Soms is het fijn om terug te gaan
naar een plaats waar je gelukkig bent geweest, in dit geval het strand van
Oostvoorne. Ik wist het, ik schreef er al eerder over, het strand is erg
veranderd, het was en is al sinds mijn jeugd (en misschien zelfs eerder nog) continu
in beweging.
Zoals dat gaat als je ergens al komt sinds je
jeugd heb je het gevoel dat de omgeving een beetje van jezelf is, dat het een
pijnlijke inbreuk op je privacy is dat ze zonder het je te vragen bijvoorbeeld
een heel nieuw havengebied aanleggen. Nou, was het maar havengebied, het is de
uitbreiding van de petrolchemische industrie, en er vestigden grote energiebedrijven.
Vroeger reden of liepen we het laatste stukje van de Zeeweg in Oostvoorne richting het Wapen van Marion, en wisten we links de 'hoge duinen', zacht zonheet
wit zand waar je tijdens het lopen je voeten kon branden maar waar mooie
duinpannen waren om te zitten. Recht voor je uit was vroeger de zee, maar die
kwam er alleen nog maar tijdens extreem hoog water, bij het hotel begon 'de
boulevard', waar we wel eens rolschaatsten en ooit het hele gebied
zwartgeblakerd lag na een duinbrand.
Het was of ik een schop onder mijn gat kreeg
toen we vandaag in de richting van het hotel omhoog reden. Voor ons uit strekte
een industriegebied uit ZO groot, zo onvoorstelbaar lelijk, dat ik bijna moest
huilen.
We reden door, richting wat vroeger het
autostrand was. Mijn ogen zochten de betonnen weg die in de oorlog door de
Duitsers werd aangelegd. Ik zag hem niet. We reden over een geasfalteerde weg
naar het strand, parkeerden bij een houten toren, die dankzij het vergrijsde
hout me even deed denken aan de bunkers die her en der in Oostvoorne stonden. De
strandtent "De Zeemeeuw" is verdwenen net als het 'autostrand'.
De toren blijkt een onderdeel van een
ecologisch restaurant. Twee windmolens zoeven in de rondte, zonnepanelen op het
dak, en in de achtergelegen helling die het hele botlekgebied discreet uit het
oog houdt lopen allemaal leidingen die zomers het restaurant koel houdt dankzij
de aardwarmte, en 's winters de warmte er uit haalt. Een inspirerend warm aanvoelend gebouw.
Als je naar het uitzicht kijkt, in de verte de
zee ziet glanzen, kan je zelfs alle lelijkheid van het industriegebied vergeten,
vooral omdat het hooggelegen restaurant in een omhelzing ligt van een grote
variëteit hier thuis horende bloeiende planten.
Het restaurant blijkt nog gesloten, maar is
een paar minuutjes later open. Wij strijken neer en bekijken het gebouw en het
interieur. We geven het een dikke acht, misschien zelfs negen.
Een jonge serveerster met ogen waarin de lucht
weerspiegeld wordt maakt ons even later gelukkig met koffie en gebakjes, de
laatste o.a. gemaakt van duindoorn en chocolade.
We wandelen wat later in de richting van het
strand. In de verte tuimelen de vliegers van kitesurfers in de lucht.
Aalscholvers vliegen ongestoord boven ons hoofd in een rechte lijn over en weer. Geen meeuw te
zien of te horen, die vinden gemakkelijker voedsel in Leiden waar nog vuilniszakken op straat worden gezet.
Het eerste pad dat we links zien nemen we,
richting de duinen. Het is raar, ik kwam hier in mijn vroegste jeugd, en later gedurende
mijn leven nog maar af en toe maar het lijkt of er toch een blauwdruk van het
gebied in mijn hersenen opgeslagen ligt. Dit gebied zit in mij, hier liep ik
als kind, hier liep ik met mijn ouders en zusjes, broertje, later met mijn man,
mijn moeder, mijn vriend. De geur van Oostvoorne is mijn jeugd, de geur van
meidoorn.
Enorme slakken schuiven over de vochtige paden. Het is
stil, totdat een paard met ruiter van ons schrikt en wij een beetje van hen, en
er bijna tegelijkertijd een kudde hardlopers voorbij stampt. Dan is het weer
stil. Bij een poel hangen we even op een 'hangbankje' luisterend naar de kikkers
die hier oorverdovend en verscholen in het hoge riet liggen te kwaken. Als we
beginnen te praten houden de kikkers zich verder stil.
Terug bij de parkeerplaats blijkt het druk
geworden te zijn. Weer strijken we neer bij het restaurant, maar ditmaal nemen
we plaats aan de enorme tafel op het terras, de zon is gaan schijnen en we
vragen de lunchkaart.
Rechts van ons neemt een stel plaats dat ook
om de lunchkaart vraagt. De man vertelt de vrouw dat het duingebied
wereldberoemd in om zijn flora en fauna. (Dat weet ik, dat zei mijn moeder ook
vaak tegen me).
'Biologen uit heel de wereld komen hier', vervolgt
de man tegen zijn vrouw, die alleen 'o ja'? zegt en dan naar de wc vertrekt. De
man leunt terug in zijn stoel, en ik bekijk hem eventjes. Een natuurvorser zo
te zien: een beige jas zonder mouwen maar met veel zakken, een dito broek en
stevige schoenen. Bruinverbrande armen en hoofd onderschrijven het etiket van
natuurliefhebber dat ik hem net gaf. Wel een erg chagrijnig hoofd, denk ik nog.
Opeens schiet de man naar voren en kijkt naar
iets op de tafel voor hem: een glanzend kevertje. De man bedenkt zich geen
seconde en piekt met een resoluut gebaar knetterhard het beestje van de tafel
af, daarbij met een harde 'knets' meer de tafel rakend dan het diertje. Het
diertje tuimelt een halve meter bij hem vandaan en de man staat op, buigt zich
over de tafel heen en mikt weer: piek, zeker even hard maar ditmaal beter
gemikt schiet hij het kevertje weg.
Nu het insectje, wellicht vermoord maar in
ieder geval uit 'natuurvorsers' blikveld is verdwenen zakt mijnheer weer terug in
zijn stoel. Er wordt door de serveerster
soep voor zijn neus gezet en tegelijkertijd komt zijn vrouw ook weer aan. Ze
gaat zitten: 'he lekker' en 'wat is het hier mooi he?' hoor ik haar zeggen terwijl ze de zware terrasstoel schrapend vooruit probeert te schuiven. De man zegt niets terug, pakt zijn lepel en begint aan zijn soep.