maandag 12 september 2011

11 september 2011.


11 september 2001.
Ik kwam terug van de bouwhandel, zoals je aan de datum ziet tien jaar geleden alweer, een prachtige snikhete dag. De bouwvakkers die bij mij aan het werk waren hadden de radio altijd knetterhard aan staan, dat schijnt zo te horen. De jongste van de twee riep me, “heb je het al gehoord”?
Wat? Hij vertelde, over de Twin Towers, de aanslagen in Amerika en ik liep naar binnen, zette de tv aan en zag een vliegtuig, in mijn ogen bijna traag, zich in die enorme flat boren. En nog eens, en nog eens. Onbegrijpelijke beelden, hoe vaak ik het ook zag, of misschien juist omdat ik ze zo vaak zag. 

Precies tien jaar later rijden we door Frankrijk, we zien geen tv, dus eventuele herdenkingen ontgaan ons. We stopten bij een landelijk cafeetje, op een hoekje, aan de overzijde van de weg een ronde spiegel zodat we ons straks weer zonder levensgevaar tussen het verkeer kunnen voegen.

Een leeg café, geen auto’s voor de deur, maar er staat “open/ouvert” op het bord, dus we gaan naar binnen. De vriendelijke uitbaatster rommelde wat achter de bar, ze is al wat ouder, gezondheidsschoenen en vermoeide benen. Ze bracht ons een café au lait, en een chocolat chaud. Een man kwam iets later binnen, vrolijkheid mee naar binnen nemend, de uitbaatster kussend, naast haar op een kruk neerploffend. Een glaasje werd voor hem neergezet, en ze schonk zonder te vragen een stroperige likeur voor hem in. Een mooie warme kleur. Hij grapte wat naar ons, omdat ik met mijn fototoestel in de aanslag zat, hield zijn hoedje even voor zijn gezicht. Ik lachte naar hem en legde het toestelletje weg. De uitbaatster zette een glaasje voor haarzelf neer, maar in weerwil van haar rode neus en rode wangen, schonk ze het glaasje vol met water. Of ze moet gin in de waterfles hebben gedaan, dat kan ook nog. Nee, ik moet het niet te gek maken, het was water.

De koffie was lekker, en de chocolademelk ook. De verpakking van de suikerklontjes vertoonden afbeeldingen van een strip. Een deur waarop ‘privé’ stond, stond wagenwijd naast ons open. Ik nam steels een foto omdat er een prachtige foto uitvergroot boven een kast hing: een heel blond ventje van een jaar of vier, zittend met zijn kleine lijfje, blauw shirtje, witte sokjes aan zijn voetjes, op een groot bruin paard. Het paard staat tot aan zijn knieën in het goudgele graan op een heuvel, achter hen niets dan een blauwe lucht met vage witte strepen. Een warme augustusdag, denk ik zo. Zowel het paard als het ventje kijken naar de fotograaf, het paard de oren nieuwsgierig naar voren gevouwen. Ik moet aan de serie “Heimat” denken, maar ook aan Hamid, het paard van mijn neef Henk uit Blaricum, aan …. ik weet niet, aan dingen die voorbij gaan.

Terug in onze gîte bekeek ik de foto die ik in het café nam, waarop de foto van het ventje te paard te zien is. Nog net zichtbaar hangt nog een foto aan de muur, uitbeeldend de man van de uitbaatster, weet ik direct. Gedroogde bloemetjes zaten tussen lijst en muur boven zijn glimlachende hoofd gestoken.
Slechts een half uurtje in dat café op bezoek geweest, geen woord met elkaar gewisseld, en toch lijkt de uitbaatster ons een heel verhaal te hebben verteld. Niks groots, geen vliegtuigen die zich in torens boren, maar toch ben ik een beetje onder de indruk.