donderdag 8 september 2011

Donderdag 8 september.

Er loopt een mooie wandelroute langs de kust, van Cap Blanc-Nez naar Cap Gris-Nez.  We ontbijten, en gaan nadat ik thuis heb gebeld (mijn zwager en zus, die ook nog wat tips voor ons hebben).


Eerst stoppen we bij een plaatsje (Wissant) waar de zee het lijkt te gaan winnen van het land. Het strand is vrijwel weg, grote stukken basalt zijn op de boulevard gedeponeerd om de zee te weren. Donker hangt de lucht aan de horizon, wat de ernst van de situatie lijkt te benadrukken. Er is toch ook strandje aan het eind van de boulevard, we vinden daar vele bunkers die in het water staan, verweerd, deels opgeblazen, en op alle bunkers staat met grote letters "danger" gekalkt. De zee stuift, slaat oorverdovend op, zuigt en trekt om en aan het verweerde beton. Houten verweerde palen staan er wat doelloos in een poging de zee te breken, eerlijk gezegd denk ik dat de bunkers dat beter doen. Maar het ziet er mooi uit, een hond zigzagt blij tussen de palen.
Het plaatsje lijkt net zo verlaten als alle andere plaatsjes die we vandaag nog zullen aandoen, gesloten luiken, verweerde muren, lege straten, en iedere zijstraat lijkt te eindigen bij, of in de zee.







We laten de auto achter bij een volgend strandje en nemen daar een wandelpad omhoog, richting Cap Gris-Nez. Het is pittig weer, we waaien uit ons hemd. Naast ons metershoge bramenstruiken, hop, vlierstruiken die oud en piepend in de wind tegen elkaar staan te schuren. Links van ons heuvels met af en toe een bunker, er staan koeien, soms wat paarden, tot aan de enkels in het jacobskruiskruid, dat in Nederland verguisd wordt omdat het vee er dood van gaat. Dat klopt ook wel, want in Nederland zetten we het vee in grote stallen en worden de koeien gevoerd met hooi waar soms ook jacobskruiskruid in zit. En dat vergiftigt het vee. In de natuur laten ze het vanzelf staan, het is te bitter. Prachtig felgeel stralen hun gele bloemetjes langs de weg. We zien blaaskruid, kaasjeskruid, witte dovenetel, en de rest noem ik gewoon: mooie bloemetjes, roze, wit, of diep paars met geel.






Af en toe werpen we een blik via een doorkijkje naar de zee. Dichtbij ons eindpunt is een uitzichtspunt, we stappen op de grote vlonder die ons als balkon dient.
Vijf heren stappen wat later op het uitzichtspunt, Engelsen, en een van hen zie ik een cameraatje te voorschijn halen. Ik verwacht dat hij aan mij wil vragen of ik ....., en ja hoor, hij draait zich om, lacht wat verlegen en zegt: 'would you be so kind?' Een mooi nieuw cameraatje, stickertjes er nog op. Terwijl hij naar zijn vrienden loopt ga ik op een been staan, en met mijn andere been en armen beeld ik een wegrennende dief uit. De heren lachen, maar als hun kameraad zich ook naar mij omkeert sta ik al weer klaar om een foto te maken. Jaja, dat is een beetje flauw van me, maar ik heb de lachers op mijn hand. Ik maak snel een foto, en nog een. Ik overhandig het cameraatje aan zijn eigenaar, die twijfelend zegt:  did you press this ... zijn vinger de sluiterknop aanwijzend. Ik haal mijn schouders plagend op, zeg 'I'm not sure'. Hij kijkt of de foto's wel gemaakt zijn, en ja hoor! Weer lachen de overige vier. Een van hen komt naar me toe, zegt: 'he should not have doubt you', en ik zeg: maybe not, but it's good that he .... ik val even stil, 'checked it' vult hij voor me in.  'Exactly! 'Thank you and have a nice day.' 'You too.' Gezellig verwaaien hun engelse stemmen als ze weer weglopen, ze zijn volgens mij vergeten om naar het uitzicht te kijken.

Wij lopen weer verder, de knieën kraken, de wind waait stevig maar niet té. Dan zien we een pad naar beneden, eigenlijk wil ik dat wel, naar beneden waar we heel in de diepte een vrouw met blote benen over het natglimmende zand zien lopen, een wit zwart hondje dartelt voor haar uit.
Nee, we overleggen even, we lopen naar het eind van ons pad, het woord "koffie" is al een paar maal gevallen en Peet hoopt een restaurant te vinden.

Dat restaurant vinden we. Het heet 'La Sirene', en is 'netjes', wat chique. We gaan naar binnen en zetelen ons. Een serveerster begroet ons, grijszwarte haren in zo'n lange dikke staart op de rug dat het een paard niet zou misstaan.
Terwijl we koffie drinken kijken we naar buiten, naar de zee die pal achter ons raam onvermoeibaar de ene golf na de andere richting strand stuwt. Vier surfers liggen lui in de golven, laten zich optillen en wiegen door de golven, peddelen af en toe even richting zee. Ze hebben lef, de zee is woest en ze zijn bepaald niet dicht bij het strand.

Dan lopen we weer terug, de zee is verder teruggetrokken en als we bij het pad naar het strand zijn aangekomen nemen we dat. Vriendlief probeert nog even onrust te zaaien door te verkondigen dat we vermoedelijk als we bijna beneden zijn, het laatste stukje via touwen moeten afdalen, zwaaiend van touw naar touw tot we op het strand zijn. Hij heeft verbeelding, maar ik begrijp waar zijn opmerking vandaan komt, want het zal niet de eerste keer zijn dat we een keurig pad nemen en dan het laatste stuk onbegaanbaar vinden, of eenmaal zelfs eindigend op een trap die zweefde boven een afgrond, de zee had de grond eronder weggeslagen. Jaja, om te voorkomen dat je er omkwam was op last van de burgemeester wel de toegang verboden.

Ach, en dan eindelijk de schoenen uit. Koud voelt het zand onder mijn voeten aan, ik zie wat meeuwen, strandlopertjes, een eenzame aalscholver. Ver op de zee schijnt de zon oogverblindend. Een schip als een eiland vaart ver weg. Pootjebaden. Water dat wervelt om mijn voeten, zandwolken in het bruisende water. Patronen op het zand, schelpen, stenen in allerlei kleuren. En continu wisselen de zee en de lucht van kleur. Ruiters naderen ons, enkele mensen lopen naast hen, een hondje wijst de weg. Allemaal lachende gezichten, wij lachen terug. Ik heb het gevoel dat ik een handstand kan maken, een radslag, een pirouette. Dan hoor ik Peet zeggen: 'ik ben zo ontzettend gelukkig'. O, vandaar dat ik opeens een handstand kon maken, in mijn hoofd dan, dat komt door al dat geluk.

We verlaten het strand bij weer een restant van een bunker, een grote ronde paal die als een schildwacht over het strand uitkijkt. Als ik de autodeur achter me dichtsla is het stil, eindelijk geen wind aan mijn hoofd, pet af, en we kijken elkaar aan. Waar naar toe? Volgende strandje?
Je gelooft het niet, maar bij het volgende punt, het meest toeristische punt van de hele streek, laten wij het afweten. We beginnen wel aan de tocht naar het uitzichtspunt, maar als we in een stroom toeristen terecht komen (regenjassen, blote benen, lange broeken, grijze haren, heel veel capuchons), kijken we elkaar weer aan: "terug"? Ja, terug. We lachen om onszelf, dat is pas blasé zeg, niet met de groep mee op willen lopen.

Wat later zetten we de auto bij het "Batterie Todt ". Een immens grote bunker , en ernaast een kanon zo groot als een ... ik weet het niet, zo groot heb ik nog nooit een kanon gezien. Krupps, en nog wat info lees ik kort en maar half op een bord. Ik ben een beetje van mijn apropos. Vuil lopen de strepen langs het verweerde beton, zwart kijken de gaten en ramen over ons uit. Peet vertelt e.e.a. over dit museum, het kanon, die is hier eerder geweest. 'als je dit soort dingen ziet', zegt Peet, hij twijfelt even, weet niet goed hoe hij zijn verbazing onder woorden moet brengen: 'je snapt niet dat mensen zo "los" kunnen gaan om wapens van dit soort omvang te maken .......hoe bizar zit de menselijke geest in elkaar dat ze zo'n groot kanon ontwerpen, bouwen, met de wetenschap dat dit apparaat zoveel mogelijk mensen moet vernietigen'. Ik zwijg maar, ik snap het ook niet, ik denk aan mijn vader die zo rond 1980 van de winkels terugkwam met een koffiezetmachine van Krupps. Hij zette hem een beetje afwezig op het aanrecht, zei: 'wie had dat gedacht, dat ik ooit nog iets van een kanonnenmaker zou kopen'. Kijk, dat heeft op mij al meer dan genoeg indruk gemaakt.




Er staat nog zo'n enorme bunker, vlakbij achter de heuvel, gevangen in een woud van bramenstruiken en hoge bomen. Je kan er naar binnen, ik aarzel, want de wanden van de bunkers laten witte mensachtige vormen zien, ontstaan door een chemisch proces in het beton, maar een beetje spooky om te zien. Peet roept me, heeft een plek gevonden waar licht is, en dan stap ook ik naar binnen, de duiven opschrikkend, het klapwieken van hun vleugels versterkt door de akoestiek van de halvemaanvormige bunker die zo'n tien? vijftien? meter boven ons uitsteekt. Graffiti heeft de grootste gruwel van de bunker afgenomen, maar toch. Mijn vingers volgen de afdruk van de houten mallen, die permanent, groeven en noesten goed zichtbaar, voor eeuwig in beton zijn afgedrukt.



Het laatste strandje dat we vandaag bezoeken begroet ons met zon aan de einder en enorme platte keien op het strand. 'Een poffertjesstrand' hoor ik Peet zeggen. Opeens krijg ik trek in een pannenkoek, tijd om terug te gaan.








 




Geen opmerkingen:

Een reactie posten