakingstoren zien staan. Een grimmige zeker twee meter hoge verroeste prikkeldraadversperring getuigt van oud maar groot leed. We stoppen. Nu de fietsen stilstaan, het ruisen van de banden op zand of asfalt weg is horen we de vogels zingen, echoënd, verder is het doodstil. Zelfs de wind is gaan liggen. Zomers warm is het opeens.
Langzaam fietsen we het park binnen. Er zijn verder geen bezoekers. Hier en daar zijn bloemen gestoken in de duizenden herinneringssteentjes en bij de kromgebogen treinrails liggen twee boeketjes en een door kinderhanden gemaakt monumentje in een hartvorm. Op grote glazen platen staan uitvergroot enkele briefkaarten die vanuit dit kamp geschreven zijn naar thuis. Een tijdje houden we het droog, maar dan moeten Peet en ik opeens allebei huilen. Het is te erg gewoon.
Liefste lieveling, Nu staan we op de weg op de trein te wachten. Het heeft zo moeten zijn schat. We gaan met opgeheven hoofd en de moed erin. Ik kom weer terug hoor schat. Bedankt voor alles wat je voor me gedaan hebt. Ik hoop dat je deze kaart nog ontvangt. ....... groet je ouders en S en H + alle .... .......
Terwijl wij daar in de zon staan te staan, tranen op onze wangen, pakt een windje rechts van deze enorm uitvergrote briefkaart twee dorre bladeren op, wervelt ze samen in de rondte over het gras tot op de weg waar onze fietsen staan, waar ze opgetild worden en in de lucht tegen elkaar aan slaan met een verrassend hard geluid, alsof iemand even in zijn handen klapt, en waaien dan weg. Peet en ik kijken elkaar verbijsterd aan. Zag je dat? zeggen we allebei. Peet wijst naar het gras: daar begon het, ik zag ze in beweging komen, zag je dat? Zag je dat? Ik knik, kippenvel van mijn kuiten tot mijn wangen. Het leek, nee voelde, alsof ook wij de groeten kregen.
Peet en ik denken opeens tegelijkertijd aan iets wat een tijd geleden gebeurde. Hij zegt: ik begrijp opeens .... en ik zeg: ja, ik ook. Het gebeurde lang geleden al. Een bezoek aan Peet's ouders, waarbij Peet's vader opeens emotioneel werd omdat wij in zijn ogen zo luchthartig 'NEE' stemden over het ja of nee meedoen met de Europese Unie. Hij keek uit naar een volmondig JA, het bondgenootschap leek hem zo veilig voor de toekomst.
We fietsten naar het herinneringscentrum dat, in mijn ogen heel gepast, met al zijn herrie en bezoekers een eindje van het park af ligt. We zijn toe aan koffie, aan leven en vinden dat daar inderdaad. Een drukbezette parkeerplaats, geparkeerde bussen, auto's, fietsen. Een buslading kinderen stortte zich er net naar binnen op het moment dat wij een rondje door de tentoonstellingszaal wilden gaan maken, waardoor wij besloten eerst wat te gaan nuttigen in het restaurant. Zwarte servetten met stemmige zilveren letters begeleidden het knapperige broodje met salade. Op de achtergrond hoorden we de kinderen die zich lawaaierig een weg baanden door alle verstilde ellende met de kracht die jeugd heet, ondertussen hun 'vraagstuk' oplossend die ze in hun handen geklemd hadden. Een van die vraagstukken vind ik op een tafel terug, het potloodje ernaast, later, als de stilte weer is teruggekeerd en de kinderen weer zijn vertrokken. Sommige vragen zijn te moeilijk geweest zie ik. Dat snap ik, alle mensonterende dingen die gebeurd zijn, nog gebeuren, zijn te moeilijk.
In een van de zalen schrok ik van een man met een geweer op zijn rug, maar direct besefte ik dat het een statief van een fototoestel was.
De film die gedraaid wordt in het centrum heb ik eerder gezien, maar grijpt me het meest aan. Het laat de transporten zien, de mensen die met hun koffertje aan komen lopen, een zieke vrouw liggend op een soort brancardwagen met grote wielen die naar de goederenwagon wordt gereden, het nietige oude lijf amper zichtbaar onder de deken, een man die zijn vrouw gedag kust, een Duitser of NSB-er die snel langs de rijen loopt, iemand daarin herkent en snel even een hand geeft, dan doorloopt om zijn werk te doen, een ander die bij het zien van de camera zijn jodenster even snel gladstrijkt, iemand die vanuit de wagon nog snel iets zegt tegen de man die de wagon van buitenaf sluit, het kind dat door de kier van de deur kijkt voordat deze gesloten wordt, de kampcommandant die tekent voor het transport, zijn hond die hem aanhankelijk even de hand likt. Ik denk aan hen allen, en zeker aan de man die nog snel iets zei voordat de deur op slot ging. Vroeg hij: doe de groeten aan .... of: laat de klink er vanaf, in godsnaam. Ik kan wel honderd dingen bedenken die ik in zijn naam had willen zeggen. Misschien wel duizend.
Drie potloden liggen her en der in het gras als we weer buiten staan. Want wat moet je als kind met potloden in een computer-tijdperk? En wat vinden ze van zo'n herinnerings- of herdenkingsgebouw, vraag ik me af. Dan stappen we weer op de fiets, aangedaan en wat stil door alles, en even scheur ik in een hoge versnelling, zo hard mogelijk rijdend, ik wil los komen van dit oude leed dat toch zo vers kan voelen. Het doel is nu museumdorp Orvelte.
In Orvelte, zittend in een restaurant, zien we de lucht donker worden, mooi afstekend boven het gerestaureerde verse rieten dak van de buren. Een krentenboom wiegt zijn lentebloemetjes heen en weer. De koffie is er uitstekend en omdat het, gezien tegen het verleden, soms gewoon fijn is om te voelen dat je leeft, besluiten we ondanks de donkere lucht toch verder te fietsen. Daar kregen we geen spijt van, het regende wel, maar heel kort en de zon brak al snel weer door. Rond half zes waren we weer terug in Grollo waar niet zo veel later de regen op onze balkondeuren sloeg, het een paar maal weerlichtte en de donder dreigend aan kwam rollen vanuit de verte.
Zaterdag vertrokken we dus weer uit Drenthe. Ons geluk was op, qua weer. Nu, negen uur 's morgens stortte de hemel haar inhoud naar beneden, in een niet al te erg, maar toch stevig en gestaag tempo.
We hadden eerst nog ontbeten, terwijl naast ons op het bankje de hospita vertelde over haar zienswijze en levenswandel. Een voormalig homeopaat, ooit begonnen als verpleegkundige, thans kruidenvrouwtje met slechte gewrichten. Dat laatste zat in de familie. Sterke spieren, maar slechte gewrichten. Haar huis was beneden uitgebroken en voorzien van een enorme serre die uitzicht bood op haar kruidentuin waar haar appelboom bloeide en veel vogeltjes rondhupten, daarna een stuk land waar paardjes hooi uit een ruif trokken, dan weer land dat zich uitstrekte naar de bossen. Wat een luxe om zo'n uitzicht te hebben. Toch leek onze hospita niet gelukkig, ze wilde er weg, meer 'buiten' wonen met een grotere tuin. Ze praatte druk, alsof we ergens van overtuigd moesten worden, en hoe drukker ze praatte, hoe stiller ik werd, ik kauwde mijn havermout, noten, appel. De thee die ze ons voorzette was heerlijk, op groene basis met verse kruiden, 'Verveine' die ze voor onze ogen van een struikje in haar huiskamer plukte.
Voordat we op de fiets stapten hesen we ons in regenkleding. Al snel passeerden we een witte kleine oldtimer die helaas voor de twee inzittenden een cabrio zonder overkapping was. Ze hadden een enorme paraplu opgestoken die over het voorruitje en aan de achterzijde ook nog ruim over de stoelen stak. Passerend zwaaide ik naar hen, twee kleumende mannen. Wat later reden ze ons voorbij, zachtjes, terwijl ze de flapperende paraplu in dezelfde positie probeerden te houden. Nog enkele oldtimers passeerden ons, een oude BMW, een Maserati? en nog meer onbekends, banden hard sissend op de natte straat. Ze passeerden ook de ongelukkige cabrio die verderop weer stil stond, een van de inzittenden stond nu midden op de weg om de restanten van de paraplu op te rapen. Ze reden ronkend door, onbeschut. Het regende inmiddels aardig hard.
Ruim vijf kwartier fietsten we stil en met het verstand op nul in de regen, windje mee, dat scheelde een berg. Het rook trouwens heerlijk, bloesem, aarde, bos. Sneller dan ik dacht waren we in Gieten, waar we even overlegden over de route. Ik wilde zo snel mogelijk naar huis, een warm bad lonkte.
Het werd droog en dat zou het blijven ook, ondanks alle dreigende luchten. Ik trok mijn regenkleding uit, droogde het stoeltje van mijn fiets dat bizar genoeg enorm veel water vasthoudt en we gingen verder. We fietsten flink door, rijdend door een prachtig gebied (De Breevenen) en waren rond half 1 weer thuis. We spoelden het zand van de fietsen, zetten die binnen omdat er dreigend over het veld een flinke bui aankwam, deden de houtkachel aan, zetten koffie en waren het er over eens: de fietstocht was super geweest, en dit was het beste adres tot nu toe.
Drenthe, dag 3.
Er werd regen verwacht (afgelopen week woensdag) en daar hadden we uiteraard niet veel zin in. We besloten een route te rijden rond Norg (waar we bivakkerden). Zou het gaan regenen dan konden we de route gemakkelijk afbreken en snel terug zijn in Norg, als het weer goed zou zijn konden we de route nog zo'n 10 kilometer uitbreiden.
Het werd een heerlijke dag, zonnig met af en toe wat sputtertjes regen of een paar korreltjes hagel van een bui die een eindje verderop wit uit de hemel kwam vallen. We waren rond half vier terug, het laatste stukje jakkerden we in hoog tempo voor de bui uit. Toch kon ik het niet nalaten om af en toe te stoppen, een foto te maken, te kijken naar het paarsgrijze donker dat in de lucht naderbij kwam. Het was weer zo verschrikkelijk mooi. Alles glansde, de weg, de felgroen uitlopende bomen en struiken, de weiden zo groen dat al mijn zintuigen jubelden, de bomen geheimzinnig grijzig tussen hemel en het felgroene of bruinig braakliggende land. Glooiende heuvels, reutelende waterloopjes, pinksterbloemen die teer maar veerkrachtig wiebelden in de straffe wind, en overal de wilde anemoontjes en soms bloeiende klaver. De zon wierp dan hier, dan daar haar gouden strepen over het land. Af en toe stopten we om de borden te lezen van natuurmonumenten of van het Drentse Landschap. Kwetsbare gebieden, lazen we.
Veel vogeltjes zagen we weer, voor een verbaasd pimpelmeesje moesten we zelfs remmen. In een weide zag ik een kraanvogel staan. Ik kan me niet herinneren er ooit eentje eerder te hebben gezien in Nederland, en zeker niet op de grond.
We ontmoetten ook weer veel leuke mensen. In een zonovergoten en erg prettig aanvoelend theehuisje tussen Donderen en Norg troffen we een groep bejaarde mensen die allemaal achter de koffie met een flinke punt gebak zaten. Met slagroom. Eerbied opwekkend grijze hoofden, iedereen een brilletje alwaar ze overheen, onderdoor, of juist doorheen keken. Hun stemmen vulden de ruimte, er werd gelachen, geplaagd, met schoteltjes over de tafel geschoven en de lepeltjes en vorkjes tinkelden tegen het porselein, een zondags familiegevoel in me losmakend. Ze zwaaiden vanuit hun hoek in de serre toen we weer vertrokken en riepen: goeie reis. In het Drents.
Onze lunch nuttigden we in Vries in de enige gelegenheid die open was, een cafetaria. Vreemd genoeg kon je uit diverse soorten broodjes kiezen, bijvoorbeeld Waldkornbroodjes/kaas, maar kroketten kon je alleen krijgen met een zacht wit broodje. Dat hoorde zo. Een combinatie van die twee was godsonmogelijk. De jongen achter de counter staarde me met grote vriendelijke bruine ogen aan toen ik aandrong op een Waldkornbroodje, en zijn lach leek welwillend, onthutsend wit met grote scheefstaande tanden, maar de zinnen die uit zijn mond rolden en die mijn bestelling herhaalden eindigden steevast met een 'nee, helaas'. Boter was er ook niet, alleen margarine. Blij kwam hij even later vertellen dat ik bofte, er lag bruin brood in de vriezer, zou hij de omelet met bruine boterhammen maken? De margarine zou hij weglaten.
Vier lillende zacht gebakken eieren lagen even later op drie fletse bruine supermarktboterhammen voor mijn neus. De koffie bleek lauw en liet ik staan.
Weer buiten had Peet moeite om zijn fiets, die tegen een paal van de snackbar stond, overeind te zetten. De paal bleek namelijk kort geleden geverfd en de fietstassen zaten als met superlijn vastgekleefd. Het geluid van het lostrekken leek nog het meest op het lostrekken van klittenband. Ik heb de uitbater er even bijgehaald, want de fietstas is nu gehuld in landmacht-camouflagegroen en hij was luchtmachtgrijs. Een verzekeringsgevalletje, want er stond geen waarschuwing dat er geverfd was.
Bij Huis Ter Heide werden we aangesproken door een voormalige boer. Ik maakte een foto van de enorme stapel stenen op het erf waarachter zijn schuur stond die gedekt was met roestige platen. Hij kwam direct aanlopen, wilde wel eens weten waar die fietsen van ons gemaakt werden, en hoe lang de accu meeging. De boer bleek een trotse pensionado die niet binnen kon zitten. Zijn rode hoofd boven zijn groene overall bewees dat hij veel buiten was. Naast ons lag een door hem samengesteld hunebed, uit zijn eigen grond ooit opgegraven, maar dat hunebed ging hij verplaatsen want hij ging een ander huis bouwen - hij wees - 'daar en dan komen die stenen daar'. Hij draaide zich om en wees naar de andere kant, hij had in de voormalige schuur thans een galerie, zijn dochter (edelsmid, opgeleid in Schoonhoven) gooide de deur 'los' op zondagen. We waren welkom om eens te komen kijken.
We beloofden om dat een keer te komen doen.
donderdag 19 april 2012
Windows.
Vandaag moet ik het schrijven even over slaan. Ik zit achter een oude Windows-computer en die heeft moeite met mijn berichten ophalen en verwerken bij Blogger. Dus ik schreef wel over gisteren maar onze hospita en haar man kwamen gisteravond even op de koffie, dus ik sloeg mijn bericht op, wilde het vanmorgen nog even doorlezen en plaatsen, maar het knopje waaronder ik mijn berichten kan vinden is weg. Verstopt is mijn tekst ergens in die enorme ruimte die internet heet. Onbereikbaar tenzij ik deze versie van Internet Explorer ga updaten, en dat vind ik te vrij. Het is niet mijn computer.
Voor vandaag laat ik het erbij en dat is misschien maar goed. We gaan straks namelijk naar een ander logeeradres, zo'n 40 kilometer verderop en we moeten nog van alles doen. Douchen en aankleden om te beginnen, opruimen, inpakken, ontbijten.
Naar buiten kijkend .... het is grauw en nat, een fijn miezerig regentje valt gestaag naar beneden. Duimen dat het zometeen droog wordt. Gisteren hadden we een superdag, heel af en toe wat regen en drie korrels hagel, maar het was vooral schitterend mooi, helder, en het was ook nog een prachtige rit. Zelfs de naderende buien waren zo mooi dat we telkens bleven staan om er naar te kijken. Want wat is er mooier om de schaduw van de wolken over de velden te zien glijden, of juist dat de zon een stuk in het licht zet? Nee, het was schitterend, een heel mooie rit ondanks dat we de laatste kilometers naar 'huis' moesten jakkeren omdat de bui ons inhaalde.
Ik vrees dat ik op mijn nieuwe adres geen verslag kan doen. Mocht ik nog een keer een fietstocht gaan ondernemen, en die kans is groot want het bevalt prima, dan neem ik een computer mee want dat is het enige dat ik mis. Nou ja, behalve mijn honden dan. Het potlood en het schriftje zal het vanaf nu moeten overnemen. Nee, een heel plat licht laptopje zou fijn zijn, droom ik hardop. Een tablet of een MacBook Air of zo. In een regenhoesje.
dinsdag 17 april 2012
Een, Veenhuizen, Fochteloërveen.
Vandaag vertrokken we vroeg, zo rond negen uur, richting Fochteloërveen. Het was koud, vanuit het slaapkamerraam zag ik het ijs op de platte daken van de schuurtjes glanzen. We kleedden ons wat warmer aan vandaag.
Rond elf uur kwamen we langs een typisch plattelandscafe. Het plaatsnaambord aan de overkant van de weg vermeldde: "Een". Fijn wit grind lag op de parkeerplaats waarop een scootmobiel geparkeerd stond.
De ingang was voorzien van een ouderwetse dubbele staldeur, klink, diverse bordjes aan de gevel gespijkerd inclusief vermelding van volledig vergunninghouder.
Peet probeerde de deur en alleen de bovenste helft ging open. Zijn hoofd door de opening stekend riep hij naar binnen: bent u open? Een stem herhaalde de vraag: zijn we open? Ja.
Terwijl we de fietsen parkeerden keek de waard door de bovenste helft van de deur. Klein en mager, droevige hangende ogen, een geruit overhemd, heel dun haar dat zorgvuldig over zijn schedel was gekamd.
Hij maakte de onderste helft van de deur open en we volgden hem het cafe in waar de geur van duizenden feestjes hing. Oud bier en sigarettenrook, een lucht zo dik, dat ik kuchte. Alles was bruin, de bar, de kleden, de vloer, zelfs de snor van het witte hondje dat liep te schooien tussen de tafels.
Vier oude mannen waren in de weer bij het biljart, rolden het dikke afdekzeil op. Op een tafel lagen de foudraals van hun keuen en de waard kwam aanlopen met een donker biertje en een jonge jenever. Voor de mannen uiteraard, wij wilden koffie. De ballen werden op het biljart gelegd en er werd afgestoten. Mis. Geen probleem, de mannen eromheen gaven aanwijzingen en er werd opnieuw afgestoten. Weer mis.
De mannen, gekleed in manchester, vesten en geruite overhemden, degelijke zware schoenen, leken aanvankelijk meer te praten dan te biljarten, maar gaandeweg werden ze fanatieker. Een van hen was duidelijk leider, een zware man die erg moeilijk liep, bijna alsof hij een houten been had. Hij wees aan, een van de armen even loslatend waarmee hij zwaar op de rand van het biljart leunde, zei "heel dun" of later "te dik", stampte af en toe waarderend met zijn keu. Een van hen leek er een beetje bij te hangen, een lange man met een klein glimlachje om de mond.
Degeen die telkens even van de jonge jenever kwam nippen was de man die veel aanwijzingen behoefde en daar ook dankbaar gebruik van maakte, iedere horde die hij moest nemen werd eerst ruimschoots door het groepje mannen doorgesproken, er werd gewezen, waarna de stilte viel, de poging werd gewaagd (hooguit kwam er nog een: nee, nee, je keu iets hoger optillen, of: hard! probeer hem helemaal rond te spelen), en als de bal toch nog doelloos in de rondte vloog, werd de opstellling soms weer op het laken werd gelegd en mocht hij een tweede poging wagen. Weer met veel aanwijzingen. Eenmaal lukte hem een moeilijke stoot en ook Peet applaudiseerde toen de ballen beschaafd tegen elkaar aan klikten. De mannen lachten, keken even naar ons en "de leider" zei: dit houdt ons nou van de straat.
Ondertussen dronken wij onze koffie, nee, ik een glas warme melk. Het hondje was, bij gebrek aan belangstelling allang weer vertrokken naar zijn baasje, die achter de deur die naar de toiletten leidde, schoonmaakwerkzaamheden deed. Zeventiger jaren toiletten trouwens, beige toilet, beige tegeltjes met een bloem, bruine vloertegels, bruine deuren. Dit cafebezoek was een trip door de laatste eeuw. De luiken voor de ramen waren vast al bij de bouw rond 1900 aangebracht, de vitrage was uit oma's tijd en hing fris wit en ongelijk voor de ramen, de pluchen tafelkleden uiteraard uit de vijftiger jaren, de lijstjes met foto's van in geel met zwarte tenues gestoken voetballers konden er misschien al tien jaar hangen, maar misschien ook pas sinds kort.
We zeiden gedag, wensten de mannen nog veel plezier en stapten de lichte parkeerplaats weer op, gingen op onze fietsen zitten en reden verder.
Een uurtje later kwamen we aan in Veenhuizen. We stopten bij "bitter en zoet" en lunchten riant. Een prachtig hotel en restaurant dat gevestigd is in het voormalige ziekenhuis van Veenhuizen. Het gevangenismuseum lieten we links liggen. We gingen nu naar het Fochteloërveen.
Het was weer een mooie rit vandaag, het Fochteloërveen was bijzonder al zagen we geen kraanvogels. Veel leeuwerikken vlogen op uit het gras, zongen boven ons opstijgend. We zagen puttertjes, groenlingen en geelgorzen, Peet meende een karekiet of een tuinfluiter te horen. Veel eenden in het stille donkere water van de voormalige veenafgraving. Een moerassig, onherbergzaam, zelfs wat woest ogend gebied. Eigenlijk moet je hier een tijdje stilstaan, kijken naar dit gebied waar wind en water baas zijn. Tenminste, zolang Natuurmonumenten het beschermt tegen de dalende waterstand.
Weer crossten we vandaag over bospaden en brede fietspaden, veel met tegenwind maar ook met windje mee. We bestegen met koude en verzuurde benen een uitkijktoren die in de vorm van een enorme zeven een prachtige uitkijk biedt over dit kunstmatig moerassig gehouden natuurgebied.
Wat vroeger dan gisteren waren we weer thuis, nog steeds in "anders thuis", waar we met vooruitziende blik wat meer nachtjes hebben geboekt, want de b&b-business is nog niet op gang gekomen in Drenthe.
Eerlijk gezegd zijn we best een beetje moe, ik fiets met een hulpmotor maar Peet fietst alles op eigen kracht en we hebben er nu zo'n 110 kilometer opzitten sinds gisteren. Als de biljarters het hoorden zouden ze vast even waarderend met hun keu op de grond stampen. En misschien nog wat wijze raad meegeven.
Veenhuizen, Bitter en Zoet:
Fochteloërveen, door het bos naar de uitkijktoren:
Abonneren op:
Posts (Atom)