vrijdag 25 september 2015

God in een vrachtwagen.



Hij was er weer, God, alleen herkende ik hem ditmaal niet omdat ik zo boos op hem was. De Indiërs zeggen dat God in ieder van ons is, we moeten alleen die goddelijke vonk wel zien, herkennen, eerbiedigen, begroeten. Daarom groeten zij met de handen tegen elkaar aan gedrukt en een lichte buiging van het hoofd, zeggend: ‘Namaste’ (ik groet God in jou). Tenminste, dat is de bedoeling, ik weet dat Indiërs elkaar ook regelmatig te lijf gaan. 

Mijn geestelijke pitje stond nog laag vanmorgen, ik dacht zeer zeker niet aan goddelijke vonken, stapte stevig door naast mijn honden. Ik zag het vocht niet liggen glanzen op het gras, ik voelde niet dat de zon zijn best deed om door de dikke grijze damp te dringen, nee, ik dacht aan kou en naderende winter, aan het donker dat nog lang een sluier legt over de ochtend. 

Een vrachtauto kwam veel te hard aanrijden, net achter een flauwe bocht. Hij kon mij niet zien maar ik hoorde hem natuurlijk en hield Davo’s riem kort en maande Jip om naast me te komen staan. De weg is smal, de berm ontoegankelijk door het hoge onkruid maar er zijn wel grastegels langs de weg gelegd zodat auto’s elkaar kunnen passeren. Ik zag hoeveel ruimte de vrachtauto innam en ik spreidde mijn armen wijd uit, waarop de chauffeur fel afremde, de wagen van mij weg stuurde en stopte, met zijn hoofd gebaarde: ‘wat moet dat?’. 

Ik liep voor de auto langs en zei: ‘hoeveel ruimte denk je dat dit is’, wijzend naar mijn uitgestrekte arm. ’50 centimeter? Hoe denk je dat het is als een vrachtauto op 50 centimeter afstand te hard langs je rijdt?’
Hij ging in het verweer, vroeg of ik wilde dat hij in de berm zou gaan rijden voor mij, waarop ik op de grastegels wees, die hij zelfs nu met zijn voorband nog niet toucheerde. Daarop zei hij dat hij een dierenvriend was, altijd rekening hield met wandelaars, misschien te hard was komen aanrijden, maar dat hij altijd, altijd ….. ik schreeuwde boven het geluid van de draaiende motor ondertussen dingen als: weet je hoe gevaarlijk …. grote vrachtauto …. te dicht langs …. honden ….. etc’ ondertussen naar boven kijkend waar de chauffeur hoog op zijn troon zat, zijn hoofd door het naar beneden geschoven raampje naar mij toegebogen.  
Er gebeurde echter iets, ik weet niet wat. Misschien zag hij dat ik ook maar een vlo was in het grote geheel, misschien zag hij dat ik terecht boos was. In ieder geval: hij glimlachte. En ik ook. Ik zag opeens dat hij best mooi was, blauwe ogen, korte grijs-blonde krullen, en in iedere oor een klein oorbelletje dat paste bij zijn Noord Hollandse accent. ‘Een dierenvriend’, dacht ik, en: ‘ach, was ik maar jonger’. Hij zei: ’Ik kom zo weer terugrijden, ik zal rekening met je houden, zachter rijden’. Ik zei: ‘dank je wel’, stak even mijn hand op terwijl hij wegreed en voelde dat alle boosheid van die ochtend uit me was. 


Een paar minuten later liep ik het schelpenpad in, achter me hoorde ik zachtjes de vrachtauto langsrijden. Ik draaide me om en keek hem even na, een witte vrachtauto, oplichtend onder het donker van de bomen, zag dat hij bij de bocht kwam, en uit het oog verdween. Op het naastgelegen veld wierp de zon nu een brede baan licht over het nog van gelige mais-stoppels voorziene veld. ‘Zwart met geel en wit, een schilderij van AnselmKiefer’ dacht ik. In de lucht zag ik nu ook wat meer blauw tussen de dreigende wolken, ‘genoeg blauw voor een spijkerbroek’ zou mijn moeder zeggen.







zondag 30 augustus 2015

Een Parel


Het is een heel stille zondagochtend, vochtig met belofte en geur van herfst. Het gras buigt zich glanzend van de dauw, de spinnen zitten roerloos in hun web, er zit nog slechts een enkele bloem in de flox - de augustusbloeier.

Nog in mijn pyjama liep ik rond zeven uur de tuin in, deed één tuinhandschoen aan, pakte een emmertje en ging naar de moestuin. Daar zaten ze verdorie weer, de vette bruine slakken, zich tegoed doend aan de tere bloemen van de courgette- en pompoenplanten. Gisterenmorgen raapte ik honderden naaktslakken, vanmorgen bleef het bij een stuk of zestig. Slechts een tiental huisjesslakken vond ik, bijna zo groot als wijngaardslakken.

De slak is een leuk diertje, rondsjouwend met een huis, maar naakt is het net een bewegende drol, of ben ik nu racistisch? Hoe dan ook, had ik jaren geleden overlast van huisjesslakken (ze vraten zelfs de kitnaden kapot van de ramen en deuren, de kalk van de muren in mijn huis, duizenden slakken ving ik, het geluid van over elkaar schuivende huisjes in mijn emmer is me lang bijgebleven), nu zijn het naaktslakken die mijn moestuin continu belagen. Ook de prei- en boerenkoolplantjes die ik van mijn lieve buurman kreeg en die ik zorgvuldig plantte en van water voorzag werden in één nacht verorberd. Ik ben een zacht ei. Geen dier zal ik willens en wetens doodmaken, tenzij het een vlo of teek is. Of een regendaas. Maar de slakken kon ik niet langer laten begaan.

Misschien ben je het inmiddels vergeten dat ik hierboven de naam van mijn katje typte. Parel. Een katje waar te weinig aandacht aan wordt besteed. Honderden foto's zijn er van de honden, van Parel slechts enkele. En op die foto's slaapt ze, want ze houdt niet van foto's maken. Het is of ze denkt dat ik via een foto haar ziel wil stelen (zoals men vroeger soms dacht). Zodra ik aandacht aan haar besteed, kom ze in beweging, drukt harde kopjes tegen mijn benen, en is weg, de korte staart als een antenne van een botsautootje strak naar de hemel gericht. Ze houdt van schone bedden. Zodra ik mijn bed verschoon komt ze aangelopen, springt op bed, loopt even rond met haar vuile pootjes en vleit dan haar zanderige buitenlijfje op mijn kussen. Je begrijpt, onze verhouding staat soms op gespannen voet. Naast het feit dat ze ontelbare malen op mijn bed ligt, stuurt ze me alle kanten op, schreeuwt als het raam dicht is dat ze binnengelaten wil worden, schreeuwt als ze eten wil, duwt kopjesgevend mijn handen en armen alle kanten op als ik op mijn rug mijn buikspieroefeningen lig te doen. 's Morgens eist ze een deel op van de verse vis die de honden krijgen, maar ook van mijn yoghurt wil ze een deel.
Het is een nerveus katje. Als het onweert kruipt ze onder de kast, als er landbouwverkeer langsdendert is Parel al lang van te voren in huis of in de garage gevlucht. Ze is een overlever met een sterke wil.

Vanmorgen liep ze met me mee de tuin in, ze geeft niet om wat nattigheid. Terwijl ik slakken raapte keek zij met haar gelige ogen naar de lucht en staarde naar het gras waar zij muizen vermoed. Voor het eerst schoten me woorden te binnen voor de kleur van haar vacht. Je kan namelijk gewoon zeggen dat het een lapjeskat is, maar haar vacht heeft ook strepen en die gaan over van rood naar zwart of grijs. Haar vacht voelt ook nog eens dik en zijdezacht aan, maar dit terzijde.
Nee, het was dit. In haar vacht zag ik opeens de zomer. Stel je voor dat je op een terrasje zit, onder grote bomen. Het is een warme dag. Het gebladerte werpt dankzij het schaduwspel fraaie patronen op het plein, bijna als een tapijt. Als er een tijger onder die bomen lag te slapen zou je hem niet zien, zo speelt het licht met de schaduw. Die tijger is onze eigen Parel, inclusief haar schijnbaar slome maar in een fractie van een seconde weer naar prooi zoekende heldere ogen. Haar vacht is het plein en de zomer. Zie je het ook? Ik hoop dat ik daar aan kan denken als ze weer eens met haar vuile pootjes over mijn bed loop.

Mocht je je nog afvragen wat ik met al die slakken doe..... die zet ik in de tuin van die nare buren. Of ik verdrink ze. Of ik strooi er zout over. Nee, dat lieg ik allemaal. Het zijn tips die ik heb gekregen van mensen die even waren vergeten hoe waardevol en bijzonder het leven is. Al het leven. Nee, ik bracht de slakken naar mijn vogelbosje, legde zelfs een aangevreten courgette en wat appeltjes bij ze neer. Niet omdat ik bang ben dat ze niets te eten hebben, maar omdat ik weet dat ook een slak een prima geheugen en gevoel voor richting heeft.








maandag 24 augustus 2015

Streekroman


Wonend in een streek waar ruzie de naam heeft bepaald, waar roddel, familietragedies, de oorlog en bittere armoede nog vage sporen heeft achtergelaten, ontkom je er niet aan dat je af en toe nog een geutje gif opvangt. Vandaag uit onverwachte hoek.

Vanmorgen liep ik met de honden richting wandelpad. Een oudere vrouw die getrouwd is met een van de boeren die hier geboren en getogen zijn, stond, kont naar me toe, onkruid te wieden bij haar huis. Het huis staat te koop en via een andere buur heb ik gehoord dat dat is omdat de heer des huizes, ooit een krachtige grote sterke man, lichamelijk en mentaal achteruit gaat. Ik zei goeiemorgen en wat bijna nooit gebeurt, deze 'buurvrouw' reageerde door op te staan en enkele passen naar me toe te lopen. Boodschap: ik sta welwillend tegenover een praatje.
Ik volgde de honden die kwispelstaartend haar wilden begroeten. Wat onhandig tapte ze liefdeloos met haar hand op een van de hondenkoppen, Davo, die haar met zijn melkwitte ogen aankeek. Jip keek met verlangende ogen naar de verte.

Na de gebruikelijke opmerkingen over het weer vroeg ik of ze deze streek, het buiten wonen, zou gaan missen. Buurvrouw zei: "Oh maar we gaan weer buiten wonen, we gaan naar ..... daar woont mijn dochter, en haar schoonouders hebben daar meerdere boerderijen, die staan leeg. We gaan vaak al in het weekeinde naar haar toe, maar we willen ook altijd weer graag op ons zelf zijn. De kinderen zijn 3 en 6, dus dan ben je blij als je weer een beetje rust hebt." Dat laatste snapte ik maar al te goed.

Buurvrouw vertelde dat ze alles weer netjes wilde hebben omdat ze straks naar haar andere dochter ging, er direct na vertellend dat je daar toch rekening mee moet houden, omdat je niet meer naar de een dan naar de ander .....

Ik ben geen lezer van streekromans, ik had er al wel een stuk of wat kunnen schrijven, geïnspireerd door de vele verhalen die ik hier in de streek hoorde.
Bijvoorbeeld, dit is wat de buurvrouw vervolgens vertelde: de ouders van haar schoonzoon hadden meerdere zonen, meerdere boerderijen want rijk. Een van die zonen wilde zijn erfdeel en ging met zijn jonge gezin naar Amerika, ging daar koeien houden, 350 stuks. Maar het ging fout, de melkprijzen waren laag ("dat zou dan de reden zijn geweest", mompelde ze er achter).  Het gezin kwam na vier jaar weer terug. Berooid. Een van de kinderen was daar geboren, er zou ook in Nederland nog een kind geboren worden. Een groot gezin dus, totaal vijf kinderen. Ze gingen na terugkomst uit Amerika een dertig kilometer van hun ouders in het noorden van Groningen wonen. Hun andere zonen hadden inmiddels de rest van de boerderijen en het land overgenomen. Uitgestrekte kale landerijen, rijke vette klei, het wad niet al te ver, bijna altijd wind.

Een van die kinderen die uiteraard met zijn ouders terugkeerde uit Amerika, nu vijftien jaar oud, fietst regelmatig die dertig kilometer naar zijn opa en oma of, en nu komt het probleem, naar hààr dochter die samen met haar man nìet in Amerika hun geld hebben verkwanseld en nu een heel groot en bloeiend bedrijf hebben opgebouwd. Aardappelen, pootaardappelen voor het buitenland, altijd druk behalve als het erg nat weer is, dan kan je met de machines die vette klein niet berijden. Die jongen vind het heerlijk om de hele dag mee te rijden op de landbouwmachines. Rijden, almaar rijden over die velden, liefst zelf maar daar is hij te jong voor.
De buurvrouw is inmiddels erg opgewonden, zegt dat de jongen geen verstand heeft, dat hij zelfs probeerde een oogstmachine schoon te raggen met een stuk ijzer terwijl nota bene de machine nog draaide, dat hij sowieso een gevaar is, geen verstand heeft, rondloopt op die boerderij alsof hij daar hoort (zijn opa en oma boeren niet meer, alle boerderijen worden door de andere zonen bestierd), maar ook dat rondhangen bij opa en oma moet afgelopen wezen. En dat gaat ze hem vertellen ook. Als ze hem daar nog een keer ziet dan zal ze eens zeggen dat hij daar niet moet rondlopen alsof hij daar hoort, dan hadden zijn ouders maar niet naar Amerika moeten gaan en alles verkwanselen én dat híj niet welkom is. Zo! De buurvrouw hakt terwijl ze het zegt met een schoffel driftig de blaadjes af van de paardenbloemen die het wagen om hier en daar tussen het kortgemaaide gras op te komen.
In gedachten hoor ik haar bij elke driftige hak zeggen: daar! en daar! ik zal je!

Denkend aan mijn moeder die wél graag streekromans las, maar als tegenhanger niet roddelde of kwaadsprak en die de goede band die wij kinderen met elkaar hebben als heel gewoon en vanzelfsprekend beschouwde, keek ik naar deze vrouw, die telkens weer de zinnen lardeerde met opmerkingen over de welvaart van haar dochter, die goddank is getrouwd met de niet-in-Amerika-alles-verloren-hebbende zoon.  Ik kon het niet laten, zei: ik ben blij dat wij geen familieproblemen hebben, wij kunnen gelukkig allemaal goed met elkaar opschieten. Zijn blij met elkaar.
Heel even keek ze me strak aan, hakte weer in op de tere blaadjes tussen het gras en zei: mijn dochter moet meewerken, het is een erg groot bedrijf! En ziend dat ik, groetend, de honden volgde, die al een tijdje hun gewicht in hun tuig lieten hangen, hun koppen in de richting van mijn huis alwaar op het aanrecht hun eten klaarstond, zei de buurvrouw: nog een fijne dag. Dag hoor, zei ik, jullie ook een fijne dag.









woensdag 15 juli 2015

En het regent, en het regent zonnestralen


Ik ga wandelen in het bos, of liever gezegd 'bosje'. De auto laat ik achter bij het restaurantje dat altijd, echt altijd open is, zelfs nu het verbouwd wordt. Terwijl ik het bos inloop hoor ik achter me een van de bouwvakkers met luide stem meezingen, hollands repertoire: 'en het regent, en het regent zonnestralen ….'.  'Wohohooooo', galmt zijn collega mee. 


Een mooi gebiedje net onder Groningen, een plas waar jip kan baden, elegant en bedachtzaam zoals hij dat graag doet, om daarna drijfnat en spetterend rond te rennen alsof de duivel hem op de hielen zit. Omzichtig benadert hij ook vandaag de andere honden, hen of met een grote boog benaderend, of zich op een afstand plat tegen de grond drukkend, of hen straal negerend. Geen idee waarom hij dit zo verschillend doet. Maar hij is hond en weet wat te doen, ik constateer alleen het verschil in benadering. 


Davo, inmiddels bijna stekeblind, loopt mee aan de lijn, zich af en toe vergissend, rechtdoor het bos inlopend als het pad een onverhoedse slinger maakt. Starend wacht hij, merkend of ruikend? dat het pad verdwenen is onder zijn voetzolen, en als ik zijn naam noem, draait hij zich om, een huppeltje, en dan is hij weer naast me. Af en toe gilt hij, als hij in zijn zij geprikt wordt door een bramentak.

Terwijl ik probeer of Jip een takje wil ophalen uit het water, het slechts een metertje of twee voor hem in het water gooiend (een keer of drie brengt hij het terug, hooguit, dan is hij het weer zat) denk ik aan een voorval met Freddie, mijn teer ogende, maar oersterke, fraaie en intelligente Whippet die nu al weer zes jaar dood is.
We waren aan het strand. Freddie zal zo'n jaar of anderhalf, misschien twee geweest zijn. Volgens mij was ook Peter er bij.  Oostvoorne, een lang en breed strand waarop, zo ver als mijn herinnering reikt, al auto's mochten rijden. Als het water heel laag stond en we heel ver van de auto weg waren gewandeld, waren de auto's zelfs op dat enorme kale strand onzichtbaar, zeker als de zon de lucht boven het zand deed rimpelen als water. 


Toen, met Freddie, mocht je ook nog met de auto op het strand, al hadden ook wij de auto (safety first) vooraan op het strand, ergens bij de laatste zachte zanderige heuveltjes laten staan. Bij die laatste mini-duintjes stonden meer auto's en lagen her en der jonge gezinnen in de zon te bakken, roodverbrande glanzende lijven, schreeuwende kinderen, radiootje aan, koelbox, stoeltjes.
Wij liepen bij de auto vandaan, de ogenschijnlijk oneindige ruimte in. Het harde zand bonkte onder onze blote voeten, het was warm en de zon stond pal boven ons, ongenadig. We waren vastberaden een flink stuk te lopen, dat moest ook wel wilde je het water bereiken. 


Bij het water aangekomen waren we warm, ik gooide mijn tas en kleren neer en ik liep direct een eindje het water in, ontdekkend dat het niet snel dieper werd, het leek of je tot aan Engeland kon waden. Freddie was geen zwemmer, hij bleef bij ons hoopje kleren achter. Af en toe omkijkend zag ik hem op zijn kontje zitten, ons volgend met zijn ogen. De herinnering aan zijn nietige driehoekige silhouetje op dat weidse lege strand doet nu iets in mijn borst samentrekken, sterk, pijnlijk. Ook toen vond ik het naar dat hij niet het water in wilde, maar ik was gemakkelijker dan nu en vond dat ik hem even kon achterlaten, waadde uiteindelijk tot aan mijn middel in de zee. Weer omkijkend zag ik dat de afstand tussen ons wel erg groot was geworden. Freddie stond bij nu het water, nam toen wat grote sprongen, de zee in. Daarna zag ik hem tot mijn verbijstering in onze richting zwemmen! 


De meeste windhonden hebben moeite met zwemmen, ze hebben te weinig vet om gemakkelijk te drijven, Freddie's kopje lag dan ook nog maar net boven water, zijn neus zo hoog mogelijk in de lucht gestoken. Hij was tot mijn schrik amper zichtbaar.  Ik probeerde naar hem toe te lopen, maaiend met mijn armen alsof het peddels waren. 
De afstand tussen ons was aardig groot, en omdat ik traag als in een boze droom slechts langzaam vooruit kwam vreesde ik dat ik hem niet op tijd zou bereiken, dat hij kopje onder zou gaan. 
Goddank gebeurde dat niet en toen we elkaar bereikten tilde ik hem direct op. Natte hond tegen mijn borst. Rillend. Hij woog maar zestien kilo, maar dat was toch te veel om hem dat hele eind door het water terug te sjouwen, dus ik liet hem weer in het water zakken, en hem ondersteunend onder zijn borst liep ik terug naar het strand. Hij huppelde blij het strand op, schuddend en zoals gebruikelijk daarvan bijna omvallend, maar duidelijk erg ingenomen met zichzelf want missie volbracht.
Wat hield ik veel van dat hondje. Opeens lopen er hete tranen over mijn wang. 


Merkte Jip dat ik volschoot? Het lijkt er op. Hij begint als een dolle om me heen te rennen, zand en gras vliegt in de lucht en slaat tegen ons aan, Davo zoekt een veilig heenkomen achter mijn benen. Jip rent, Davo en ik wachten tot de rust weerkeert. 

Ik doe Jip weer aan de lijn, we zijn bijna terug bij het restaurantje. We zijn zelfs al zo dichtbij dat ik de bouwvakker weer hoor zingen, zo mogelijk nog harder dan zojuist, maar nog steeds hollands repertoir: 'laten we dansen liefste, dansen aan de zee …..'. Bluf. Maar dan met een o met een streepje erdoor. Heel zachtjes, bijna onvoelbaar, begint het te regenen. Tijd voor een broodje kroket en een biertje. 

Nederlands repertoire (was tijdje geleden tip van buurvrouw Verie):







dinsdag 14 juli 2015

Polen.


We waren op bezoek in Polen, mijn oudste zus wiens zoon en gezin we gingen opzoeken, en ik. En Jango, een ondeugende zwarte Havanezer.

Net als de vorige keren dat ik in Polen was, ben ik weer onder de indruk van dit historisch veelgeplaagde land. De mensen werken hard, de groei van bedrijven lijkt ongekend. Zowel op de heen- als nu op de terugreis gaan mijn ogen over de enorme bedrijven die in- of vlakbij Wroclaw (het voormalige Breslau) gevestigd zijn, de stad waar ook mijn neef zijn werk heeft. Ik zie bekende namen in koeienletters op de enorme bedrijfspanden staan. Is een groeiende economie een ramp of een zegen?, peins ik weer terwijl ik er langs rij. Werkgelegenheid is er in ieder geval volop, en de mensen rijden in goede auto's, bouwen vrijstaande huizen, zitten op terrasjes en zien er uit of ze erg veel aandacht aan hun uiterlijk besteden.

Een paar dagen hiervoor reed ik door Wroclaw om wat boodschappen te doen. In het centrum staan flats die herinneren aan het communisme vlakbij de strakke glazen gevels van hotels en winkelpanden. Trams tingelen over prachtige bruggen, waaronder snelstromende rivieren. De Oder is de belangrijkste. Er is een enorm plein waar de Polen hun in de oorlog totaal verwoeste binnenstad hebben herbouwd in de originele stijl. In een slecht bekend staande wijk staan, thans vuil zwart van de uitlaatgassen, prachtige gebouwen die de grandeur van lang vervlogen tijden laten zien, de smeedijzeren balkonnetjes krullen over de drukke doorgaande weg die er langs loopt. Overal in de stad zijn grote parken en speelplaatsen, grote bomen flankeren de wegen.

Mijn ogen gaan voor het laatst over de gebouwen en parken, want we gaan weer naar huis. Achter in de camper zit mijn zus haar kleinzoon te kleuren en te zingen. Die gaat mee naar Nederland.
Eindelijk zijn we de stad door, het heeft ons ruim een uur gekost. Even later neemt de natuur weer over, kilometers ver heuvelen de graanvelden, goud en rijp. Hier en daar liggen kleine dorpjes verzonken in het graan. Torenspitsen, oude pannen daken. Langs de weg liggen doodgereden marters.
Onwillekeurig komt het gedicht van Marsman in me op:
Denkend aan Holland
zie ik breede rivieren
traag door oneindig laagland gaan
Rijen ondenkbaar ijle populieren
Als hooge pluimen aan den einder staan
En in de geweldige ruimte verzonken
de boerderijen,
verspreid door het land
boomgroepen, dorpen, geknotte torens
kerken en olmen
in een groots verband
De lucht hangt er laag en
De zon wordt in veelkleurige
grijze dampen gesmoord
En in alle gewesten
wordt de stem van het water
met zijn eeuwige rampen
gevreesd en gehoord.

Er kan hier en daar een foutje in zitten, vergeef me, ik heb geen zin om de exacte tekst op te zoeken.
Geen idee waarom juist dit gedicht telkens door mijn hoofd zingt terwijl we notabene in Polen zijn. Vandaag geen breede rivieren gezien. Geen laagland. Wel die oneindige golvende heuvels van goud.
Maar er is iets in dit landschap dat Marsman zeer aangesproken zou hebben.



zaterdag 7 maart 2015

Janske


De auto staat bij de garage dus ik ga, samen met Jip, op de fiets naar het stadje om mijn moeders oude vriendin Jans op te zoeken. Ze zongen altijd samen, Jans ondertussen ook nog piano spelend. Jans speelt al jaren niet meer, ze is doof en vrijwel blind geworden.
Het is een goeie drie kwartier fietsen. Sinds mijn moeder overleden is heb ik Janske nog af en toe opgezocht, maar de laatste tijd ga ik elke week. Jans komt namelijk het huis niet meer uit.
Jip geniet van het uitstapje, ik kijk naar zijn krachtige kont, het glanzende vel. Een mooie sterke hond. Het is fris weer en Jip heeft er flink de gang in, mij het grootste gedeelte van de tocht trekkend.

Het hek knarst als ik het open doe, sluit. Achter het hek zet ik mijn fiets neer, op slot. Op het binnenplaatsje ligt veel zwerfvuil, een bierblikje, een gele plastictas van Jumbo, veel plantenresten en talloze verpakkingen van snoep. Een treurig makende aanblik. Het huis vertelt al aan de buitenzijde dat het leven binnen bijna op is. Zelfs de stenen in de boog boven de voordeur hebben de moed laten zakken, sommige lijken ieder moment uit het metselwerk te kunnen storten. Iemand heeft een balkje eronder geschroefd zie ik, waardoor nu de hele stenenmassa wordt gesteund door links twee schroeven en rechts. Ik zucht maar eens en stap langs de piepschuimen box waarin de kant-en-klaar-maaltijden worden gedeponeerd.

De sleutel heeft een klein roze randje, gemakkelijk herkenbaar tussen mijn eigen sleutels, toch bel ik ook nog, zodat de bewoonster weet dat er iemand binnen komt.
'Joehoe Janske" roep ik als ik de deur heb geopend, 'Joehoe'. Dan loop ik de koude gang in. De twintigste eeuw gaat aan me voorbij: spullen uit de dertiger, veertiger, vijftiger en zestiger jaren. Een oude klok waarvan het versleten uurwerk zijn eigen gang gaat tikt hard de tijd weg. Door houtworm aangevreten meubeltjes, kokosmatten, een noodlampje in de openstaande meterkast. Alles werd jarenlang met liefde in deze staat gepoetst en schoon gehouden door de bewoonster, maar nu kan ze het niet meer. Alleen de klok, ongeacht dat deze al tientallen jaren niet meer op tijd loopt, wordt door Janske als ze door de gang scharrelt op de tast gevonden, de gewichten opgetrokken. Dat hoort zo. Dat moet.

De keukendeur openduwend slaat de warmte van de gaskachel me tegemoet. Op een keukenstoel hangt  Janske zozeer zijwaarts dat het lijkt of ze ieder moment kan vallen, de ruggengraat vervormd door ouderdom, haar hoofd langszij een schouder hangend omdat ze de kracht niet meer heeft om het omhoog te houden. Janske is op en versleten.
Ik leg even mijn wang tegen haar wang, druk er dan een paar kussen op, maar haar reactie is niet zoals anders. 'Huuu' roept ze, 'wat is dat!'. Geschrokken trekt ze haar handen terug: 'een hond'! zegt ze. Jip heeft zijn kop in haar handen gelegd, nu op haar schoot.
Mijn opmerking dat ik Jip bij me heb heeft ze, vanwege een geleend hoorapparaat dat minder goed werkt (haar eigen apparaatje heeft ze in een glas thee laten vallen), niet gehoord. Janske vindt Jip te groot, zegt dat hij ergens moet gaan liggen. Natuurlijk moet dat, ik geef Jip water en hij rolt zich even later op in een aangewezen hoekje. Dan lijkt de rust weergekeerd, maar ik merk dat Jans iets op haar lever heeft.

Ze vertelt haar zorgen. Niet alleen de lichamelijke (en dat zijn er veel) maar ook de geestelijke. Haar geloofsgenoten zijn heel lief voor haar, helpen haar vrijwel elke dag, lezen haar voor (Jans ziet nog maar drie procent), maar ditmaal voelt Jans zich een beetje in een hoekje gedrukt. Ze willen haar meenemen naar het 'Avondmaal'. Een bijeenkomst die zelden wordt overgeslagen door iemand van haar geloofsgenoten. Ze hebben aangeboden Jans op te halen, in de rolstoel. Maar Jans moet zelf zeggen of ze dat wil.

Jans ziet het niet zitten, vertelt dat ze er vorig jaar nog wel bij geweest was, maar nu denkt dat ze niet zo lang kan zitten, te laat thuis zal zijn om nog voor twaalven in bed te komen. Het uitkleden en pyjama aantrekken neemt altijd veel tijd in beslag, daar begint ze namelijk rond zeven uur aan en ze ligt rond half 12 in bed. Dus als ze pas half 10 weer thuis is ….. ze herhaalt continu hetzelfde bezwaar: 'ik zie het niet zitten, ik wil er met een broeder over praten'.
Ze bromt verder dat niemand weet hoe zwaar het is om zo versleten te zijn, zoveel pijn te hebben. Vraagt: 'had jouw mama ook zoveel pijn?'. Ik zeg 'nee, mama was niet zo versleten als u'. Ik streel zacht haar kromme ruggetje, de magerte en scherpte van de botten voelend, en, wetend dat ze meestal ondanks alles veel opgewekter is, zeg ik dat ze een 'dappere dodo' is, dat ik bewondering voor haar heb. Dan zie ik voor het eerst een glimlachje verschijnen, even tilt ze haar hoofd iets op, in een poging in mijn richting te kijken: 'meen je dat?' vraagt ze. 'JA!' zeg ik, en dan, na even aarzelen: 'als ik in jouw schoenen stond Janske, had ik allang de pijp aan maarten gegeven'.
Ze beaamt, het is niet gemakkelijk om op deze manier oud te zijn, alle 'mankeringen', de traagheid, alles valt haar zwaar.
We drinken thee, zij met een rietje.

Twee uur zijn al om, alles is al gezegd, het straatje ontdaan van straatvuil en keurig geveegd, en omdat ik op de fiets ben wil ik voordat het donker wordt thuis zijn. Janske merkt dat ik onrustig word en zegt: 'ik wil je nog wat vragen'. Ze wil haar haren gewassen hebben, 'als ze had geweten dat het al zo laat was …… '
'We gaan je haren wassen!' zeg ik, de kast al open trekkend, de shampoo pakkend, een handdoek en de föhn die al jaren nog in de doos ergens op een stapeltje andere spullen op de grond in de keuken staat.
Ik doe de alarmerings-ketting van haar hals, haal de speldjes uit haar haar, het geleende gehoorapparaat gaat in een leren doosje waarin ooit de flitser zat van een fototoestel ('vergeet niet het drukkertje van het doosje goed dicht te doen!').
Dan help ik haar uit de bovenkleren. De donkerbruine 80-er jaren trui heeft een col en zit strak om haar hoofd: 'ik stik bijna' piept ze half-lachend: 'die trui hebben ze te heet gewassen'. Het maakt niet uit, de trui floept uit en dan scharrelen we samen in de richting van de gootsteen waarboven een joekel van een badgeiser hangt. Met van inspanning bevende armen houdt ze zich vast aan de granieten bak van de gootsteen, buigen hoeft ze zich niet, krom als ze is. Met een kopje giet ik warm water over haar hoofd, ze gilt dat het te warm is en even later zegt ze: 'nee toch niet, ik moest even wennen'.
Tweemaal masseer ik haar hoofd met shampoo, spoel de haren goed na met warm water en ik schreeuw zo hard mogelijk: 'lekker Janske?'
'Jaaaaaaaa' klinkt het terug.
De handdoek is dun en oud, handig voor nu. Ik zet Jans weer op een stoel. Dan zet ik de föhn aan, gillend doet het ding zijn werk en snel zijn de dunne grijze haren droog. 'Nee, zegt Jans, het is nog niet droog'. Weer zet ik de föhn aan, en dan hoor ik Janske ondanks het lawaai van de föhn: ze zingt, ik zet de föhn uit, en zing mee.



donderdag 5 maart 2015

Tako tsubo - een gebroken hart.


Ze zit tegenover me, circa 50 jaar, Gronings groot van gestalte, in haar neus een kleine glanzende piercing. Ze ziet wat winters bleek, maar is vast niet zo bleek als ik. Ze legt de regels uit, gebonden zoals de psychologen tegenwoordig zijn door nieuwe regels, opgelegd door de zorgverzekeraars. De verwijsbrief is al niet ok, de huisarts had duidelijk moeten schrijven dat ik vanwege een 'stoornis' was doorverwezen, en dat staat er niet in. Wel 'pathologische rouw', een woord dat ik nooit gebruikt heb, wel: 'gecompliceerde rouw'.  Daar schijn ik last van te hebben. Terwijl ik luister in de mij aangewezen stoel gaan mijn ogen door de lichte ruimte: wat stoelen die hun beste tijd gehad hebben, wat dekens en kussens, een white board aan de muur, een kast. Niets in deze ruimte kan aanstoot geven, denk ik, behalve dan qua schoonheid of inspiratie.

Goed. De regels worden uitgelegd, ze stelt wat vragen, aandachtig kijkend met blauwe ogen. Over haar schouder kijken de bruine ogen van een boeddhistische monnik mee, vrijwel de enige aanwijzing naar iets persoonlijke in deze ruimte, wellicht dat de psychologe een spiritueel kantje heeft? Die kleine piercing …. Tibet, India? Mijn ogen dwalen door de ruimte terwijl de psychologe op het white board uitlegt hoe tegenwoordig een verwijzing in zijn werk moet gaan. Nu al klopt mijn ongeduld in mijn keel, mijn voet begint te wippen, en met mijn handen roffel ik zachtjes tegen de zijkanten van mijn benen. Zinloze boosheid over de zorg in het algemeen komt in me op. Ach, het ego begint zich te roeren, ik wil hier niet zijn en tegelijk wil ik hulp bij het verwerken van mijn 'pathologische rouw'. Luisteren dus.

De psychologe vraagt wat ik hoop te bereiken met onze gesprekken. Ik vertel dat ik dierbaren heb verloren, bij de cardioloog loop voor een gebroken hart (op de plek van mijn hart flappert nu en dan een wat onhandige vogel) en van de pijn en het verdriet af wil omdat ik als een depressieve tul (zoals mijn vriendin Maartje dat liefdevol genoemd zou hebben) door het leven sjok. Inplaats van 'tul' noem ik mezelf een zombie. De cardioloog en ik hebben afgesproken dat ik wat aan de stress ga doen, gesprekken, oefeningen, medicijnen, wat er ook maar nodig is want anders wordt dat fladderende vogeltje alleen maar sterker en dat is niet de bedoeling.
Daarna legt de psychologe o.a. uit wat PTSS is: Post Traumatisch Stress Syndroom. Geen mens weet waardoor het precies ontstaat want de ene mens krijgt het wel en de ander niet, ook al maken beiden hetzelfde mee. Het is net zoiets als hoogteziekte, legt ze ten overvloede uit: men weet niet waarom het ontstaat. Het is zelfs zo dat mensen die al jaren bergbeklimmen en nooit last hebben gehad, toch opeens last van hoogteziekte kunnen krijgen.
Ik luister, dat van die hoogteziekte wist ik niet.

Naar mijn gevoel vrij snel gaat een wekkertje af, mijn tijd is om. Het kennismakingsgesprek is wel achter de rug, maar via de mail zal ik formulieren ontvangen die ik moet invullen. Een nieuwe datum ergens achter in maart wordt geprikt. Tot dan. Ik verlaat de fantasieloze ruimte, een schim in de wachtkamer waar ik niet naar kijk, met roffelend geluid de houten trap af, buitendeur, buiten. Daar wacht in de nat glanzende straat de geleende auto van de buurvrouw. De ruitenwissers janken over de ramen terwijl ik de straat uitrij, naar huis. Thuis zet ik de auto terug bij de buurvrouw: 'Dank. Ik had er niet  aan moeten denken om met dit weer op de fiets' ….. Ze zet thee en ik installeer haar nieuwe telefoon. Zo gaat dat.

Thuis lees ik de Volkskrant. Ah. De kunst van het aquarelschilderen staat de laatste tijd een beetje in de belangstelling. Fijn, want een aquarel is een ondergewaardeerde kunstvorm. Maar vlakbij het plaatje waarop een aquarel is afgebeeld valt mijn oog op een ander onderwerp: kun je een hartaanval krijgen van boosheid? De eerste zin geeft al direct duidelijkheid: Ja, dat kan. Volgens een recente studie is de kans op een hartaanval na een woede-uitbarsting 8,5 keer hoger. Toe maar.
Hoogleraar klinische cardiologie in het AMC (JanPiek) legt uit dat we bepaalde hormonen aanmaken, zoals adrenaline en noradrenaline, waardoor een scheurtje n een verzwakte vaatwand kan ontstaan met bijkomende spasmen van de kransslagaders. Als er vervolgens stolsels ontstaan kan dit leiden tot een infarct.
Dan, en dat vind ik erg interessant: Hij benadruk dat dit niet alleen voor boosheid geldt, maar ook voor extreem verdriet (zoals bij het verlies van een naaste) of angst. Daarnaast kan een hartaanval optreden bij gezonde kransslagaderen, waarbij stress een grote rol speelt. Tako tsubo heet deze vorm van hartfalen in medisch jargon, die voor het eerst in Japan werd beschreven. Naar het Japanse woord voor een val waarmee vissers inktvissen vangen. Deze val heeft dezelfde vorm als een falend hart zonder verkalkte kransslagaders, vertelt Piek. Tako tsubo heeft de verschijningsvorm van een infarct: 'we maken wel eens mee dat iemand met een hartaanval in de ambulance naar het ziekenhuis wordt gereden en de naaste die mee is in de wagen ook een infarct krijgt', zegt Piek.
'Bij tako tsubo ontstaat wat we een vaatkramp noemen van de kleine vaten, het hart vervormt en het bloed kan niet meer naar behoren door het lichaam worden gestuurd. Bijna altijd is zo'n infarct aan een emotionele gebeurtenis gerelateerd. Overigens herstelt de hartspier bij tako tsubo meestal volledig, terwijl er bij een klassiek infarct vaak blijvende schade is.
Dus ja, soms, heel soms, gaat er iemand dood van boosheid of verdriet.

Ik sta op en kijk of de mail met de formulieren van de psychologe al binnen is. Nee, nog niet.


woensdag 18 februari 2015

Dansen - opa oma Schriek


Nog nooit heb ik er een berichtje aan gewaagd, eerlijk gezegd geneerde ik me er een beetje voor, maar vooruit, ik beken, ik zit op een vorm van volksdansen. Zo, het woord volksdansen is er uit, dan kan ik nu uit gaan leggen wat het echt is.
Niet echt volksdansen (al dans je een enkele keer zo in de rondte dat de gedachte aan klompen toch wel in je opkomt), maar "Engels" dansen. Dat betekent dat we bijvoorbeeld gisteravond een dans leerden die in 1750 ook gedanst werd, misschien ook wel gedanst werd door de Brönte-zusjes in 1800-zoveel! En door King Edward, of koningin Victoria of Elisabeth? Een grappig idee.

Sowieso heb ik wat met het oude Engeland, ik ben dol op kostuumdrama's en lees Jane Austen, of Dickens, of Brönte, en ik herlees ze ook nog. In het engels natuurlijk want anders gaat er toch een hoop sfeer verloren. Bijzonder eigenlijk dat alles voorbij gaat, de tijd loopt als zand door onze vingers, maar kunst en cultuur worden continu doorgegeven en lijken blijvend of in ieder geval lang gewaardeerd.
Maar goed, niet al te ver afdwalend: de dansen die in deze kostuumdrama's getoond worden herken ik, of in ieder geval gedeeltes ervan. De soms ingewikkelde patronen, het kokette, de elegantie, de speelsheid, ik ben het gaan waarderen. Komt nog bij dat we een erg geduldige en lieve danslerares hebben en dat onze groep bestaat uit leuke mensen die allemaal komen voor een mix van plezier en waardering voor de dans.
Niet onbelangrijk is dat we ook nog eens les krijgen in zo'n beetje het mooiste gebouw van heel Groningen waarin het Grand Café "de Oude Remise" (Bad Nieuweschans) is gevestigd. Dat maakt het avondje dansen af, dat maakt het elke keer weer een feestje.

De uitbaters van het grand café, Grad en Wimke, dansen niet mee. Ze kijken wel soms en op terechte momenten zie ik hun plezier over ons onhandige gestuntel of juist over het goed uitvoeren van een ingewikkeld patroon. Zij schenken ons in de pauzes koffie in, thee of bier, en luisteren naar ons gesputter of onze waardering over de moeilijkheidsgraad van de dans.

Gisteravond werd ons aan het eind van de les medegedeeld dat we twee weekjes vakantie hebben, op 10 maart is pas de volgende les. 10 maart? In mijn hoofd rinkelde een belletje: 10 maart, de trouwdag van mijn opa en oma! Ik zou het vergeten hebben als ik niet onlangs in een oude krant (Delpher) de aankondiging van hun 50-jarige huwelijksjubileum zag, ik weet verdorie nog dat mijn moeder een blauwe feestjurk voor me maakte met een soort pareltjes er aan. 10 maart 1915 zijn ze getrouwd. De datum herkennend: in de diepten van mijn brein viel het volgende kwartje: 100 jaar geleden! Over "alles gaat voorbij" of "de tijd vliegt" gesproken! Hangend op de balie en slokjes nemend van mijn winterbiertje en hardop alsof ik mijn rekensom voor mijzelf wilde bewijzen zei ik: "10 maart, het is nu 2015 ….. 10 maart is de trouwdag van mijn opa en oma, en dat is dit jaar 100 jaar geleden!".
Wimke, altijd goed in het herkennen van een feestje zei direct: "dat worden bitterballen". "Ja" zei ik, "dat worden bitterballen!".



Dagblad Het Vrije Volk, 9 maart 1965. 


zaterdag 7 februari 2015

De Trouw.


Ondanks dat de naam van de krant anders doet vermoeden wordt mijn zaterdagkrant niet bezorgd, voor de derde keer op rij.
Ik vind het heerlijk om op zaterdagmorgen op bed de krant te lezen. De bijlagen haal ik er uit en dan lees ik eerst het hoofdnieuws. Lekker bladeren, de bijlagen als toetje naast me wachtend. Kopje thee erbij. Maar goed, de krant is er weer niet.

Via internet dien ik een klacht in, ze beloven hierbij dat mijn abonnement met een bezorgdag wordt verlengd en ze wijzen me op het feit dat ik de krant wel digitaal kan lezen. Dat is geen nieuws, dat weet ik, dat zit in mijn zaterdagabonnement inbegrepen.

Teleurgesteld ga ik naar de computer, kijk, daar zijn duizenden oude kranten op leesbaar. Ik type een zoekfunctie in, mijn ogen dwalen over al het oude nieuws. Wat maakt het uit wat je leest, dit oude nieuws is voor mij ook nieuw. Hoe zeggen de Engelsen dat ook alweer, todays news, tomorrows .... ah, daar is het: tomorrow's chip paper. (fish and chips met een scheut vinegar op een oude krant).


1931:



vrijdag 6 februari 2015

Buurvrouw.


De telefoon gaat, ik hoor de oude stem van de buurvrouw die een stukje verderop woont: 'het geluid van mijn computer doet het niet meer, kan jij me helpen?' Ikben geen windows-kenner, maar ik probeer altijd om haar computerproblemen op te lossen, en soms lukt dat.  Ik loop op mijn pantoffels en met een dikke jas aan over het nat-koud-glanzende weggetje naar haar toe.

"De deur is open" hoor ik haar roepen. Warmte slaat me tegemoet, het is hier in huis altijd minstens 24 graden. Twee dikke katers schieten voor me weg, zwervers die hier een plekje hebben gekregen.
Buurvrouw loopt nog in een lichte ochtendjas, ze komt net uit de douche. Ze slaat haar armen om me heen en drukt een nog van de crème plakkende wang tegen de mijne: 'wat lief dat je gelijk komt, ik heb geen geluid meer en dan is alles zo raar'. Ze loopt voor me uit de keuken in, waar haar computer voor het raam staat. Tere licht katoenen Zweedse gordijnen zijn iets terzijde geschoven en de wit berijpte velden rekken zich achter haar raam uit. Mooi.

Op mijn vraag of ze de stekkers van haar speakertjes al heeft gecontroleerd zegt ze 'ja'. Ten bewijze trekt ze direct een stekkertje uit de enorme computerkast die pontificaal op haar bureau staat. Ze plugt het stekkertje er weer in en dan verschijnt er automatisch een melding over de microfoon-functie, daar hebben we niets aan, dus gaan we via het configuratiescherm naar de geluidsinstellingen. Buurvrouw wijst zelf aan waar ik dat moet zoeken.
De speakers zijn testbaar, zie ik. Linkerspeaker: niks, rechterspeaker: niks. Er is iets mis met je speakertjes, zeg ik terwijl ik een van de speakers om en om draai om de stekkers te bekijken. Ze buigt zich over me heen en wijst op het aan en uit knopje. Het knopje licht groen op als ik het indruk, maar springt er direct weer uit. Ik test nogmaals de speaker terwijl ik het knopje ingedrukt blijf houden. 'PING' schalt het door het huis. Aha, oorzaak gevonden. 'We moeten dat knopje vastzetten', zeg ik. Ze reikt naar een rol tape en ik tape zo strak mogelijk een stuk om de speaker heen. "Wat fijn dat hij het weer doet!" zegt buurvrouw en scrolt naar haar mail. Een vriend van heeft haar een mooi liedje gestuurd en ze wil dat ik dat hoor.

Terwijl het liedje hard door de keuken schalt loopt buurvrouw naar de engelse 'kettle' en zet hem op met de belofte dat de thee er aan komt. Ik zie haar blote voeten in de wollige slippers. Terwijl ze rommelt met het snoer van de 'kettle' wipt ze op de maat van de muziek op haar tenen.
Ik pak haar beker van het aanrecht, pak voor mij een andere uit de kast. Blauwe bloemetjes sieren het engelse aardewerk, Borago officinalis. Ze vertelt me ook hoe de bloemetjes in het Nederlands heten (komkommerkruid) en dat ze eetbaar zijn. Ik weet het, als ik water bij haar drink in de zomer doet ze deze er vaak in.

Wat later schenk ik de thee in, de muziek is opgehouden, een van de katten strijkt langs mijn stoel en vraagt om een stukje kaas, welke mijn buurvrouw van haar brood haalt en hem geeft. Ondertussen gaan mijn ogen over de prachtige Engelse broodtrommel, de engelse kasten, de zweedse kleuren van de kozijnen, de gestapelde manden, kookboeken, het fraaie aardewerk. Mijn buurvrouw leeft intens en met liefde voor koken en mensen en dat zie en voel je. Dan ga ik weer, ik trek mijn jas aan, omhels de buurvrouw en stap de kou weer in. Ik draai nog even om, zwaai naar het figuurtje achter het raam van haar 'porch', wetend dat de muziek zo weer door haar keuken zal schallen.










woensdag 4 februari 2015

Gevonden Voorwerpen.


Een kennis tipte me over Delpher, een site waarop duizenden oude kranten te zien zijn. En er is een zoekfunctie, je kunt dus ook op je eigen naam zoeken. Zo vond ik de aankondiging van het 50-jarig huwelijksfeest van mijn opa en oma, waarbij verkeerde foto's waren geplaatst. Strenge onbekende hoofden. Drie dagen later, 9 maart 1965, volgt een rectificatie, met goede foto's. Ditmaal staren de blije hoofden van mijn opa en oma vanuit het verleden me aan.
Maar onwillekeurig lees ik ook de andere dingen. In 1940 organiseert het 'thuisfront' een kerstfeest voor  kinderen van in Duitsland tewerk gestelde mannen. De kinderen die naar het kerstfeest komen mogen hun papa hierphiephoera ook nog eens een cadeau toesturen!

Wat is er een hoop veranderd in de laatste honderd jaar. Mijn oma zei al eens dat zij gedurende haar leven (92 jaar) de komst van de auto en de vliegmachines had gezien, bovendien twee wereldoorlogen had meegemaakt, haar woonplaats Rotterdam totaal verwoest had zien worden, maar ook weer opgebouwd. Ze was opgeroeid in het vooroorlogse Rotterdam dat ik niet ken, op haar klompjes gedanst onder de Delftse Poort. Ze had de boomstammen waarop jongens hun leven waagden in de Schie zien liggen bij de houtzagerijen, en haar moeder verkocht haring vanaf een kar. De rijke mensen wasten hun billen na de grote boodschap met sponsjes, en die sponsjes moesten uitgewassen worden door de laagst in rang zijnde dienstmeisjes. Mijn oma was zo'n dienstmeisje (twaalf jaar toen ze 'in dienst' ging), maar ze vergat wel eens het sponsje terug te leggen en dan brulde de heer des huizes vanaf het kleine kamertje: MARIE! waar is mijn sponsie! Ze zou haar hele leven lang om die herinnering lachen.
Tja. Opeens ben ik verdwaald in het begin van de vorige eeuw, dankzij al die krantenartikelen. Als ik blijf lezen zie ik straks ook nog mijn Simca te koop staan, rond 1970 denk ik.

Wat me verbaasde is dat er zo verschrikkelijk veel gevonden voorwerpen in de oude kranten staan. In dit geval in oktober 1940 in "Het Vaderland". Oorlog. Wie verliest er nou regenpijpen, een hond of een handkar? Waren het deels dieren of spullen die uit de gebombardeerde straten kwamen?  Dat lijkt er wel op. Maar het is mooi om te zien dat er ondanks die stressvolle tijd iemand zelfs de moeite neemt om te vermelden dat ze een rood kinderportemonneetje (sportmodel) heeft gevonden, inhoud: o,o3 en nog een halve  cent, op te halen bij Schriek.






donderdag 29 januari 2015

Opel Olympia 1952


Een programma op tv gaat over het restaureren van auto's. De motorkap gaat open en in het gapende gat ligt ergens een motortje, er zit een accu en nog wat onbekends, een bobine geloof ik, een remkabel zie je als een sliertje spaghetti lopen.
De mannen van het restaureer-bedrijf slopen de auto zo'n beetje en bouwen hem dan weer op. De Amerikanen die ik in soortgelijke programma's zie zetten vaak een andere (enorme) motor in de auto, de Engelsen proberen zoveel mogelijk van de auto te behouden.

Later komt de blije eigenaar het ding ophalen, vandaag toevallig een oudere man die zijn auto al twintig jaar in de garage had staan: voor later. Van restaureren komt natuurlijk niks, tegen de tijd dat je gepensioneerd bent en voor het restaureren tijd hebt, ben je lichamelijk niet meer in staat om zo'n grote klus te klaren. De man durft niet zelf in de auto weg te rijden, de restaurateur stapt achter het stuur om eerst even een klein rondje te rijden 'om te wennen'.
Het lijkt leuk, zo'n oude auto, en ik kijk graag naar de stoeten die hier eenmaal per jaar door het streekje rijden, zwaaiend naar de blije eigenaars, maar ondertussen denk ik altijd aan mijn vaders eerste auto, een Opel Olympia. Ik vind op het internet veel plaatjes van de Opel zoals hij zo'n beetje was. Mijn vaders auto was grijs of beige, licht in ieder geval, en hij was oud, toen al (rond 1957). Regelmatig moesten we het ding aanduwen, wat we met de hele familie deden. De versie van 1952 die ik op internet vindt heeft al zij-knipperlichten naast de deur, volgens mij had die van mijn vader het niet. Ergens moet ik nog een foto hebben, ik zal eens zoeken. Geen idee hoeveel hij ervoor betaald heeft, mijn moeder zou het vast nog geweten hebben.

In ieder geval zou zowel mijn vader als mijn moeder heel verbaasd zijn geweest over de prijzen die ze nu voor zo'n (nog niet opgeknapte) auto vragen. Belachelijke prijzen als je het mij vraagt. Ik zou er nog geen 1000 euro voor geven ondanks dat het de eerste auto is die ik mocht besturen, zittend op schoot bij mijn vader, op het auto-strand van Oostvoorne. Jeetje, 30.000 euro. Zouden ze nog steeds aangeduwd moeten worden?

1952 Opel Olympia 1452cc For Sale

£ 25,470 ( approx. $ 38,583 or CHF 36,627 or € 30,000 )

1952 Opel Olympia

zondag 25 januari 2015

Rijp en sneeuw.


Soms, als het mistig is en koud hoor ik de mensen brommen. Mist is geen geliefd weertype. Ik hou er wel van. Mysterieus is het. En het mooist is het als het mistig is en vriest. Het Groningse land leent zich als geen andere plek voor dit weertype. Lange lijnen in het veld of naar de einder, wegen die uitnodigen om te blijven rijden. Bekend landschap dat onbekend wordt door de mist. Mooi.




zaterdag 24 januari 2015

Sneeuw.


Hehe, daar is die dan, de winter. Terwijl biologen en natuurvorsers zich zorgen maken (en terecht) over de uitlopende bomen, de nestelende vogels, valt de vorst in. IJs ligt sinds een paar dagen min of meer stevig op het water. De reiger staat nog meer dan anders met zijn hoofd tussen zijn schouders langs de sloot. Koud en niks te eten.
Stil is het in 'mijn' streekje. De mensen mijden de smalle landwegen als het vriest en mogelijk glad kan zijn. Ik stap juist in de auto. Gisteren gingen we naar het park (geen hond te zien) en eergisteren naar de boswachterij Gieten. (idem dito: geen hond te zien). De bladeren knapten gezellig onder onze voeten, mysterieus scheen het zonlicht op de rijp en de ijle spinnenwebben, en de lucht was lekker fris om in te ademen. Die lucht is toch wel schoon hier in het noorden, maar als het vriest lijkt het een beetje extra gezond. Op de terugweg ging ik expres via de lange landweg door het veld, en wat zag ik daar in de berijpte velden staan: reeën. Zo'n zes stuks, en zag ik daar verderop nog vier? Daar ben ik niet echt zeker van. Ik stopte en ze tilden allemaal hun hoofd op, ik keek, zij keken terug, benen al strak in de vluchtstand maar nog steeds in mijn richting staand. Langzaam reed ik verder, de feestjes op vier pootjes niet langer storend. En vandaag: sneeuw! Is er mooiere neerslag? Jaja, lastig, blubber, slippen, file, te laat op je werk/afspraak …. etc. Nou nou, het leven is maar zwaar in Nederland als ik de tv mag geloven (wat ik niet doe).

Het komt zo het komt, goddank valt het weer niet te regelen. Wel te ontregelen, maar dat is een ander verhaal. Een lang, en het wordt niet door mij geschreven. Ik hoor bij de groep die zich daarover niet al te druk maakt, wel mijn best doet om de aarde te sparen, maar voor de rest alles overlaat aan degenen die wel wat aan de verbetering van het milieu kunnen doen.

To the point nu. Het was vanmorgen rond kwart over acht, ik wilde de zaterdagkrant uit de bus halen en liep, jas losjes over mijn nachtponnetje heen, blote voeten in mijn klompen gestoken, naar de brievenbus. Toen zag ik het dunne spoortje in de sneeuw van de fiets van de krantenbezorger. Het slingerde gezellig heen en weer over de weg, helemaal alleen, stil.
Hoe het precies werkt, geen idee, maar bij zien of ruiken van iets moois of bekends gebeurt er iets in je. Je kunt opeens huilen of lachen, of voelen hoe iets is, of was. Ik wist hoe het was om in die stille ochtend, alleen maar absoluut niet eenzaam, te fietsen, de kou op je wangen te voelen, je wimpers nat op je wangen als je knipperde, je handen koud omdat je je handschoenen weer eens vergeten was.






vrijdag 23 januari 2015

Op reis.


'Het is voor jou" zegt iemand van het groepje waarmee ik in de zon zit, me haar telefoon overhandigend. Ik pak de telefoon aan en ik hoor dat het Marrie is. Ik ben blij om haar stem te horen, en tegelijk is het zo vertrouwd. Ze zegt dat ze op vakantie gaat, was het veertien dagen of verzin ik dat nu? Nee, ik geloof dat ze dat zei. Hoe dan ook, ze zegt dat ze op vakantie gaat en ik zeg daarop: wat fijn, wat wordt het voor vakantie? toch niet in de voetsporen van Marrie? "Nee" zegt ze. En dan voel ik dat ik iets heel erg, HEEL ERG verkeerds gezegd heb, ik weet nota bene dat ze dood is en het is of ik haar dat met mijn opmerking …. ja, wat, duidelijk heb gemaakt? Ik voel dat ik echt heb geblunderd, er valt een naar gevoel over me heen en ik ga draaikonten:  zo had ik het niet bedoeld, ik had willen zeggen: ga je naar een nieuwe bestemming …. maar de lijn blijft stil, ze zegt niets meer. Toch denk ik nog dat ik verbinding heb, er ruist iets in de lijn, en ik zeg: Mar? Marrie? en dan, terwijl ik mezelf wel kan schieten om mijn stomme, ondoordachte opmerking: .. "ik praat gewoon door hoor, ik denk dat je me nog steeds hoort, Marrie ….? ZO bedoelde ik het niet, ik bedoelde te zeggen: ga je naar een plek waar je nog niet geweest bent ….. ". Maar ze zegt niets meer of de verbinding is verbroken, het blijft stil.

Dan besluit ik om haar terug te bellen, besef dat dat niet kan met dat rare ding in mijn handen en overhandig de vreemde telefoon weer aan de vrouw naast me. In mijn tas zoek ik naar mijn eigen telefoon, in mijn zakken, niets, ik heb hem niet bij me. Paniekerig graai ik weer door de rommel in mijn tas en begin bozig een beetje heen en weer te rollen, warm, veel te warm. Jip ligt onder het dekbed, zodra ik me omrol voegt hij zich weer tegen mijn benen en rug ….. naast me hoor ik een berichtje op mijn telefoon binnenkomen, nu weet ik zeker dat ik droomde, de verbinding met Mar is echt verbroken, verdomme verdomme.
Klaarwakker ben ik, het is vrijdag, de grijze container moet naar buiten en als ik naar een kier tussen twee gordijnen zoek zie ik dat het echt nog heel donker is. Ik voel de kou van de slaapkamer, maai boos met mijn armen, sla en veeg op en over het laken en dekbed, slinger dan mijn benen uit het bed en ga plassen.

De vloer in de badkamer is koud, alles is koud, ik trek het raampje dicht en met het klapje van hout op hout vervagen de geluiden van de onrustig kakelende buurkippen. In de spiegel staar ik naar een bleek figuurtje, haren woest overeind, een roze nachtponnetje. Het water is koud, de zeep ruikt sterk. Ik denk altijd aan mijn moeder als ik mezelf in een spiegel zie. Is het omdat ik wat trekken van haar herken? Of is het nu omdat ik roze draag? In ieder geval waren we altijd even bleek. 'Bleekscheet' is mijn middle name. Mar kneep en sloeg me regelmatig op mijn wangen om er wat kleur in te krijgen. Ik hoor ergens ver weg een hond blaffen. Een auto rijdt zacht ruisend voorbij. De wereld wordt wakker.

Ik droog mijn handen en loop terug naar mijn bed, schuif onder het dekbed waar ook Jip nog tevreden zuchtend ligt.
Dan denk ik aan het berichtje dat binnenkwam. Dat is vast Peter. Hij is echt op reis, zit in de Thalys richting Parijs. Ik ga weer rechtop zitten en pak mijn telefoon, ik lees dat hij poffertjes zit te eten in de eerste klasse. Even zie ik hem en de trein helder voor ogen, de blauwe stoelen die samen met het kunstlicht een beetje spookachtig lijken, de enorme snelheid die ondanks de stilte toch voelbaar is, het landschap nauwelijks zichtbaar achter de spiegelende donkere ruiten. Thee en poffertjes. Ik typ een berichtje terug en wens hem een fijne reis.



vrijdag 16 januari 2015

God - Liefdevol - Marrie.


Vanmorgen las ik in de Trouw dat steeds minder mensen geloven in God. Iets meer dan 25 procent van de bevolking is atheïst, 17 procent gelooft in God, de rest (60 procent) van de mensen geloven 'ergens' in, noemen zich spiritueel of agnost. De agnosten zijn de mensen die het niet weten of er wel een God of hogere macht bestaat. Als ik die procenten bij elkaar optel kom ik op 102 procent. Hoe dat komt weet ik niet.

Vanwege de aanslag op Charlie in Parijs kan je de tv of radio niet aanzetten of het gaat over het geloof, over de Islamitische Staat, of de Islam in het algemeen. Ik word er niet vrolijk van. Uiteraard al niet van het feit dat er mensen worden vermoord, maar vooral niet van het feit dat er mensen zijn die denken dat je met geweld iets bereikt. Ja, je maakt mensen bang, dat bereik je wel. En angst heeft nog nooit tot iets goeds geleid. Sinds de aanslag op het kritische tijdschrift moet ik vaker denken aan de aanslag die een maand daarvoor in Pakistan door Talibanstrijders werd gepleegd. 130 kinderen werden in hun school vermoord. Alleen was de media-aandacht voor die aanslag binnen no-time weggeëbd. Verder van ons bed.

Ik heb er al eens over geschreven. Nogmaals, want de boodschap blijft onveranderd sterk: Er hangt bij mij aan de muur een spiegel waarop mijn hartsvriendin Marrie zo'n 20 of 25 jaar geleden met haar rode lippenstift 'Liefdevol' op schreef. Ik stof de spiegel altijd voorzichtig af, liefdevol wrijf ik het glas om haar handschrift heen een beetje schoon. Zij schreef het woord erop naar aanleiding van een ruzie die we hadden. Zij zat toen niet lekker in haar vel, ik ook niet, en wat doe je dan, dan schop je zelfs naar degene die je liefhebt. De ruzie was gelukkig snel bijgelegd, de aanleiding vergeten. De boodschap: 'ook al heb je problemen, blijf liefdevol naar elkaar kijken!' ben ik nooit meer vergeten. Ik KAN het niet vergeten, want als ik naar mezelf kijk, zie ik haar woorden.
Jarenlang stofte ik de spiegel niet meer af, maar de stof werd te dik en nu poets ik al weer jaren een beetje tussen de letters door. Mijn vriendin is er niet meer, al twee jaar niet meer en ik mis haar. Heel erg. Maar haar wijze boodschappen (want er zijn er meer) staan of op de spiegel, of in mijn hart of hoofd gegrift.

Hadden alle wereldleiders, nee, alle mensen maar zo'n vriend of vriendin. Een echte, die ze af en toe een spiegel voorhoudt. Maakt niet uit wat voor geloof de vriend heeft, of agnost is. Het gaat om het mens-zijn. Om de liefde. En dan kan de angst voor elkaar eindelijk de wereld uit. Of weet je wat, we zijn toch eigenlijk zelf ons beste vriend? Pak een lippenstift, want dat is hardnekkig spul en gaat levenslang mee, en schrijf op je spiegel: liefdevol! Doen! Het werkt!





dinsdag 13 januari 2015

Storm - België - Piano - Beethoven.


Het is nacht. Rond vieren en ik kan niet slapen. Te moe wellicht en dan is er ook nog een hond die in mijn bed ligt.

Half zes zijn we weer thuisgekomen. Terug uit België. Vorige week vrijdag reden we er heen, de auto schuddend door de zware tegen- en zijwind. Laat in de middag reden we de laatste kilometers. Naast de rijksweg lagen dikke plakken vuile sneeuw te smelten.
Aangekomen in Vielsalm vielen we onze vrienden vermoeid in de armen. Thee en appeltaart wachtten ons. Achter de ramen donkerde het al snel, het weer deerde ons niet meer. Op de piano probeerde ik vergeefs een slaapliedje te spelen, in vriendins bibliotheek stond Beethoven's buste misprijzend te luisteren.



De volgende ochtend stond ik een tijdje te huiveren voor het op een kiertje staande slaapkamerraam. Het uitzicht is mooi. Zelfs nu, al was tegen de achtergrond van het donkere naaldbos een kolkende fijne regen te zien die letterlijk door de vallei joeg. Genadeloos. Het weer zou slecht blijven tijdens ons bezoek, de wind hard, de fijne regen afgewisseld door scherpe hagel.

Van boven uit het raam zag ik mijn lieve vriendin die (zoals ze vrijwel elke morgen als bijna vanzelfsprekend zou gaan doen) weer en wind trotseerde, mijn honden uitlatend, haar gezicht samengeknepen tegen de gemene wind. Davo, zijn oude onzekere beentjes dun en smal uit zijn jasje stekend, had wat aansporing nodig. Jip liep zijn slenterende atletische gang, alsof het weer hem niet zoveel deed. Door het slechte weer zouden we de dagen vooral binnenshuis doorbrengen. Thee, filmpje, sudoku, boekje, iPad en soms pittige gesprekken. Nu en dan pingelde ik met vier vingers op de piano, Peet speelde gitaar.

Maandag zwaaiden onze vrienden ons uit en reden we weer naar huis, nu met de wind in de rug, het weer onveranderd slecht.

Geen appeltaart wachtte ons bij thuiskomst. Wel een luid schreeuwende kat die, ondanks de lieve zorgen van de buren, altijd doet alsof ze ons vreselijk heeft gemist. Het lijkt of we niet zijn weggeweest, de regen die gestaag valt terwijl we de auto weer uitpakken, het huis dat kreunt en steunt in de wind.

Laat op de avond ga ik nog even achter de piano zitten. Niet dat ik kan spelen, maar ik heb net voordat we naar België gingen "mijn eerste pianoboekje" teruggevonden. Er blijkt uit de aantekeningen dat ik ooit zo'n acht pianolessen heb gehad, kort voordat ik zestien jaar geleden naar het noorden verhuisde. Bizar genoeg bleek dat ik de eenvoudige liedjes ergens nog in mijn herinnering heb. Dus ik speel sinds een goeie week, continu misgrijpend, de eenvoudige deuntjes uit dat boekje. De wind doet de spanten boven mijn hoofd kraken en als de combinatie gekraak, huilende wind en pianoklanken het zinkende-Titanic-gevoel te groot maken sluit ik de klep.

Hier moet ik uiteraard weer zelf de honden uitlaten. Het werk om de honden een jas aan te doen, hun tuigjes, mijn jas en schoenen, duurt langer dan de plas die de honden moeten doen. De wind slaat achter het huis in mijn gezicht en Davo rukt aan zijn tuigje, die wil direct weer naar binnen. Ik trek hem zachtjes mee, aanmoedigend dat hij snel een plas moet doen. Jip begrijpt het, staat al wijdbeens en met zijn snoet in de wind, oren naar achteren, te plassen. Davo trekt aan de lijn, springt om me heen, de riem om mijn benen snoerend. Ik hou stand, hij MOET plassen. Dan kiest ook hij eieren voor zijn geld, zoekt een plekje en terwijl ik me iets buk, mijn jas als een zeil tegen de wind houdend om te voorkomen dat hij de harde regen in zijn gezicht krijgt, plast hij. Hij is gedesoriënteerd, weet niet meer waar het huis is, ook al is dat slechts een paar meter van hem vandaan, en hij loopt de heg in, springt geschrokken om zijn as, loopt dan zwalkend in de richting van het licht. Even later staan we alledrie rillend weer binnen. Honden afdrogen, jas uit, hondensnoepje.

Het bed lokt, maar als ik later heerlijk warm lig te luisteren naar de wind die over het huis raast, voel ik dat ik voorlopig nog niet slaap. Jip komt aanslenteren en wurmt zich vastberaden onder het dekbed. Lang en warm ligt zijn rug tegen mijn benen en heup. Ik pak een boek en lees tot ik mijn ogen voel dichtzakken.

4.00 uur. Weer wakker. Jip ligt nu overdwars, mijn benen nog net op de rand van het bed, in mijn knieholtes heeft Jip zijn achterste geparkeerd, zijn lange stelten liggen in mijn richting. Mijn dekbed verzamelend schuif ik gelijk Jip een stukje op, waardoor hij zacht brommend een ander plekje zoekt. Ik sta op, onrustig omdat het huis nog steeds kraakt en zucht onder de wind. Even wil ik weer achter de piano gaan zitten, maar in plaats daarvan sla ik mijn laptopje open. Geen mail. Ik draai de luxaflex open en staar naar het zwart. Ditmaal denk ik niet aan de Titanic maar aan Wuthering Heights. De Woeste Hoogte. Kathy en Heatcliff. Kate Bush. Maar ik hoor niets roepen, het is slechts het huilen van de wind, de regen die tegen het raam tikt.

Als tegenhanger voor het slechte weer luister ik nog even naar een professionele uitvoering van een van de eerste deuntjes die ik na jaren op mijn piano pingelde, Ode aan de Vreugde, van Beethoven. Het trage filmpje helpt, en even later slaap ik.


vrijdag 2 januari 2015

Beklimmen van de K2.


Allemaal, mensen met goede voornemen en die zonder: allemaal een gelukkig nieuw jaar!

Ik hoor bij de groep die geen goede voornemens heeft! Werkt toch niet tenzij je al een tijdje gemotiveerd bezig bent en een plan hebt dat je volgt. Zoals sporters dat doen.
Een plan heb ik echter wel, al jaren: met goed weer: wandelen met de honden of buiten-karweitjes doen. Slecht weer: binnen-karweitjes doen (of een boek lezen!). De binnen-karweitjes vind ik het vervelendst, ik heb een hekel aan administratie of belasting, en op de achtergrond wacht het uitzoeken van mijn moeders nalatenschap.

Vandaag was ik zo flink om een doos open te maken waarin allemaal oude agenda's en schriftjes van mijn moeder zitten. Het begon direct goed: ik kreeg de groeten. In de eerste agenda zat namelijk een kaart waarop stond: 'dit opkikkertje kan je wel gebruiken!'. Tekening van een kikkertje met een polsstok erbij. Leuk. Mijn moeder hield van dit soort kaartjes.
Een schriftje sloeg ik open: diverse uitstapjes beschreven door mijn moeder. Ik werd er niet verdrietig van, ik had het idee dat ik vandaag (een deel) uitzoeken van die boekjes wel aankon, schonk een kopje thee in en zette, omdat het huis zo stil is en de wind zo loeit, de tv aan waarop een reünie van bergbeklimmers. Ze hadden de K2 beklommen en daar waren heel wat mensen bij omgekomen. Waarschijnlijk valt de wereld ook wat dit betreft in twee groepen uiteen: in een groep die bergbeklimmers benijden en zelf ook van spannende dingen houden, de andere groep, waartoe ik behoor, snapt er niks van. Ze spreken van een team, maar zeggen telkens dat je niet aan anderen kunt aanpassen of laat staan helpen. Afdalen doe je dus zeker alleen, je kan niet even 'naast iemand gaan zitten'. Ik keek en luisterde telkens even, ik blijf het een onbegrijpelijke 'sport' vinden.

Ondertussen bladerde ik dus door de eerste agenda's. Traag, want op iedere bladzijde staat wel iets, vaak kom ik mijn naam of die van broer of zussen tegen. Wat leuk hebben we het toch gehad. Wat een rijkdom in beschreven uitstapjes, in duizenden kopjes thee en koffie, al dan niet met taart. Zelfs de kat, Moeska, wordt genoemd, die wil veel aandacht als mijn moeder terug komt van een weekje zee.

Dan pak ik een heel klein agendaatje, het plastic voelt oud en hard aan. 1967 zie ik staan maar dat zegt niks, mijn moeder gebruikte ook oude agenda's als het zo uitkwam. Onder een insnijding in het kaftje zie ik een briefje zitten waarop allemaal door ma geschreven nummers. Ook dat ken ik heel goed, mijn moeder schreef continu nummers op van borduurzijde, die nummers werden in de loop der jaren gewijzigd door de fabrikanten, dus die briefjes waren van onschatbare waarde. Ik lees op de achterzijde van 27 april 1967: Rode Roos,
• heel licht geel groen 5112? JS
\ licht geel groen 2022 JS
o rood 321 DMC
etc.

Nu zie ik op dezelfde plaats ook nog een hoekje van een ander papiertje, het zit een beetje klem maar ik voel dat het het gladde papier van een foto is. Dan schiet het fotootje tevoorschijn. Een cadeau, zoals ik er af een toe eentje ontvang als ik me over de spulletjes van mijn moeder ontferm.
12 juni 1947 staat in het fijne handschrift van mijn moeder op de achterkant. De bewogen foto laat mijn moeder zien toen ze nog geen moeder was, in de zomer van '47, in Blaricum op bezoek bij een zus van mijn vader. Het is warm, ze zit in het gras, gekleed in een hemdje en een korte broek. Ze trekt een vreemd gezicht, of kust ze in de lucht naar degeen die de foto maakte? Ah, daar lijkt het wel op. Ze waren natuurlijk nog stikverliefd, mijn moeder bijna drie maanden zwanger van mijn oudste zus. Mijn vader vast het Kodak-boxje hanterend (dat negen van de tien keer bewoog als je de foto maakte).

Ondertussen hoorde ik op de tv de mannen nog steeds praten over hun vrienden die hun leven hadden gelaten op die berg: Ja, het was erg, maar het risico is bekend bij iedereen; het hoort erbij.
Weer kijk ik naar mijn moeders foto. Een leven als een bergbeklimming. Pa haalde het niet, maar ik denk dat mijn moeder de top vrijwel heeft bereikt, ze is immers bijna (op een paar weken na) 90 geworden. En als ik zo in die schriftjes blader: wat hebben we het goed gehad. Met elkaar. Samen de berg op (en af), samen zwoegend, samen rustend, af en toe naast elkaar zittend als het nodig was, maar tot aan het eind samen.

Alsjeblieft, voor allemaal een (wazige) kus van mijn moeder: