zondag 30 juni 2013

Oostvoorne, toen en nu.



Soms is het fijn om terug te gaan naar een plaats waar je gelukkig bent geweest, in dit geval het strand van Oostvoorne. Ik wist het, ik schreef er al eerder over, het strand is erg veranderd, het was en is al sinds mijn jeugd (en misschien zelfs eerder nog) continu in beweging.
Zoals dat gaat als je ergens al komt sinds je jeugd heb je het gevoel dat de omgeving een beetje van jezelf is, dat het een pijnlijke inbreuk op je privacy is dat ze zonder het je te vragen bijvoorbeeld een heel nieuw havengebied aanleggen. Nou, was het maar havengebied, het is de uitbreiding van de petrolchemische industrie, en er vestigden grote energiebedrijven.

Vroeger reden of liepen we het laatste stukje van de Zeeweg in Oostvoorne richting het Wapen van Marion, en wisten we links de 'hoge duinen', zacht zonheet wit zand waar je tijdens het lopen je voeten kon branden maar waar mooie duinpannen waren om te zitten. Recht voor je uit was vroeger de zee, maar die kwam er alleen nog maar tijdens extreem hoog water, bij het hotel begon 'de boulevard', waar we wel eens rolschaatsten en ooit het hele gebied zwartgeblakerd lag na een duinbrand.

Het was of ik een schop onder mijn gat kreeg toen we vandaag in de richting van het hotel omhoog reden. Voor ons uit strekte een industriegebied uit ZO groot, zo onvoorstelbaar lelijk, dat ik bijna moest huilen.

We reden door, richting wat vroeger het autostrand was. Mijn ogen zochten de betonnen weg die in de oorlog door de Duitsers werd aangelegd. Ik zag hem niet. We reden over een geasfalteerde weg naar het strand, parkeerden bij een houten toren, die dankzij het vergrijsde hout me even deed denken aan de bunkers die her en der in Oostvoorne stonden. De strandtent "De Zeemeeuw" is verdwenen net als het 'autostrand'. 

De toren blijkt een onderdeel van een ecologisch restaurant. Twee windmolens zoeven in de rondte, zonnepanelen op het dak, en in de achtergelegen helling die het hele botlekgebied discreet uit het oog houdt lopen allemaal leidingen die zomers het restaurant koel houdt dankzij de aardwarmte, en 's winters de warmte er uit haalt. Een inspirerend warm aanvoelend gebouw.
Als je naar het uitzicht kijkt, in de verte de zee ziet glanzen, kan je zelfs alle lelijkheid van het industriegebied vergeten, vooral omdat het hooggelegen restaurant in een omhelzing ligt van een grote variëteit hier thuis horende bloeiende planten.

Het restaurant blijkt nog gesloten, maar is een paar minuutjes later open. Wij strijken neer en bekijken het gebouw en het interieur. We geven het een dikke acht, misschien zelfs negen.
Een jonge serveerster met ogen waarin de lucht weerspiegeld wordt maakt ons even later gelukkig met koffie en gebakjes, de laatste o.a. gemaakt van duindoorn en chocolade.

We wandelen wat later in de richting van het strand. In de verte tuimelen de vliegers van kitesurfers in de lucht. Aalscholvers vliegen ongestoord boven ons hoofd in een rechte lijn over en weer. Geen meeuw te zien of te horen, die vinden gemakkelijker voedsel in Leiden waar nog vuilniszakken op straat worden gezet.

Het eerste pad dat we links zien nemen we, richting de duinen. Het is raar, ik kwam hier in mijn vroegste jeugd, en later gedurende mijn leven nog maar af en toe maar het lijkt of er toch een blauwdruk van het gebied in mijn hersenen opgeslagen ligt. Dit gebied zit in mij, hier liep ik als kind, hier liep ik met mijn ouders en zusjes, broertje, later met mijn man, mijn moeder, mijn vriend. De geur van Oostvoorne is mijn jeugd, de geur van meidoorn.

Enorme slakken schuiven over de vochtige paden. Het is stil, totdat een paard met ruiter van ons schrikt en wij een beetje van hen, en er bijna tegelijkertijd een kudde hardlopers voorbij stampt. Dan is het weer stil. Bij een poel hangen we even op een 'hangbankje' luisterend naar de kikkers die hier oorverdovend en verscholen in het hoge riet liggen te kwaken. Als we beginnen te praten houden de kikkers zich verder stil.

Terug bij de parkeerplaats blijkt het druk geworden te zijn. Weer strijken we neer bij het restaurant, maar ditmaal nemen we plaats aan de enorme tafel op het terras, de zon is gaan schijnen en we vragen de lunchkaart.
Rechts van ons neemt een stel plaats dat ook om de lunchkaart vraagt. De man vertelt de vrouw dat het duingebied wereldberoemd in om zijn flora en fauna. (Dat weet ik, dat zei mijn moeder ook vaak tegen me).  
'Biologen uit heel de wereld komen hier', vervolgt de man tegen zijn vrouw, die alleen 'o ja'? zegt en dan naar de wc vertrekt. De man leunt terug in zijn stoel, en ik bekijk hem eventjes. Een natuurvorser zo te zien: een beige jas zonder mouwen maar met veel zakken, een dito broek en stevige schoenen. Bruinverbrande armen en hoofd onderschrijven het etiket van natuurliefhebber dat ik hem net gaf. Wel een erg chagrijnig hoofd, denk ik nog.
Opeens schiet de man naar voren en kijkt naar iets op de tafel voor hem: een glanzend kevertje. De man bedenkt zich geen seconde en piekt met een resoluut gebaar knetterhard het beestje van de tafel af, daarbij met een harde 'knets' meer de tafel rakend dan het diertje. Het diertje tuimelt een halve meter bij hem vandaan en de man staat op, buigt zich over de tafel heen en mikt weer: piek, zeker even hard maar ditmaal beter gemikt schiet hij het kevertje weg.
Nu het insectje, wellicht vermoord maar in ieder geval uit 'natuurvorsers' blikveld is verdwenen zakt mijnheer weer terug in zijn stoel.  Er wordt door de serveerster soep voor zijn neus gezet en tegelijkertijd komt zijn vrouw ook weer aan. Ze gaat zitten: 'he lekker' en 'wat is het hier mooi he?' hoor ik haar zeggen terwijl ze de zware terrasstoel schrapend vooruit probeert te schuiven. De man zegt niets terug, pakt zijn lepel en begint aan zijn soep. 



vrijdag 28 juni 2013

Het zinvolle van puzzelen.


De puzzels zijn verslavend. Het regent toch.
De aantekeningen in de dozen zijn het leukst, hoe klein ook. "Compleet" staat met rood kleurpotlood in het handschrift van mijn moeder geschreven op een miniem stukje papier, ze schreef er ook een datum bij: 17 april 1983. In 1987 legde mijn zus dezelfde puzzel, en ook zij schreef haar naam op het papiertje, net als ik nu ook heb gedaan.

In de laatste doos die ik van zolder haalde bij het leegruimen van mijn moeders huis (vol oude Ariadne's  van 1960) vond ik, stom toeval, een stuk karton waarop de afbeelding van de puzzel die ik nèt was begonnen te leggen. Iemand (waarschijnlijk mijn kunstzinnige broertje) heeft er ooit een monster bij getekend, of een waterspuwer, of een leeuw? Zegt u het maar. Het was een vrij gemakkelijke puzzel, veel te gauw klaar naar mijn zin.

De puzzel is weer in een zakje gedaan, briefje erbij, zakje dichtgeknoopt. Het is een vreemd moment als een puzzel klaar is. Daar sta je dan, na al je werk, te kijken naar het resultaat. Je veegt eens over de afbeelding met je handen zodat alle stukjes goed glad liggen, en dan pak je hem op en schud je alle stukjes weer los, veegt ze op een hoopje om weer op te bergen. Ik zeg wel eens, het leven is volslagen zinloos. Dat begrijp je pas goed als je zo'n puzzel weer losmaakt en door elkaar gooit. Het enige dat zin heeft is dat we het goed hebben, vandaag, morgen, maar vooral nu.











zaterdag 22 juni 2013

Getrouwd.



Zomeravond.
Twee Mensen
op de fiets
zij fietste keurig net
gestreken blouse zo uit de
kast, zo leek het tenminste toen
ik langs reed, warrige haren op de
armen zag van de man, het bezwete hoofd
de sterke bruine benen, een korte vale rode broek.
Het hemd flapperde zacht en dun gewassen om zijn lijf .

vrijdag 21 juni 2013

Stage.


Terwijl ik nog heerlijk in mijn bed lag, mijn luiheid accepterend omdat ik twee nachten hiervoor vrijwel niet had geslapen, werd er op het raam gebonkt. Jip, in mijn knieholtes liggend, tilde even zijn kop op om die daarna direct weer op het zachte matras te laten vallen. Ik stond er dus alleen voor.

Ik sjokte nog hartstikke slaperig naar de deur en deed hem open, 'gasservice' zei de grootste van de twee gestaltes voor me. Terwijl ik mijn ogen uitwreef en me verontschuldigde dat ik zo laat was herinnerde ik het me weer dat ik zelf om een vroege afspraak had gevraagd.
Ik liep met de mannen in mijn kielzog naar de cv-ketel en haalde uit de kast de rommel die ik, als ze weer weg waren, weer in de kast zou proppen: het keukentrapje, een zak kattengrit, wat bezems. 'het gaat zo wel hoor' zei de grootste van de twee. Ik liep weg, naar de badkamer, zocht mijn bril, liep nog in mijn nachtponnetje (wel had ik snel een broek eronder aangeschoten) terug naar de mannen van de gasservice.

Met bril op bleek een van de twee geen man maar een jongen te zijn, zo'n 1, 65 meter, smal en in die fase waarin het lijkt alsof armen en benen meer in de weg zitten dan dat je er gemak van hebt. Hij kwam langs me lopen met een sifon en vroeg waar de afvalbak was. Ik wees de afvalbak aan, zette de kraan aan zodat hij de sifon kon uitspoelen. 'Getver, die zit goed vol' zei hij, met zijn vingers in de binnenkant peurend.
'Draai hem even helemaal los' opperde ik, ziend dat er nog van alles kon losgemaakt. Hij begon wat los te maken, zei toen: 'nee, ik haal wel even een schroevendraaier' merkend dat zijn vingers te kort waren om het vuil uit de bochtjes te peuren. 'Nee joh, het ding is al bijna los'. Hij schokschouderde wat, en draaide toen het ding toch maar los en hield hem onder de kraan.

'Leuke kraan, een paar stukjes koper, een paar bochtjes', becommentarieerde hij de noodvoorziening die hier permanent als uitloop op de kraan gemonteerd zit. Hij liep weer weg, naar de monteur die ondertussen met de ketel in de weer was.
Terwijl ik in de keuken wat kopjes afspoelde, de waterkoker aanzette hoorde ik opeens een vreemd geluid, iets bij de deur waarachter de ketel hangt.
De jongen kwam naar me toe lopen, een vinger wat voor zich uithoudend en omklemmend met zijn andere hand. 'Heb je je zeer gedaan?' vroeg ik.
'Ja, ik bleef ergens aan het slot hangen'.
Ik rilde, het nare geluid nu met los getrokken huid combinerend.

Hij stond pal voor me en ik keek naar zijn kapotte vinger zoals waarschijnlijk een moeder zou doen. 'Dat is een gemeen wondje, wacht dan haal ik even pleisters'. Hij stond al met zijn vinger onder de kraan, ik gaf hem een stuk keukenpapier om te drogen en liep naar de badkamer voor de pleisters.
'Sorry ik heb alleen kinderpleisters' zei ik, een groene pleister met een geel draakje erop uit de verpakking trekkend.
'Dat geeft niet', zei hij, naar beneden kijkend waar het bloed weer snel opwelde uit de snee in zijn vinger.
'Een kind nog' dacht ik. Lange wimpers op smetteloze kinderwangen. Bruine ogen in een smal gezicht, bruine haren warrig en nonchalant, zoals dat hoort. De spijkerbroek hing stoer laag om zijn smalle heupen.

Ik trok de pleister om zijn vinger, vroeg of hij in de gaten zou houden of hij niet te strak zat. Nee, het voelde goed. Maar hij plukte direct al aan de plakranden, alsof mijn opmerking hem zenuwachtig had gemaakt.
Nog even pakte ik zijn hand vast en keek naar de pleister, die zat goed. Wat verbaasd voelde ik de weekheid van de koele zachte jongenshanden.
Weet je wat, zei ik, neem een paar pleisters mee, voor als hij los gaat. Hij zei: 'dat is goed' pakte de pleisters aan en deed ze in zijn portemonnee.

Op mijn verzoek liet hij zien waar hij aan het slot was blijven 'hangen'. Er was niets vreemd aan het slot te zien, geen uitstekende spijkers, niets.
De monteur die met de ketel bezig was had af en toe even opgekeken, met opgetrokken wenkbrauwen, even naar mij knikkend zo van: t'is wat, die onhandigheid.
'Doe jij de kap er maar weer op' zei hij tegen het ventje, die stopte met aan zijn pleister plukken, en gehoorzaam de kap van de cv-ketel er weer op hing. Even werd er nog heen en weer gepraat of die kap nou wel goed hing of niet.
'Hoe lang loop je nog stage?' vroeg ik aan het joch. Tot morgen, antwoordde hij, zijn portemonnee openmakend en een nieuwe pleister pakkend.
'Is die pleister er nu al af?' vroeg ik.
Ja, hij viel er af.

Even schudde de oudere monteur zijn hoofd, zei: 't'is allemaal wat. De mannen groetten, liepen naar de deur, de tengere jongen wat schuin lopend door het gewicht van de zware gereedschapskoffer.




donderdag 20 juni 2013

Daar ben ik weer.


Natuurlijk schreef ik wel, ik schrijf altijd. Maar ik schreef van binnen.

Ik had meer te schrijven dan ooit. Emoties en gedachten over de zin van het bestaan tuimelen (nog steeds) continu door me heen. Maar nooit eerder had ik zo weinig behoefte om dit te delen met anderen. Behalve dan met mijn vriendin Simone. Zo vatte ik het samen: het is alsof ik deeltjes mis en nu doelloos in losse stukjes in het universum zweef en ik moet wachten totdat die stukjes elkaar weer vinden.

Losse stukjes. Toeval wil dat ik voor het eerst van mijn leven aan het puzzelen ben. Jawel, de oude legpuzzels die op zolder bij mijn moeder stonden, te klein voor mijn professionele legpuzzel-zusters, en wellicht niet meer compleet, stapelde ik in mijn eigen kast, bij de boeken welke ik ook niet weg kon doen.

Peter's moeder kwam logeren, ze puzzelt graag en daarom nam ik een van de oude puzzels voor haar mee. We zochten een stevige plaat om de puzzel op te leggen en keerden de doos om. De geur van oud karton omhulde ons terwijl we begonnen de stukjes met de goeie kant naar boven te leggen en gelijk de 'kantjes' er uit te zoeken.

In de doos zat een klein stukje papier met daarop getekend de vormen van een paar puzzelstukjes en het handschrift van mijn moeder waaruit je kon opmaken welke stukjes ontbraken.
Aangezien ik meer van imperfectie hou dan van perfectie werd de puzzel voor mij opeens interessant, de puzzel werd een schat, ik moest alleen nog maar het briefje, de schatkaart, leren begrijpen.

In die week puzzelde mijn schoonmoeder af en toe, en ik soms ook, maar de puzzel bleek te lastig, mijn schoonmoeder gaf het op (ze zei letterlijk: 'ik word gek van dat ding, neem hem maar weer mee') en ik nam de puzzel mee naar mijn eigen huis. Het was al laat toen ik thuis kwam maar nog dezelfde avond legde ik de puzzel op tafel en begon zelf te puzzelen. Sorteerde alles op kleur en soort, legde daarna 'liggende' en 'staande' stukjes bij elkaar. Tot diep in de nacht.

Sindsdien zit ik af en toe aan de tafel achter de puzzel, vooral op momenten dat ik nergens anders zin in  heb of met mijn ziel onder mijn arm loop, mensen mis die ik in dit leven niet meer zal tegenkomen.

Puzzelen moet je even leren, begreep ik al doende. Het heeft geen zin om doelloos stukjes aan elkaar te proberen te leggen. Je moet goed kijken naar de vorm van de stukjes. Dit samen met kleuren en lijnen is de truc. De puzzel bleek helemaal niet zo moeilijk en ik vond het zelfs jammer dat hij gisteravond opeens klaar was. Mijn handen streken over het resultaat, zoals ongetwijfeld mijn moeders handen ook gedaan zullen hebben.
Ma vond het vast heel jammer dat er stukjes ontbraken, en tekende op een briefje de ontbrekende stukjes. Ik deed dat ook, op een iets groter blaadje. Ik hield het blaadje van mijn moeder naast de ontbrekende stukjes, schoof het er toen onder ...... aha, zo heeft ze het bedoeld ....
Zo vallen alle stukjes weer op zijn plaats. Anders, imperfect, maar zo gaat dat.