Ik moest aan dit voorval denken door het recept dat ik vannacht op mijn weblog zette. De eerste keer dat ik pompoensoep maakte en de aanleiding.
Een eindje verderop woont een man alleen. Mooi zijstraatje, bomen, grote tuin, oud karakteristiek pandje. Thans is zijn dak gerepareerd, maar toen ik hier twaalf jaar geleden kwam wonen was het huis en de grond er omheen in een wat verwaarloosde staat.
Hij heet Hans. Een bijzonder aardige en intelligente man, mooie bruine kop met witte haren, inmiddels een jaar of zestig schat ik zo. Regelmatig kom ik hem tegen als hij naar de stad fietst, voorzichtig, wat wiebelig en scheef op zijn fiets zittend want lang geleden is hij aan een tumor in zijn hoofd geopereerd en daardoor mist hij wat coördinatie, heeft hij een scheef gezicht en voor een oog een ooglapje.
Ik woonde hier nog niet zo lang en was voor het een of ander bij hem aan de deur en we raakten aan de praat. Ik herkende hem als "de fietser" en we leerden elkaars naam. We spraken een tijdje en hij vroeg me even te wachten, liep de tuin in en kwam terug met een enorme pompoen. Ik nam hem aan, was een beetje verbaasd, wat moest ik met dat ding? 'Eetbaar' zei Hans nog. Ik bedankte hem vriendelijk en ging naar huis.
De eerste pompoensoep werd gemaakt. Heerlijk, op basis van een kippenbouillon, met witte wijn en zure room. De beste pompoensoep die ik ooit geproefd heb. Uiteraard ging ik met een pannetje soep naar Hans toe en overhandigde het hem met een: van jouw pompoen, soep, heerlijk. Zo verbaasd als ik had gekeken toen ik de pompoen kreeg, zo verbaasd keek hij nu. Ik wilde weer weglopen maar hij hield me tegen, liep naar binnen waar ik keukengeluiden hoorde. Hij kwam kort erna weer teruglopen met mijn pannetje. Hij had de soep gelijk in een eigen pan gedaan, zei hij (en hoop ik).
Er kwam een klein oud kereltje aanlopen, die achter mij kwam staan. Ik herkende hem als de godvrezende Arnold, we hadden al een paar keer een gesprek met elkaar gehad, waarbij hij mij in zoet Brabants verteld had van zijn onschatbare waarde voor de mensheid en voor Hans in het bijzonder. Hij was toen 75 jaar en omdat zijn verkering uit was woonde hij liever in een caravan bij Hans op het terrein, hij hield de tuin bij. De vorige keer dat ik met Hans sprak was hij er ook bij komen staan en dat deed hij ook nu weer en ik stoorde me daar een beetje aan, zeker nu hij tussen ons in stapte en zich met het gesprek ging bemoeien.
Ik wilde weggaan, zei tegen Hans dat ik hoopte dat hij de soep lekker zou vinden en voegde me al omdraaiend daar aan toe: wat wonen we hier toch mooi he Hans? Mooie omgeving, aardige buren! Dat laatste pikte Arnold niet, en met zijn vinger prikte hij in mijn richting: "aardige buren, aardige buren, het zou wat ....". Ik was een beetje verbaasd, en zei: 'jazeker Arnold, hier aan de overkant wonen schatten van mensen en daar ... 'ik wees.
Nu ontplofte Arnold bijna en zijn brabantse tongval werd zo mogelijk nog platter: "wat, wat ..... bedoelt ge die hier aan de overkant ... die die lelijke ..." hij spuugde zijn boosheid letterlijk in mijn richting. Maar opeens werd ik boos en ik zei: "nu moet JIJ ophouden!, ik ken die mensen heel goed, aardige mensen, jij moet je schamen dat je dit zegt". Hij schrok zich te pletter en draaide om als een blad aan een boom, glimlachte wat raar en zei: 'ik maak maar een grapje, ik meende het niet'.
'Nee Arnold, je meende het wel' zei ik. Hij draaide zich om en liep weg de tuin in. Hans stond een beetje glimlachend te kijken, had geen woord gezegd maar zei nu: 'hij bemoeit zich overal mee, hij woont hier maar ik zou willen dat hij naar zijn eigen huis ging'.
Hans heb ik hierna nog regelmatig gezien. Bij de aardige buren op verjaardagsvisite, of langsfietsend.
Arnold, het Brabantse menneke, heeft me nooit meer aangehouden voor een praatje. Als ik hem tegenkom steek ik altijd mijn hand op en zeg nadrukkelijk 'dag Arnold'. Dan kijkt hij mij aan alsof hij ergens in zijn geest zoekt naar een link, een naam, een gebeurtenis ...... traag gaat dan zijn hand in een groet omhoog en hij fietst in een traag gangetje, zijn ogen zo lang mogelijk op mij gericht, voorbij. Dit voorjaar zag ik hem nog, dus al heeft hij een giftig angeltje, het belemmert hem niet om knetteroud te worden.
vrijdag 21 oktober 2011
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten