donderdag 30 augustus 2018

Sia - Breathe Me (Live At SxSW)

Dit schreef ik in mijn dagboek vandaag.


Even wat anders dan al dat geschrijf over verbouwen, wandelen, wind en honden.  
Een van de mooiste nummers die ik ken: 'Breathe me' van Sia. Mag op mijn begrafenis/ crematie gedraaid, zo mooi. Al valt er dan voor mij dan niet meer veel te “breathen”. 

Sia, de een vindt haar geweldig, de ander drie keer niks. Nee, dat dekt de lading niet voor mij, ik wil er nog wat over zeggen. Heeft Sia een mooie stem? Hm, haar stem is hard en Amerikaans, en daar hou ik doorgaans niet van, en toch en toch ..... zelfs als haar stem overslaat en raspt en schuurt krijg ik kippenvel, en dat krijg ik niet gauw.  
Ze zingt ook heel zacht, gevoelig en haar stem lijkt ook dan uit haar ziel te komen. Haar teksten sowieso, want ze heeft veel ups en downs gekend en heeft daarover veel liedjes geschreven. Bovendien vind ik veel van de clips (met moderne dans van Maddy Ziegler bijvoorbeeld) erg mooi. 

In onderstaande video zie je hoe Sia van het ene moment op het andere verandert van een beetje onhandige? vrouw in een mens die direct in een trance zakt als ze gaat zingen en waarbij haar geluid als vanzelf vanuit de diepte opstijgt. Haar stem is daarin als een zacht borrelende bron, zo’n bron die alleen Sia weet te vinden, in dat donkere woud dat het leven vaak is. En ze deelt die bron, zodat dat donkere woud ook voor mij, voor ons, lichter wordt.
He, toch maar weer even delen. 








vrijdag 15 juni 2018

Stropers - jagers.


De morgen begon goed. Het had aardig geregend, de wereld was lekker opgefrist merkte ik toen ik rond half zeven met de honden ging wandelen. Het mysterie was groot door de mist die op de wereld lag. Ik hoorde vogels zingen maar zag ze niet, er drupte water vanuit bomen en struiken, en de einder (ik word altijd poëtisch van dit weer) was in dampen gesmoord (vrij naar Marsman). Hardop zei ik "Denkend aan Holland ..." op. Met een haperingetje want er zit een lastig stukje in dit gedicht (boomgroepen, torens, kerken en olmen ....).  Ondertussen piesten en snuffelden de honden en wisten al veel meer van het leven dat hier 's nachts plaatsvindt dan ik. Ik ben een domme mens, slecht ruikend, slecht ziend, en met door het moderne leven verloren gegane instincten.

Het waren dan ook de honden die opeens stilhielden, hun koppen hieven naar het veld opzij. Ik volgde hun blik en schrok. Daar lag iets doods. Geen mens, maar een gedeelte van een dier. Een ree. De hals naar boven geheven alsof ze in haar laatste moment naar de hemel had gekeken. Misschien zou mijn ontzetting kleiner zijn geweest als de ree nog intact was geweest, ik begrepen zou hebben dat er een ongeluk had plaatsgevonden en zij daar slachtoffer van was geworden. Maar nu lag ze daar als een slachtoffer van geweld, het lijf overdwars door midden gesneden. Alleen de voorkant, met het fraaie hoofdje, lag er nog. Als een mes schoot de ontzetting door me heen: wie doet zo iets ergs? wat ben je als je een ree, toch samen met de paarden en herten de edelste dieren die op aarde rondlopen, zoiets aandoet?

Gisteren las ik een stukje in de krant over een dieren-patholoog anatoom. De enige in Nederland die zich bezighoudt met onderzoek naar waarom en hopelijk door wie dieren zijn omgebracht. Vaak verwijst dit namelijk naar geweld binnen een gezin of verstoorde psyche van een van hen. Nu dacht ik: wat zou het mooi zijn als de politie ook dieren met dezelfde rechten zou behandelen als waarmee een mens wordt behandeld. Er zou naar DNA worden gezocht, en uiteindelijk zou er ooit iemand door de mand vallen.
Maar ik wist dat dat toekomst muziek was. Deze ree zou niet worden onderzocht, maar in een kadaverbak verdwijnen. Ik belde de politie. Tweemaal werd de verbinding verbroken, de derde maal had ik iemand aan de lijn die mijn gegevens noteerde, de feiten, gelardeerd met boosheid over jagers, stropers, aanhoorde. Ik zette mijn wandeling voort, maar het mysterie in de natuur was weg, de schoonheid verdwenen, en ook de poëtische zinnen die deze ochtend spontaan waren opgekomen waren verdwenen.
Mijn hoofd zat vol en mijn voeten gingen automatisch hun gang, brachten me uiteindelijk, weer op de terugweg langs de dode ree. Op de weg reed nu een politieauto, kwam langzaam mijn kant op. Grote mannen stapten uit en vroegen of ik gebeld had ..... ja, dat had ik. Ik wees hen de ree en sprak over stropers, dit was niet de eerste ree namelijk die zo gevonden werd. De politie suste mijn boze woorden: misschien was het dier aangereden. Ik blafte boos: oh ja, en daarna is het dier in het veld gaan liggen en heeft zichzelf in tweeën gesneden, ondertussen wijzend op de strakke snijlijnen in het vel. Hij zweeg, handen in de zij. Opperde toen dat het dier aangereden was, en dat degeen die het aangereden had misschien een stuk had meegenomen ..... . Kortom, hij zocht naar logische verklaringen die ik pareerde, wijzend op het bewijs of het onlogische van zijn woorden. Tja, gaf hij uiteindelijk toe, er wordt hier meer gestroopt, het is niet de eerste ree die daar slachtoffer van wordt.

Mijn voeten brachten me automatisch thuis, mijn hoofd bleef nog lang vol met gedachten over jagers (die ik ook niet begrijp) maar vooral over stropers en de rechteloze status van het dier. Het ging me in het gesprek met de politie er niet om mijn gelijk te krijgen. Het ging me er om dat het probleem van stroperij wordt erkend, en uiteindelijk dat er meer aandacht aan stroperij wordt besteed. Ik was het aan de ree verplicht, ook dat.









dinsdag 1 mei 2018

De Merelaar, Jan H. Eekhout - Janske.


Al zo'n vijf jaar ga ik elke week naar een vriendin van mijn moeder. Mijn moeder is er niet meer, de vriendin nog wel, althans, voornamelijk haar geest is aanwezig, haar lichaam doet het vrijwel niet meer. Ze ligt op een bed dat voor haar lijkt te ademen, dat schijnt tegen het doorliggen te zijn. Standaard staat er een kopje koude thee naast Janske en zelden tref ik iemand in die stille, bijna lege kamer aan. De deur doe ik goed achter me dicht want de rookruimte is vlakbij, en dan kijk ik altijd even naar het bizarre contrast van dat bed waarop Janske nauwelijks zichtbaar is en daarachter dat grote raam waar de lente jubelt.  Weinig bezoek, op de aller-trouwsten na die als het kan zelfs bijna dagelijks even aanwippen. Wat rest zijn lange lege dagen, verzucht Janske soms.

Het is die levendige geest van haar die het bezoek nog steeds ook voor mij bijzonder maakt. Gisteren vond ik Janske in diepe slaap en voor het eerst zag ik in haar de dood zich dieper nestelen. Janske was wat witter dan anders, haar mond hing open en toen ik haar wakker kuste duurde het heel lang voordat ze zich naar het bewustzijn had geworsteld.
Haar eerste vraag was "wie is daar", aldoor traag knipperend met die heldere maar nietsziende grijs-blauwe ogen. Ik kuste weer haar wang en daarop zei ze: Tineke. Ja. Tineke.

We converseren moeizaam, want Janske is erg doof. De bekende woorden die ze hoort breit ze geduldig in begrijpelijke zinnen aaneen, herhaalt ze. Soms verbeter ik haar, schreeuw ik bijna letterlijk nog een woord in haar oren, of een letter. Haar stem is zwak en kraakt. Altijd vraagt ze hoe het met me is, met mijn rug? (ga zitten, en later: loop even een stukje!), met mijn nieuwe woning? heb je het nog zo druk? woon je nog op zolder? heb je genoeg hulp? hoe is het met de honden? hoeveel heb je er ook al weer? Ze verontschuldigt zich vaak voor haar geheugen, want ze wordt in juni 92. Ik verzeker haar dan dat er nog niets mis is met haar geheugen. Ze heeft alles nog prima op een rijtje, al ligt ze daar, klein als een kind van negen jaar, continu op haar zij, vel over been, nog misschien een 35 kilo wegend.

Toen ik haar begon te bezoeken konden we nog samen lezen in het boek dat ze in haar jeugd van haar ouders heeft gekregen: het boek voor de jeugd, verhalen en gedichten. Janske was toen al heel slechtziend dus ik las voor, luid sprekend en goed articulerend, want haar gehoorapparaat hielp toen al slechts ten dele.
Sommige gedichten hoefde ik niet voor te lezen, nog steeds niet, ze kent ze uit haar hoofd.  Slechts één zin hoef ik te zeggen en dan valt Janske in, zegt het gedicht op met haar bijna niet meer hoorbare stem. Ik hou mijn oor vlak bij haar mond zodat ik haar kan verstaan.
Vooral onderstaand gedicht is favoriet, en ik betrap me er de laatste tijd op dat het gedicht telkens in me opkomt als ik door de tuin loop, en zeker bij het opkomen van de zon, of juist zonsondergang:

De Merelaar.

De dag stond voor de wereld klaar.
In 't bloeisel van den perelaar
daar zong een luide merelaar
zijn rust'loos lied !
Zijn jubel joeg door al het zijnd'
en heller wierd de kim belijnd:
de jonge dag kwam overeind
in 't wijd verschiet !

Er was een zon, die laaien ging,
er was een haan, die kraaien
ging,
en nog een boer, die zaaien ging
op 't beidend veld;
'n blonde boer, die eenzaam trad
langs 't fijn-bedauwde
kronkelpad,
maar éven toch geluisterd had
naar 't fluitgeweld!

En toen gansch d' ommetrek
ontwaakt
en na der dag de weerld genaakt
en ook van klaarten was geraakt
héél 't wijd verschiet,
nòg zong, verdoken ergens daar
in 't bloeisel van den perelaar,
die onvermoeide merelaar
zijn rust'loos lied !


zondag 18 maart 2018

Dakloos- de kennismaking.


Al mijn hele leven vraag ik me af hoe iemand dakloos kan worden. Helaas is er iemand in mijn vriendenkring dakloos geworden dus ik heb van dichtbij meegemaakt hoe het kan.
Zijn naam zal ik niet noemen, maar ik ben van plan nu en dan een berichtje over hem te schrijven. Ik zal hem V noemen, de V van vriend.
Ten eerste hoe ik hem ooit heb ontmoet.

Het jaar 2002. Ik was er nog steeds niet best aan toe. Ik zat in een traag verlopend herstelproces nadat ik in 2000 tijdens een reis naar India ziek was thuisgekomen en door de uitdroging een bekken-trombose had opgelopen.
Omdat ik van de steunkousen en medicijnen af wilde, bovendien weer geopereerd moest worden, moest ik van de vasculaire specialist veel wandelen, telkens even door de pijn heen zodat er nieuwe vaten in mijn been en bekken zouden worden aangemaakt. Want zo doet het lichaam dat, er kan heel wat mis mee zijn maar het lichaam wil, als het verder niet ernstig ziek is, zichzelf herstellen. 2000 en 2001 waren moeilijk geweest, maar het werd weer lente en ik wilde er uit.

Met de auto ging ik naar een wandelbosje dat vlakbij mij in de buurt lag. Vanuit de voorkamer van mijn ouders heb ik het nog gezien toen het net aangeplant was, en nu woonde ik aan dezelfde weg en zag het bos steeds volwassener worden. Het bosje had toen al een slechte naam omdat er nu en dan mannen rondhingen, maar het werd nog niet zo erg geteisterd door bosjes-homo's zoals vandaag de dag en het werd ook redelijk goed bijgehouden door Staatsbosbeheer. Gemaaide brede paden, in de lente overal zingende vogels, ganzen dobberden in een plas waar zelfs nu en dan een vrouw in zwom (Fenna), aan de oever de reigers en hier en daar zaten vissers al of niet onder een donkergroene paraplu.
Ik parkeerde de auto, Freddie sprong er uit, en ik keek dan rond of ik bekenden zag. Dat was meestal zo want ook een buurvrouw van me wandelde hier rond die tijd met haar dalmatiër. Het was ook deze buurvrouw die me wat vertelde over V toen we hem in de verte zagen aan komen lopen, twee vrolijke wit met zwart gevlekte hondjes dartelden vrolijk om hem heen.
V wandelde hier dagelijks. Hij was ingenieur, had in het buitenland gewerkt, was razend intelligent maar helaas was hij in een dip beland en daarna was zijn huwelijk op de klippen gelopen.  Om zijn hoofd leeg te maken liep hij uren te wandelen. Dit vertelde de buurvrouw terwijl V naderde. We liepen met zijn drietjes verder en het was gezellig. Sindsdien zag ik hem regelmatig en dan liepen we samen op. Ik durfde steeds langer te lopen, verder te gaan dan de dag ervoor bijvoorbeeld, omdat ik niet alleen was. Het was ook veiliger dan alleen lopen.

Tijdens een van die wandelingen (niemand tegengekomen dus alleen) liep ik de boswachter tegen het lijf. Die keek naar mijn hondje en zei: hm, een windhond, die gaat achter het wild aan. Ik kon het niet ontkennen, Fred was heel gehoorzaam totdat hij een ree of haas zag. Liep hij vlak bij me dan luisterde hij nog wel, liep hij een stukje voor me uit kon ik roepen wat ik wilde: oortjes lagen al doof en in de race-stand in zijn nek en hij was weg.
De boswachter vertelde: "de reeën krijgen in dit seizoen jongen, spontane abortussen van schrik komen voor bijvoorbeeld als een hond achter ze aanjaagt ..... tja, en het wild heeft al zo weinig ruimte in Nederland, is afhankelijk van die kleine stukjes bos....... "
Ik vond het heel jammer voor Fred, maar ik vond dat de boswachter zinnige opmerkingen had gemaakt, dus ik deed Fred aan de lijn.

De volgende dag kwam ik V weer tegen en hij vroeg: waarom zit Fred aan de lijn? Ik vertelde en hij luisterde, zijn wenkbrauwen in ongeloof omhoog getrokken. Toen zei hij: "wat een onzin, die hondjes hebben het net zo leuk samen, laat Fred toch lekker los lopen!" (V had zelf Jack Russeltjes die heel leuk met Freddie speelden).
"Ja, ik vind het ook jammer, maar hier in dit bosje wil ik Fred niet meer loslaten", zei ik.
Toen V er te bozig over deed zei ik: 'het is mijn hond en ik maak zelf uit waar ik hem los laat lopen."
V stopte, keek me aan en zei: "met een hond aan de lijn lopen vind ik niet leuk, dan wil ik niet meer samen wandelen".
"Oke, dan gaan we ieder ons eigen weg' zei ik terug, en we sloegen vrijwel direct een ander pad in, ik links, hij rechts.

Ik ging niet meer naar het wandelbosje maar ging, Freddie lekker los, door de velden wandelen waar ik meer overzicht had of er wild was. Een ruime week was voorbijgegaan toen er op de buitendeur werd geklopt. Tot mijn verbazing stond V voor de deur: "Mag ik binnenkomen?". Natuurlijk mocht hij dat en nog in het halletje staand zei hij dat hij had nagedacht over "de kwestie". Hij vond dat ik zelf moest weten hoe en waar ik mijn hond los liet, dat hij het wel jammer vond, maar goed, het was uiteindelijk mijn zaak.
"Koffie?" vroeg ik.
"Graag" zei hij.

Kort daarna ging de steunkous waarmee ik sinds de trombose rondliep voorgoed uit. Ik wist inmiddels ook dat ik in het najaar geopereerd zou worden. Maar kort voor deze operatie hoorde ik dat ik daarna nog een operatie moest ondergaan. Dat was een flinke domper, zacht uitgedrukt, ik had het gevoel in een neerwaartse spiraal terecht te zijn gekomen.
V kwam op een gegeven moment weer op de deur kloppen met een plan om mijn herstel te bevorderen: Tai Chi Tao. Hij had een cursus-adres gevonden in Midden Laren, hij zou me iedere week op woensdag ophalen en weer thuisbrengen, als ik dat wilde. Tai Chi, ik had er wel van gehoord maar wist er eigenlijk niet zo veel van, was dat niet heel erg moeilijk? Nee, het was een tai chi vorm die vooral gericht was om gezond oud te worden, te herstellen. V had de lerares al gebeld en we waren welkom.  Zo gezegd zo gedaan, V kwam me elke woensdag ophalen.

We leven nu in 2018. Ik doe nog steeds aan tai chi. Iedere morgen om zeven uur ben ik wakker, ga naar de badkamer, rol daar mijn matje uit: wat tai chi - ademhalingsoefeningen, wat yoga, dan wat kracht-oefeningen voor de rug, en dan, om de dag leeg te beginnen, rek ik me uit, leg mijn handen in een mudra voor mijn buik, en doe daarna bijna altijd de zes-richtingen oefening van tai chi meester Martin Wessels. Ik stap langzaam in alle richtingen, streel het water, los mijn vuisten, laat de vlinder weer vrij, douche me in de energie van het heelal, en in mijn hoofd strekt zich de onmetelijke ruimte uit ........ zie daarin de wereld zoals hij zou moeten zijn. Een goed begin van de dag, geen neerwaartse spiraal maar meer in balans als jaren geleden.

En V? V haakte na een paar cursussen tai chi af, het bracht hem helaas niet wat het mij bracht. Zijn leven was wel in een neerwaartse spiraal terecht gekomen, de wet van Murphy was in werking getreden.
En helaas is er niemand die hem helpt, ook de gemeente waar hij woont helpt hem niet, integendeel. Zijn huis is met behulp van gemeente en politie leeggehaald en geveild. Bij dit leegruimen zijn V's identiteitsbewijs en overige papieren verloren geraakt. Toen de avond viel stond hij samen met zijn hond op straat, zonder onderdak.

Hij leefde een tijdje in een caravan op een stukje grond dat hij in vruchtgebruik heeft. Daarop sleepte de gemeente, weer met veel politie erbij, zijn caravan weg. Nu leeft V al de hele winter in een tentje van de Action. Dat schijnt de gemeente wel goed te vinden. Ondertussen plaatste de gemeente een advertentie in de krant: V was uit de gemeente vertrokken met onbekende bestemming. Door deze handeling verloor V zijn laatste rechten als inwoner van zijn gemeente. Hij diende een bezwaarschrift in, binnen de termijn van zes weken waarop de advertentie door de gemeente was geplaatst.

Opeens hield de regen op en werd het heel koud. Ik belde de gemeente, bang dat V dood zou vriezen, en vroeg de sociale medewerkster letterlijk: wie is er nu verantwoordelijk als V doodvriest? Ten eerste zei ze: daklozen kiezen zelf voor hun manier van leven, en als ze niet om hulp komen vragen kunnen we niets doen. Daar moest ik om lachen, gezien het feit dat ik weet dat V absoluut nooit voor dit leven gekozen heeft. Ten tweede, wie er verantwoordelijk was als V dood zou vriezen? Daar kon ze niet goed antwoord op geven, ook niet op de vraag waarom iemand die op straat wordt gezet geen vervangende woonruimte krijgt aangeboden. Ze verwees me naar het gemeentebestuur, die maken het beleid. Toch,  ik maakte wel wat los met mijn vragen, want de politie, heel goed wetend dat V niet met onbekende bestemming is vertrokken maar nog steeds op dat landje in een tent bivakkeert, ging bij hem kijken. De medewerkster van de sociale dienst belde mij terug: V leefde nog.
We zijn inmiddels weer zo'n twee, drie weken verder, V kwam hier langs om te vertellen dat hij antwoord had gekregen op zijn bezwaar tegen het bericht dat hij uit de gemeente vertrokken zou zijn: afgewezen.



dinsdag 13 maart 2018

Jip en de vos.


Gisteren was een mooie dag. Ik hield me bezig met het afknippen bij of net onder de wortel van de bramen, totdat mijn rug zei dat het welletjes was. Het licht was al de hele dag als van goud, een beetje zoals het vroeg in de avond in de zomer kan zijn: zijdezacht, goud, en tegelijk heel helder. Ik besloot een nieuwe route te gaan lopen met de honden: door de tuin, het veld door, linksaf de weg op, bij de eerstvolgende kruising waar ik meestal naar links ga nu naar rechts, naar het kanaal, weer rechts en dan via de velden weer terug. Een goeie twee uur lopen denk ik, of overdrijf ik nu? Nou ja, zoiets.

Een smalle weg voerde naar het kanaal. Links en rechts op gepaste afstand van elkaar mooie oude typisch Groningse arbeiderswoninkjes. Ooit woonden daar grote gezinnen in het kleine voorhuis, de dieren en de hooizolder slechts gescheiden van de mensen door een brandmuur en een houten plafond. Tegenwoordig zijn de huisjes verbouwd, nieuwe delen aangebouwd, glazen puien, fraaie veranda's, vaak wilde tuinen waarin nu honderden krokussen bloeien. Het leukste huis stond op het eind van de weg waar de weg in een zandpad overging. Beetje stil maar het had een plek kunnen zijn waar ik ook graag had gewoond. Een steile oever leidt er naar een stil glanzend kanaal waarin vlonders voor bootjes waren aangebracht.  Aan de overzijde staan net zulke huisjes, maar jammer genoeg nergens een brug te zien om naar de andere kant van het kanaal te komen. Ik loop door en laat nu Jip los op het zandpad. Dan sla ik rechtsaf het veld in om via de slootkant weer richting huis te lopen.

Ongeveer midden in het veld duikt Jip de sloot in en komt er samen met een vos weer uit. De vos rent een meter voor hem uit, slaat haken als een haas om de achtervolger kwijt te raken maar Jip heeft een staart als het roer van de Titanic en volgt hem op de voet. Tom hangt in de riem en jammert het uit, die wil ook achter die vos aan. Binnen no-time zijn Jip en vos in de verte verdwenen. Ruim een kilometer van mij vandaan staat een huis, paarden op een veldje ernaast, wat bossages er omheen waarin ik vos en Jip zie verdwijnen. Even gebeurt er niks, dan zie ik opeens de paarden stampend in de rondte gaan. 'Goeie God' denk ik, als dat maar goed gaat.
Roepen doe ik al lang niet meer, ik moet gewoon afwachten. Eindelijk zie ik een stipje bewegen aan het begin van het veld. Ja hoor, daar komt Jip aan, tong uit zijn bek, in een drafje en hij heeft zich zo te zien bezeerd? Of laten mijn ogen me zien waar ik bang voor ben? Zo'n honderd meter van me vandaan begint hij te slenteren, hij voelt de bui hangen. En ja, ik zie dat er iets is in zijn manier van lopen .... een zeer voorpootje zo te zien.

Jip voelt het goed aan, het liefst gaf ik hem nu flink op zijn donder, maar de cursus van Gaus is niet voor niets met goed gevolg afgesloten. Kloppend op mijn been: "aan de voet Jip". Hij slentert steeds trager naar me toe, vertrouwt het niet alsof ik hem ooit toch flink op zijn lazer heb gegeven. Hij loopt nu naast me, nog hijgend. "Vooruit Jip, ga drinken". Ik wijs naar de sloot waar hij heen loopt, wat slokjes neemt en dan laat hij zijn oververhitte lijf zakken, languit gaat hij liggen in het bodempje heldere water dat in de sloot staat. Wolken zwarte blubber beginnen om Jip heen bellen te blazen. Ik sta er bij en ik kijk hoe het heldere water verandert in zwarte stinkende viezigheid. Het is zo het is, dat wordt douchen straks. Zo'n tien, twintig seconden laat ik hem liggen en zeg dan: "vooruit Jip, er uit". Hij staat op, zijn poten zakken tot aan zijn borst weg, stapt dan gitzwart van de blubber de sloot uit. Jip weer veilig aangelijnd lopen we naar huis.

Thuisgekomen duw ik hem een beetje hardhandig de douche in. (ik duw tegen zijn kont, daarbij komen beide achterpoten van de grond want zijn voorpoten zet hij helemaal schrap om niet de douche in te hoeven). "Was het het allemaal waard Jip? Een zeer voorpootje, een douche, en dat allemaal voor een vos?" vraag ik hem terwijl ik de waterstraal op zijn lijf zet, het zwarte water op de tegels spat en in de afvoer loopt. Hij laat zijn kop hangen, zegt niets. En ik? Ik ben eigenlijk best trots en blij dat Jip op deze leeftijd nog zo gezond is, zo hard kan rennen, en dat er niets ernstigs gebeurd is met Jip, of met de vos, of de paarden. Tel je zegeningen. Terwijl ik Jip afdroog hoor ik mezelf zachtjes neuriën.



woensdag 7 maart 2018

Lente 2018.


Het eerste wat ik deed was uit het raam kijken, nog in bed liggend, ogen wat dichtknijpend om wat beter te kunnen zien. Grijs ochtendlicht, heiig, zelfs met bril op verandert dat niet. Geen mist zoals het weerbericht voorspeld had. Als ik later de achterdeur opendoe voel ik een diepe rust in me zakken: het wordt echt echt echt lente! Overal zingen vogels. Ik probeer enkele te herkennen maar het zingt allemaal zo door elkaar dat het niet lukt. Boven alles uit roffelt de specht, de symfonie verbindend zoals alleen de specht of koekoek dat kan. De drummer van de band. De honden plassen in het mini-tuintje dat grenst aan de rest van de tuin dat niet omheind is. Vandaag bramen kort knippen, denk ik.

Na het ontbijt loop ik met de honden door de tuin, dan het maaipad van het waterschap op, langs de sloten, dan linksaf hetzelfde maaipad volgend dat dwars door de velden richting Duitsland loopt. Dat laatste: "waar is Duitsland?" denk ik altijd, voor mijn oriëntatie, om de omgeving te leren kennen, begrijpen. De honden hangen in de riem, neuzen op de grond, ree of vos ruikend. Ze spieden met hun scherpe ogen over het veld, zien wel de kraaien en roeken, net als ik. Waarschijnlijk zien ze nog veel meer, daarom laat ik ze niet los, niet hier waar we al een paar keer hazen hebben zien spelen, rennend als de wind, over elkaar heen springend, blij met het voorjaar. Wat later sta ik op een landweg, verder voor me uit, achter nog veel meer braakliggende velden, de windmolens die langs een Duitse rijksweg staan. Links of rechts? Links is langer, dus ik kies links.

Voordat ik bij de volgende kruising ben loop ik langs een klein boerenhuisje, overwoekerd door bramen. In de goten staat het gras zo'n 20 centimeter hoog. Mijn handen jeuken.
In de tuin komt een vrouw aanlopen, spijkerbroek, wat katoenen shirts over elkaar heen aan, moonboots-laarzen? die niet vastgemaakt zijn. Ze groet en loopt naar me toe, haar handen in haar kontzakken gestoken.
Ze knuffelt de honden, vraagt wie er Jip heet. Ik zeg: die met het grijze hoofdje. We praten over het paardje dat aan de overkant op een veldje naar ons kijkt en dat ze net gevoerd heeft. Het paardje heet Ginger en was een onverwachts cadeau van de merrie die ze tijdelijk opving voor een dierenasiel.
Haar kat komt bij het paardje vandaan en dan, ons ziend, met een omtrekkende beweging naar huis lopen. De kat vertrouwt de honden niet en terecht. De honden hangen in de riem terwijl Jip zijn jachthouding heeft aangenomen, een voorpoot hoog opgetild, zijn blik scherp op de kat gericht. Tom trilt van spanning. De vrouw vertelt: de kat is aan komen lopen en nooit meer verdwenen. We praten over de zachtheid van het weer, over werken in de tuin, over de bramen die op haar dak rusten en ze vertelt dat ze zelfs haar achterdeur niet meer uitkan. Ik vertel dat ik vandaag ook de bramen te lijf ga. Ze lacht: daar begint ze niet meer aan, zelfs twee mannen die haar kwamen helpen hebben het opgegeven. "Ha" lach ik, wat een watjes.

Omdat ik haar eerder heb ontmoet tijdens een wandeling weet ik haar naam en leeftijd. Het bleek dat we even oud zijn, er zitten slechts 7 dagen tussen. Ze komt uit het midden van het land, heeft Indische roots. Haar haren zijn wit, ogen zijn helder blauw in oud verkleurd oogwit. Haar adem gaat moeilijk, af en toe hapt ze naar adem. Ooit zijn haar longen aangetast terwijl ze in coma lag na een ernstig ongeluk. Ze vertelde het bijna terloops, van de hak op de tak springend zodat ze wat moeilijk te volgen was.

Ze stopt met knuffelen van de honden, ze heeft goed aangevoeld dat de honden en ook ik weer verder willen. We zijn op de helft van onze wandeling. Ergens in de verte zie ik een stukje van een groot schuurdak, daar moet ik weer heen, daar wacht het eten voor de honden, daar zingen de vogels in de tuin, daar wacht de koffie, en de bramen.


dinsdag 6 maart 2018

Voorjaar zonder Moon.


Deze ochtend voel ik het voor het eerst pas goed: de lente komt er aan. De ontberingen van het aanpassen aan een nieuw, nog lang niet af-huis worden daardoor lichter.
Het is een lente zonder Moon, en daar treur ik om. Ik mis mijn prachtige zachtaardige hondje.

Zojuist las ik toevallig een stukje over Davo, ook een schat van een hond. Ik schreef het na zijn dood voordat Moon in huis kwam (of was Moon er al? ik weet het niet meer) over het gedeelte van Davo's leven dat hij bij ons woonde. Fijne herinneringen en ook minder fijne (het bijt-incident waarna hij, geloof het of niet, depressief was). Een komisch hondje was het, je moest lachen als je naar hem keek omdat hij zo 'anders' was (bijna een karikatuur van een windhond) en heel rare huppeltjes kon maken met die kromme beentjes van hem. Of de duvel er mee speelt kwam ik gisteren ook een filmpje van hem en Jippie tegen. Davo al aardig hersteld van de ontberingen in Spanje, in een lichtgevend hesje, los en gelukkig naast de fiets rennend op een van de mooiste stukjes fietspad van Groningen. 'Het Schelpenpad', zo benoemd door mijn moeder. Het was vroeg, de mist lag nog op het veld, de zon probeerde er doorheen te dringen, een heel typerend filmpje voor mijn fietstochtjes met de honden daar.

Nu woon ik in een groter dorp. Lang uitgestrekt ligt het ruggelings tegen de Duitse grens, de enorme boeren monumentale behuizingen (sommige als kastelen!) verhalend van een zeer rijke historie, afgewisseld door kleinere 60-er en 70-er jaren huizen. Een prachtige oude kerk, een molen, een hoofdweg waarvan zelfs de klinkers behoren tot beschermd dorpsgezicht. Ik woon in een grote voormalige boerderij, in een wat minder monumentaal pand dan de meeste boeren-behuizingen, maar ruim 100 jaar oud, groot en met duidelijke kenmerken die in het dorp passen, dat weer wel. We kochten het vanwege de schuur, die bood mogelijkheden voor de toekomst van de meubelmakerij. En de honden vielen als een blok voor de prachtige tuin. Ze zeiden nog net niet: ja, deze willen we! Maar het was duidelijk, zoals honden duidelijk kunnen zijn: ze renden over de heuvels, dronken uit de vijver, gingen liggen in het zand bij het water, joegen de fazanten op en vonden de woning van de vos.

Moon heeft vanaf dag 1 hier los gelopen. Nou ja, ze liep eigenlijk overal los want ze ging altijd maar kort bij mij vandaan, kwam altijd weer gauw bij me lopen. In december dacht ik: ze wordt een daagje ouder, naar haar kijkend als ze door de tuin liep. Ik ging, rond 10 december geloof ik, niet met haar naar de dierenarts omdat ik dacht dat ze ernstig ziek was, dood zou gaan. Ik ging voor advies voor een ouder wordende hond. Ik was niet voorbereid op de woorden van de dierenarts, of op de uitslag van het bloedonderzoek. Als een nietsvermoedende sukkel stond ik in de wachtkamer op de uitslag te wachten, Moontje zat al weer veilig in de auto bij Jip.
Maar goed, als het aan de dierenarts had gelegen had Moontje die dag al naar de hemel gegaan. Woorden van een hondenvriendin deden me besluiten Moon zo lang mogelijk bij me te houden, ze had immers geen pijn.

Er volgden intens beleefde dagen. Het schoonmaken/verbouwen, al het werk in huis kon me gestolen worden, ik deed bijna niets meer. Ik ging met de honden naar hun favoriete speelplekken, at pannenkoeken met ze, zat uren lang vijf sterren sudoku's (zodat ik even nergens anders over kon denken) invullend, uitstuffend, opnieuw invullend, bij de honden op de bank. Moon's kopje zoals altijd op mijn schoot liggend, of op mijn schouder/nek, of ingeklemd tussen de bank en mijn taille. Diep tevreden zuchtend lag ze daar, de wereld kon haar gestolen worden als ze maar bij mij was. En andersom was dat ook zo. Ik streelde haar fluwelen vel, keek naar die prachtige tijgerkleur, haar witte kniekousen en staartpuntje, voelde aan de tere ribben, voelde het kloppen van haar hart. Elke dag kookte ik pasta voor hoor, met tonijn, en toen ze dat ook niet meer lustte kocht ik wilde zalm, biologische soepkip, maakte feestgerechten voor haar, maar op een gegeven moment wilde ze ook dat niet meer. 30 december 2017. De dood heeft maling aan feestdagen, dat wist ik al lang. Het was volle maan, er werd vuurwerk afgestoken in de verte. Vanuit huis kon ik in het heldere maanlicht de heuvel zien waar we Moon hebben begraven.
Jippie heeft dagenlang een ruime bocht gemaakt om de plek voor de buitendeur waar hij afscheid had genomen van Moon. Tom rende er gewoon over heen.

Nu is het bijna lente. De eekhoorn komt regelmatig eten. Vogels hakken in de potjes waarin ik een mengsel heb gemaakt van vet, zaden en meelwormen.  Ik zie waar de vorige bewoners krokussen hebben geplant, dezelfde soort die ik in mijn tuin had. Ik mis blauwe druifjes, hyacinten en narcissen die ik van mijn vriendin heb gekregen. Een ander huis, een ander voorjaar. Straks komen de bouwvakkers weer terug die maandenlang aan een ander karwei hebben gewerkt. Maar in maart is mijn huis toch echt aan de beurt. Jippie. Ik ben er klaar voor.