vrijdag 21 juni 2013

Stage.


Terwijl ik nog heerlijk in mijn bed lag, mijn luiheid accepterend omdat ik twee nachten hiervoor vrijwel niet had geslapen, werd er op het raam gebonkt. Jip, in mijn knieholtes liggend, tilde even zijn kop op om die daarna direct weer op het zachte matras te laten vallen. Ik stond er dus alleen voor.

Ik sjokte nog hartstikke slaperig naar de deur en deed hem open, 'gasservice' zei de grootste van de twee gestaltes voor me. Terwijl ik mijn ogen uitwreef en me verontschuldigde dat ik zo laat was herinnerde ik het me weer dat ik zelf om een vroege afspraak had gevraagd.
Ik liep met de mannen in mijn kielzog naar de cv-ketel en haalde uit de kast de rommel die ik, als ze weer weg waren, weer in de kast zou proppen: het keukentrapje, een zak kattengrit, wat bezems. 'het gaat zo wel hoor' zei de grootste van de twee. Ik liep weg, naar de badkamer, zocht mijn bril, liep nog in mijn nachtponnetje (wel had ik snel een broek eronder aangeschoten) terug naar de mannen van de gasservice.

Met bril op bleek een van de twee geen man maar een jongen te zijn, zo'n 1, 65 meter, smal en in die fase waarin het lijkt alsof armen en benen meer in de weg zitten dan dat je er gemak van hebt. Hij kwam langs me lopen met een sifon en vroeg waar de afvalbak was. Ik wees de afvalbak aan, zette de kraan aan zodat hij de sifon kon uitspoelen. 'Getver, die zit goed vol' zei hij, met zijn vingers in de binnenkant peurend.
'Draai hem even helemaal los' opperde ik, ziend dat er nog van alles kon losgemaakt. Hij begon wat los te maken, zei toen: 'nee, ik haal wel even een schroevendraaier' merkend dat zijn vingers te kort waren om het vuil uit de bochtjes te peuren. 'Nee joh, het ding is al bijna los'. Hij schokschouderde wat, en draaide toen het ding toch maar los en hield hem onder de kraan.

'Leuke kraan, een paar stukjes koper, een paar bochtjes', becommentarieerde hij de noodvoorziening die hier permanent als uitloop op de kraan gemonteerd zit. Hij liep weer weg, naar de monteur die ondertussen met de ketel in de weer was.
Terwijl ik in de keuken wat kopjes afspoelde, de waterkoker aanzette hoorde ik opeens een vreemd geluid, iets bij de deur waarachter de ketel hangt.
De jongen kwam naar me toe lopen, een vinger wat voor zich uithoudend en omklemmend met zijn andere hand. 'Heb je je zeer gedaan?' vroeg ik.
'Ja, ik bleef ergens aan het slot hangen'.
Ik rilde, het nare geluid nu met los getrokken huid combinerend.

Hij stond pal voor me en ik keek naar zijn kapotte vinger zoals waarschijnlijk een moeder zou doen. 'Dat is een gemeen wondje, wacht dan haal ik even pleisters'. Hij stond al met zijn vinger onder de kraan, ik gaf hem een stuk keukenpapier om te drogen en liep naar de badkamer voor de pleisters.
'Sorry ik heb alleen kinderpleisters' zei ik, een groene pleister met een geel draakje erop uit de verpakking trekkend.
'Dat geeft niet', zei hij, naar beneden kijkend waar het bloed weer snel opwelde uit de snee in zijn vinger.
'Een kind nog' dacht ik. Lange wimpers op smetteloze kinderwangen. Bruine ogen in een smal gezicht, bruine haren warrig en nonchalant, zoals dat hoort. De spijkerbroek hing stoer laag om zijn smalle heupen.

Ik trok de pleister om zijn vinger, vroeg of hij in de gaten zou houden of hij niet te strak zat. Nee, het voelde goed. Maar hij plukte direct al aan de plakranden, alsof mijn opmerking hem zenuwachtig had gemaakt.
Nog even pakte ik zijn hand vast en keek naar de pleister, die zat goed. Wat verbaasd voelde ik de weekheid van de koele zachte jongenshanden.
Weet je wat, zei ik, neem een paar pleisters mee, voor als hij los gaat. Hij zei: 'dat is goed' pakte de pleisters aan en deed ze in zijn portemonnee.

Op mijn verzoek liet hij zien waar hij aan het slot was blijven 'hangen'. Er was niets vreemd aan het slot te zien, geen uitstekende spijkers, niets.
De monteur die met de ketel bezig was had af en toe even opgekeken, met opgetrokken wenkbrauwen, even naar mij knikkend zo van: t'is wat, die onhandigheid.
'Doe jij de kap er maar weer op' zei hij tegen het ventje, die stopte met aan zijn pleister plukken, en gehoorzaam de kap van de cv-ketel er weer op hing. Even werd er nog heen en weer gepraat of die kap nou wel goed hing of niet.
'Hoe lang loop je nog stage?' vroeg ik aan het joch. Tot morgen, antwoordde hij, zijn portemonnee openmakend en een nieuwe pleister pakkend.
'Is die pleister er nu al af?' vroeg ik.
Ja, hij viel er af.

Even schudde de oudere monteur zijn hoofd, zei: 't'is allemaal wat. De mannen groetten, liepen naar de deur, de tengere jongen wat schuin lopend door het gewicht van de zware gereedschapskoffer.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten